ECLI:NL:GHSHE:2023:1534

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.317.204_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelde dat de communicatieproblemen tussen hem en de moeder niet in de weg stonden aan de toekenning van gezamenlijk gezag. De moeder daarentegen betwistte dit en gaf aan geen vertrouwen te hebben in de vader, wat leidde tot een onwerkbare situatie voor gezamenlijk gezag. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de moeder zich niet voldoende had ingespannen om de communicatie te verbeteren. Het hof benadrukte dat het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De beslissing om gezamenlijk gezag toe te kennen werd ook ondersteund door het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakte over de communicatieproblemen maar ook de noodzaak van betrokkenheid van beide ouders onderstreepte. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.317.204/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/371444 / FA RK 20-2088
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Kalle,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. R. Wouters.
Deze zaak gaat over de volgende minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2008, hierna te noemen: [minderjarige 1],
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2010, hierna te noemen: [minderjarige 2];
-
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2011, hierna te noemen: [minderjarige 3],
hierna gezamenlijk: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2022, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de eindbeslissing met betrekking tot het gezag en het inleidende verzoek van de vader om partijen gezamenlijk met het gezag te belasten alsnog toe te wijzen,
dan wel het advies van de raad op te volgen en de zaak nog twaalf maanden pro forma aan te houden;
dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van de kinderen acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 december 2022, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kalle;
-de moeder, bijgestaan door mr. Wouters;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft hiervan geen gebruik gemaakt. [minderjarige 2] heeft schriftelijk gereageerd. De voorzitter heeft de schriftelijke reactie van [minderjarige 2] tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen hierop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de nader ingediende stukken van de zijde van de vader, ontvangen op 9 november 2022;
- de nader ingediende stukken van de zijde van de vader, ontvangen op 16 november 2022.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn de kinderen geboren. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent van rechtswege eenhoofdig het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen verblijven bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 15 april 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om een omgangsregeling vast te stellen en de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag aangehouden in afwachting van het resultaat van de betrokkenheid van [instantie] en de inzet van IPT.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep relevant - het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over de kinderen afgewezen.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader betwist het oordeel van de rechtbank dat de communicatieproblemen tussen de ouders zo ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De vader erkent dat de verstandhouding tussen de ouders al langere tijd niet goed is. Het was de bedoeling dat met inzet van hulpverlening de communicatie tussen de ouders zou verbeteren. Helaas heeft de inzet van hulpverlening tot op heden niet het gewenste resultaat gehad omdat de moeder weigert aan deze hulpverlening mee te werken.
De vader vraagt zich af wat het oordeel van de rechtbank c.q. het hof was geweest als in de omgekeerde situatie een verzoek was gedaan: de ouders hadden gezamenlijk gezag, maar de moeder verzocht haar alleen te belasten met het gezag. De vader kan zich niet voorstellen dat een dergelijk verzoek was toegewezen nu het uitgangspunt is ‘gezamenlijk gezag, tenzij’. De beoordeling die nu aan het hof voorligt is feitelijk niet anders.
De vader had voor wat betreft zijn eigen rol wat te bewijzen en heeft dit gedaan. De vader heeft werk en een woning en er is geen sprake van verslavingsproblemen. Gelet op deze ontwikkelingen is er ruimte om de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren en dit mag van de ouders in het belang van de kinderen ook worden verwacht. Bij de moeder blijft de deur echter dicht. De laatste zitting is inmiddels bijna een jaar geleden. In de afgelopen periode heeft de hulpverlening niet meer geprobeerd deze deur weer open te krijgen.
Het feit dat de vader op dit moment met twee van de drie kinderen geen contact heeft is geen beletsel om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over alle drie de kinderen. Als de moeder voldoet aan haar informatieplicht heeft de vader informatie om mee te beslissen over de kinderen. Daarnaast hoopt de vader dat als hij mede wordt belast met het gezag over de kinderen, er ruimte komt bij zijn dochters om te komen tot contactherstel met de vader. De vader ziet het verzoek om hem mede te belasten met het gezag over de kinderen als laatste mogelijkheid om niet slechts een vader op afstand te zijn, maar ook daadwerkelijk mee te kunnen beslissen over de kinderen.
5.2.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder heeft geen vertrouwen in de vader en vanwege ervaringen uit het verleden zal dit binnen afzienbare tijd ook niet veranderen. Daarbij speelt ook mee dat de vader herhaaldelijk procedures start en daarin wisselende standpunten inneemt. Iedere keer hoort de moeder dat de situatie van de vader stabiel is en keer op keer ziet zij dat het niet klopt. De moeder is de leugens van de vader beu en zijn schijnheilige gedrag moet stoppen. De moeder wil geen gesprekken met de vader samen. De kinderen mogen naar de vader gaan wanneer zij dat willen, maar de moeder wil geen contact met de vader. De moeder gaat niet de moeite doen om de communicatie met de vader te herstellen. Ook in het geval van gezamenlijk gezag zal er geen overleg tussen de ouders zijn. De feitelijke situatie zou dan zijn dat de moeder de keuzes maakt en enkel een toestemmingsformulier naar de vader stuurt met het verzoek dit formulier te ondertekenen. Als de vader vervolgens geen toestemming geeft zal dit weer leiden tot onnodige procedures. Daarnaast valt niet in te zien welk belang de vader heeft om te worden belast met het gezag over de kinderen. [minderjarige 3] en [minderjarige 1] hebben helemaal geen contact met de vader en het contact tussen [minderjarige 2] en de vader is beperkt. De vader ziet de kinderen niet dan wel weinig en hij kan om die reden niet in staat worden geacht gezagsbeslissingen te nemen.
