ECLI:NL:GHSHE:2023:1532

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.317.972_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van het bewind over de goederen van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had verzocht om opheffing van het bewind, dat was ingesteld vanwege problematische schulden en later gewijzigd naar de lichamelijke of geestelijke toestand. De rechthebbende stelde dat hij geen problematische schulden meer had en dat hij in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2023 werd echter duidelijk dat de rechthebbende nog steeds onvoldoende inzicht had in zijn financiële situatie en dat hij onder begeleiding woonde. De voormalig bewindvoerder en de huidige bewindvoerder gaven aan dat de rechthebbende nog niet in staat was om zijn eigen administratieve zaken te regelen en dat er nog steeds een strakke controle nodig was. Het hof oordeelde dat de rechthebbende onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de grondslag voor het bewind was komen te vervallen. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2022, waarbij de grondslag van het bewind was gewijzigd naar de lichamelijke of geestelijke toestand. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.317.972/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9990207 TT VERZ 22-1321, 9656455 TT VERZ 22-200 en 9796484 TT VERZ 22-691 (BM nummer 23623)
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. Y.I.B. Grosfeld.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de voormalig bewindvoerder] , postbus [postbus] , [postcode] [plaats] , (hierna te noemen: de voormalig bewindvoerder);
- [de bewindvoerder] B.V., postbus [postbus] , [postcode] [plaats] (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- [de moeder] , hierna te noemen: de moeder;
- [de broer] , hierna te noemen: de broer.
In het kort:
Deze zaak gaat over: het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, van 27 juli 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2022 (zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling) heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
-
primair: het bewind over de (zo leest het hof: goederen van de) rechthebbende te beëindigen;
-
subsidiair: de onderbewindstelling voor de duur van een half jaar voort te zetten en daarna te beëindigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Grosveld;
  • de voormalige bewindvoerder;
  • [betrokkene] namens de bewindvoerder;
  • de moeder.
2.3.1.
De broer heeft het hof per mail d.d. 27 februari 2023 en 13 april 2023 verzocht tijdens de mondelinge behandeling te worden ondersteund door een vriend. Dit verzoek is door het hof afgewezen waarop de broer te kennen heeft gegeven niet naar de mondelinge behandeling te kunnen komen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang:
- de voormalig bewindvoerder met ingang van 16 augustus 2022 ontslagen;
- met ingang van 16 augustus 2022 de bewindvoerder benoemd;
- de grondslag van het bewind over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende gewijzigd naar de lichamelijke of geestelijke toestand.
3.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.3.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Er is geen enkele grondslag meer voor onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende. Het stigma wat rond hem hangt, blijft hem achtervolgen terwijl het momenteel goed gaat met hem. De rechthebbende gebruikt al ruim een jaar geen harddrugs meer en pleegt sinds die tijd ook geen strafbare feiten meer. Hij krijgt begeleiding van de reclassering en heeft wekelijks een afspraak met een psycholoog. Momenteel ontvangt hij een uitkering maar de rechthebbende is aan het solliciteren voor een betaalde baan.
Aangezien er geen grondslag meer is, dient het bewind te worden beëindigd. De rechthebbende bestrijdt dat sprake is van een geestelijke toestand die maakt dat hij niet zelfstandig in staat zou zijn om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter had hierover niet mogen beslissen zonder een deskundigenverklaring te vragen. Dat neemt niet weg dat de rechthebbende zich na opheffing van het bewind de eerste tijd graag vrijwillig zou willen laten bijstaan, bijvoorbeeld door een instantie als ‘ [instantie] ’ die ook hulp biedt bij het verrichten van betalingen en dergelijke.
3.4.
De voormalig bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan. Er is de afgelopen maanden gewerkt aan de zelfstandigheid van de rechthebbende. Tot nu toe heeft dit er nog niet in geresulteerd dat de rechthebbende zijn eigen administratieve zaken zelf kan regelen.
3.5.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan. Er is diverse keren aan de rechthebbende uitgelegd dat de bewindvoerder er is om hem te helpen. Er gaat meer tijd zitten in de uitleg aan de rechthebbende over hoe bepaalde zaken geregeld zijn dan hem dit zelf te leren. Er wordt twee keer per week geld beschikbaar gesteld aan de rechthebbende en er is nog een strakke controle nodig.
3.6.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, aan dat de onderbewindstelling in stand moet blijven. De rechthebbende kan niet goed met geld omgaan en het is geen goed idee het bewind op te heffen.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.9.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.10.
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter de grond van het bewind heeft gewijzigd. In eerste instantie was het bewind ingesteld wegens het hebben van problematische schulden. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de grond gewijzigd naar de lichamelijke of geestelijke toestand.
3.11.
Niet in geschil is dat de rechthebbende thans geen problematische schulden meer heeft waardoor deze situatie niet langer de grondslag voor het bewind kan vormen. Wil voortzetting van het beschermingsbewind op grond van ‘lichamelijke of geestelijke toestand’ gerechtvaardigd zijn, dan dient van die toestand genoegzaam te blijken. Naar het oordeel van het hof wordt daaraan voldaan. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.12.
De rechthebbende heeft weliswaar aangevoerd dat er sprake is van een verbeterde situatie maar uit het dossier is gebleken dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen nog steeds onvoldoende begrijpt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rechthebbende in de veronderstelling verkeert dat de kosten die gepaard gaan met het begeleid wonen, door justitie worden betaald, terwijl dat via het CAK verloopt. De rechthebbende woont onder begeleiding en de persoonlijke situatie van de rechthebbende zal eerst stabieler moeten zijn alvorens er toegewerkt kan worden naar meer zelfstandigheid.
De voormalig bewindvoerder benoemt het voorbeeld van een dame uit Frankrijk waar de rechthebbende verliefd op is geworden en veel geld naar wilde overmaken. De voormalig bewindvoerder heeft moeten voorkomen dat de rechthebbende opgelicht zou worden.
Hieruit blijkt dat zich in het recente verleden nog een situatie heeft voorgedaan die duidelijk maakt dat de rechthebbende snel en makkelijk beïnvloedbaar is.
De rechthebbende heeft om tot enige mate van zelfredzaamheid te komen op het gebied van zijn financiën nog weinig stappen gezet, zo heeft de bewindvoerder ook tijdens de mondelinge behandeling verklaard. Dit maakt dat het bewind op dit moment niet beëindigd kan worden.
3.13.
Het hof heeft begrepen dat de rechthebbende het bewind als een stigma ziet en dat hij mede om die reden de wens heeft om het bewind op te heffen. Het hof wil nog benadrukken dat het er in deze situatie niet om gaat vast te stellen of de rechthebbende een beperking van geestelijke aard heeft. De wet zegt dat bewind noodzakelijk is op het moment dat zich een toestand voordoet die met zich brengt dat de rechthebbende niet zelfstandig in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Dat is ook de toets die het hof heeft gedaan.
3.14.
Het hof is op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de grondslag voor het bewind is komen te vervallen. Genoegzaam is gebleken dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen onvoldoende begrijpt. Het overleggen van een (medische) deskundigenverklaring acht het hof gelet op het voorgaande niet nodig. Voortzetting van het bewind was en is gelet op het voorgaande noodzakelijk.
Conclusie
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de rechthebbende afwijzen.
Aantekening curatele- en bewindregister:
3.16.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Proceskosten
3.17.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aantekening curatele- en bewindregister
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door mr. E.G.A. Gubbels-Janssen als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.