5.3.
De raad adviseert het hof als volgt. De raad is meerdere keren betrokken geweest bij het gezinssysteem. Twee keer eerder heeft de raad negatief geadviseerd ten aanzien van het gezamenlijk gezag. De raad maakt zich echter wel zorgen dat ondanks de langdurige inzet van hulpverlening er geen resultaten zijn geboekt met betrekking tot de communicatie. De moeder heeft haar medewerking geweigerd en ook nu tijdens de mondelinge behandeling maakt de moeder in duidelijke bewoordingen kenbaar dat zij niet mee gaat werken aan het herstel van de communicatie. Omdat er geen sprake is van gezamenlijk gezag, is er voor de moeder ook geen enkele prikkel om zich in te zetten voor de onderlinge communicatie.
De raad is in de loop van de mondelinge behandeling aan het denken gezet voor zover de advocaat van de vader de situatie heeft geschetst dat wat de mogelijke uitkomst van de procedure zou zijn als er sprake was van een verzoek in de omgekeerde situatie: een situatie waar er gezamenlijk gezag is, maar de moeder verzoekt om eenhoofdig gezag. In die situatie zou de raad naar alle waarschijnlijkheid adviseren dat er geïnvesteerd dient te worden in de onderlinge communicatie en dat niet zonder meer het verzoek tot eenhoofdig gezag dient te worden toegewezen. In de hoop dat er toch communicatie op gang komt adviseert de raad, in tegenstelling tot de eerder gegeven adviezen, om de ouders toch gezamenlijk te belasten met het gezag over de kinderen. De raad komt mede tot dit advies omdat er op dit moment geen (grote) zorgen over de kinderen zijn en dat er bij het gezinssysteem genoeg hulpverlening betrokken is die kunnen opschalen naar de raad in het geval er een andere maatregel noodzakelijk is. Daar komt bij dat het gezamenlijk belasten van de ouders met het gezag een signaal naar de kinderen is dat de vader wel degelijk een belangrijke rol heeft in hun leven. De vader is weer betrokken in het leven van [minderjarige 2] en deze betrokkenheid is ook bij de [minderjarige 3] en [minderjarige 1] gewenst.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.2.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over de kinderen dient te worden toegewezen. Hierbij neemt het hof het volgende in overweging.
5.4.3.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in ferme bewoordingen aan het hof kenbaar gemaakt dat zij zich op geen enkele wijze zal inzetten om de communicatie tussen de ouders te verbeteren c.q. herstellen. Het feit dat de moeder zich kennelijk niet (meer) wenst in te zetten voor het verbeteren van de onderlinge communicatie kan niet leiden tot het oordeel dat het ontbreken van communicatie in de weg staat aan de toekenning van het gezamenlijk gezag. De moeder kiest er immers bewust voor om de slechte communicatie tussen partijen in stand te houden en de moeder heeft tot op heden geen zichtbare serieuze poging meer gedaan om de onderlinge verstandhouding te verbeteren. In het belang van de kinderen mag echter van de ouders worden verwacht dat zij zich inspannen om de onderlinge communicatie te verbeteren, zeker ook nu het contact tussen de vader en [minderjarige 2] is hersteld en waar mogelijk op korte termijn wordt uitgebreid. De gevolgen van deze houding van de moeder dienen voor haar rekening en risico te komen en kunnen niet tot gevolg hebben dat op grond daarvan het verzoek van de vader wordt afgewezen.
Ook in hetgeen de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft geadviseerd, en hoe de raad genuanceerd is teruggekomen op de eerder gegeven adviezen, ziet het hof aanleiding om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Het hof heeft net als de raad de hoop dat door de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag er een prikkel uitgaat naar de moeder om zich in het belang van de kinderen in te spannen om de onderlinge communicatie te verbeteren c.q. herstellen. Gelet op het feit dat er geen (grote) zorgen zijn over de kinderen en er hulpverlening bij het gezinssysteem betrokken is, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Net als de raad vertrouwt het hof erop dat de betrokken hulpverlening, indien onverhoopt noodzakelijk, zal opschalen in het geval er andere maatregelen noodzakelijk zijn.
5.4.4.
Voor zover de moeder nog heeft aangevoerd dat de vader niet in staat kan worden geacht gezagsbeslissingen te nemen omdat hij geen contact heeft met zijn dochters, volgt het hof dit standpunt niet. Het ligt op de weg van de moeder om, in ieder geval zolang er nog geen sprake is van (duurzaam) contactherstel tussen de vader en de kinderen, de vader te informeren over zaken die hun kinderen betreffen. Op basis van deze informatie en met ondersteuning van hulpverlening, moet de vader in staat worden geacht gezagsbeslissingen te nemen. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de vader onder die omstandigheden hiertoe niet in staat zou zijn dan wel dat hij niet behoedzaam zal omgaan met deze verantwoordelijkheid.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over de kinderen alsnog toewijzen.
5.6.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover de rechtbank het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over de kinderen heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
belast de moeder en de vader gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2008, [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2010 en [minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 2011;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en A.M. van Riemsdijk en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier