ECLI:NL:GHSHE:2023:1529

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.311.678_01 en 200.311.678_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 mei 2022. De man en de vrouw zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2013, en zijn sinds 2020 gescheiden. De man verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen van de vrouw naar hemzelf, terwijl de vrouw verzoekt om de huidige regeling te handhaven. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft, en dat de zorg- en opvoedingstaken gelijkelijk verdeeld zijn tussen beide ouders. De man is van mening dat de vrouw zonder zijn toestemming de minderjarige op haar adres heeft ingeschreven, wat volgens hem niet in het belang van het kind is. De vrouw daarentegen stelt dat de huidige situatie in het belang van de minderjarige is en dat zij de zorg voor hem goed kan waarborgen. Het hof heeft de zaak op 11 mei 2023 behandeld en geconcludeerd dat de huidige hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw moet blijven, omdat er onvoldoende redenen zijn om deze situatie te wijzigen. De man is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummers: 200.311.678/01 en 200.311.678/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/282452 / FA RK 20-3388
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Y.K. Kunze (aanvankelijk mr. R.R.J.W. Delsing).
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 mei 2021 en 20 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex. artikel 223 Rv, ingekomen op 10 juni 2022;
- het verweerschrift, ingekomen op 1 augustus 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 maart 2022, ingekomen op 27 juli 2022;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de man, ingekomen op
30 augustus 2022;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de man, ingekomen op
13 september 2022;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man, ingekomen op 4 januari 2023;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man, ingekomen op 17 maart 2023;
- een e-mailbericht van mr. Y.K. Kunze van 3 mei 2023 (mr. Kunze stelt zich in plaats van mr. Delsing).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Rober;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Delsing;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
- de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna ook: de GI), die is aangemerkt als informant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (via CMS-verbinding).

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] . Zij oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Partijen zijn op 23 augustus 2016 met elkaar gehuwd en feitelijk uit elkaar gegaan in juli 2020. De echtscheidingsprocedure tussen partijen is gestart op 9 september 2020.
[minderjarige] staat sinds 13 augustus 2020 ingeschreven op het woonadres van de vrouw.
3.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 oktober 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat [minderjarige] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken eenmaal per veertien dagen van woensdag in de oneven weken tot de volgende woensdag bij de man verblijft.
3.4.
Bij beschikking van 12 mei 2021 heeft de rechtbank in de bodemprocedure de raad verzocht een onderzoek te verrichten en te informeren en te adviseren ter beantwoording van de navolgende vragen:
- welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [minderjarige] ?
- hoe dient de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken qua vorm en frequentie in het belang van [minderjarige] vormgegeven te worden?
- is er specifieke hulp voor (één van) partijen en/of [minderjarige] nodig? Zo ja, welke?
3.5.
Bij raadsrapport van 14 december 2021 heeft de raad advies uitgebracht.
3.6.
Bij beschikking van 20 mei 2022 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang,
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
- als regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald:
[minderjarige] verblijft eenmaal per veertien dagen van woensdag in de oneven weken tot de volgende woensdag bij de man en eenmaal per veertien dagen van de woensdag in de even weken tot de volgende woensdag bij de vrouw.
Daarnaast is – kort gezegd – een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties en feestdagen bepaald en een regeling voor het telefonisch contact van [minderjarige] , wanneer hij bij de ene ouder is, met de andere ouder.
De beslissingen over het hoofdverblijf en de zorgregeling zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7.
De echtscheidingsbeschikking is op 7 september 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.8.
Bij beschikking van 14 september 2022 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van een jaar, aldus tot 14 september 2023.

4.Omvang van het geschil

4.1.
De man is met een grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 mei 2022.
De grief ziet op de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] .
4.2.
De man verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
bij wege van voorlopige voorziening (zaak 200.311.678/02)
te bepalen dat de man kan handelen als ware [minderjarige] reeds ingeschreven is te zijnen woonhuize c.q. zijn adres, dan wel de voorlopige inschrijving plaatsvindt te zijnen woonadres in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening;
in de hoger beroep procedure (zaak 200.311.678/01)
te bepalen dat de bestreden beschikking voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wordt vernietigd en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zal zijn gelegen ten woonhuize c.q. woonadres van de man;
zowel in het kader van de voorlopige voorziening procedure als ook in de hoger beroep procedure te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.3.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek van de man om een voorlopige voorziening af te wijzen;
- het verzoek van de man met betrekking tot het hoofdverblijf van [minderjarige] af te wijzen;
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met nummer 200.311.678/01
5.1.
In geschil is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] .
5.2.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De man is het niet eens met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het hoofdverblijf van [minderjarige] . Met name kan hij zich niet verenigen met hetgeen in de derde alinea op pagina vier van de bestreden beschikking is overwogen. Daarin staat dat de vrouw heeft gesteld dat zij in overleg en op advies met Team Jeugd [minderjarige] heeft ingeschreven op haar adres. De rechtbank heeft dit aangenomen, maar die stelling van de vrouw is niet waar. De rechtbank heeft zich door de verklaring van de vrouw op het verkeerde been laten zetten. De man verwijst hiervoor naar een door hem overgelegde e-mail van Team Jeugd. Team Jeugd is neutraal en zal een dergelijk advies niet geven. Verder is van belang dat de vrouw [minderjarige] zonder toestemming van de man heeft ingeschreven op haar adres. De man wilde niet voor eigen rechter spelen en heeft [minderjarige] daarom destijds niet heringeschreven op zijn adres. Hij heeft de beslissing van de rechtbank afgewacht. De vrouw wordt nu als het ware beloond voor haar handelen.
De raad heeft geadviseerd dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf dient te hebben bij de man die goed in staat is om het contact en de afspraken met de andere ouder te waarborgen. In het licht van de gebeurtenissen rondom de inschrijving bij de gemeente, kan de man niet volgen dat de rechtbank bij de beslissing over het hoofdverblijf geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan dat argument. Uit de raadsrapportages van 14 september 2021 en 19 augustus 2022 (die zien op de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel voor [minderjarige] nodig is) blijkt dat de man de meer stabiele factor is en beter in staat is toekomstige conflicten te hanteren. Partijen dienen nog veel aan hun communicatie te doen. De bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man voegt een bepaalde zekerheid voor de man toe bij de invulling van het gezag.
5.3.
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De vrouw is het eens met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank. Het belang van [minderjarige] moet voorop staan. Beide partijen kunnen voor [minderjarige] zorgen en komen de co-ouderschapregeling na. Het is in het belang van [minderjarige] dat voor het hoofdverblijf aangesloten wordt bij de feitelijke situatie, waarbij [minderjarige] ingeschreven staat bij de vrouw, en hierin geen wijziging wordt gebracht.
Verder heeft de vrouw belang bij het houden van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar. Zij wil niet afhankelijk worden van de man wat betreft de informatievoorziening over [minderjarige] van overheid, scholen en medische diensten. De ex-partnerstrijd heeft ertoe geleid dat partijen het vertrouwen in elkaar zijn verloren. De communicatie verloopt stroef. Als de man opnieuw weigert te communiceren met haar, leidt dat tot onduidelijkheid en onrust. Het is voor [minderjarige] juist van belang dat er duidelijkheid en rust heerst. De vrouw houdt zich aan haar verplichtingen om de man te informeren. In de communicatie per e-mail die tussen partijen plaatsvindt, wordt nu steeds de GI betrokken. Hulpverlening van [instantie] is opgestart om tussen partijen nadere afspraken over [minderjarige] te maken naar de toekomst toe.
De vrouw is van mening dat geen waarde moet worden gehecht aan de door de man overgelegde e-mail van Team Jeugd. Deze e-mail laat niet zien dat Team Jeugd het advies, om [minderjarige] bij haar in te schrijven, niet heeft gegeven.
De man stelt niet concreet, althans onvoldoende welke belangen er voor hem of voor [minderjarige] aan de wijziging van het hoofdverblijf verbonden zijn.
5.4.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, samengevat, het volgende geadviseerd.
De co-ouderschapsregeling voor [minderjarige] loopt vanaf oktober 2020. Gezien die regeling, zou het hoofdverblijf van [minderjarige] bij beide ouders kunnen en zou het voor [minderjarige] niet uitmaken waar zijn hoofdverblijf is. Behalve de emotionele lading die het hoofdverblijf van [minderjarige] voor de ouders heeft, zijn geen belangen naar voren gekomen die maken dat het hoofdverblijf per se bij de man of de vrouw zou moeten worden bepaald.
In het eerder door de raad gegeven advies met betrekking tot het hoofdverblijf, was de verbetering van de communicatie tussen de ouders het uitgangspunt. Het uitgangspunt is nu dat de situatie tussen de ouders werkbaar is. Onduidelijkheid tussen hen kan de klempositie van [minderjarige] versterken. Daarom is het goed dat de GI betrokken is en dat de weg van parallel ouderschap is ingeslagen.
De raad roept de ouders op om niet langer een punt te maken van het hoofdverblijf, omdat de procedure hierover onrust geeft en niet bijdraagt aan de onderlinge verstandhouding tussen de ouders.
5.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De ondertoezichtstelling is tot op heden ingezet om de situatie tussen de ouders te stabiliseren door actuele vragen onder de loep te nemen en gezamenlijke besluiten daarin te nemen. Dat heeft geleid tot een schema voor de zorgregeling in 2023. Verder is gekeken naar wat [minderjarige] en de ouders nodig hebben. [minderjarige] zal kindgesprekken krijgen bij [instantie] en de ouders gaan hulp krijgen bij het maken van nadere afspraken in het kader van het ouderschapsplan. In het ouderschapsplan staan nog zaken die niet sluitend zijn, terwijl beide ouders gebaat zijn bij sluitende afspraken.
De GI kan geen voorkeur uitspreken ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] . Voor zover zij kan constateren, is de thuissituatie bij de man en de vrouw toereikend en is [minderjarige] graag bij beide ouders. De ene ouder is niet beter in staat om informatie door te geven dan de andere ouder. Beide ouders zijn daartoe bereid, maar wel is nog sprake bij hen van veel pijn en onderling wantrouwen dat vrij diep geworteld is. Dit maakt dat de communicatie tussen de ouders snel verstoord kan raken. De inzet van de GI zal zich hier verder op richten.
5.6.
Het hof overweegt als volgt.
5.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.6.2.
Het hof constateert, net als de rechtbank, dat de vrouw geen toestemming had van de man voor de inschrijving van [minderjarige] op haar adres. Voor de beslissing over het hoofdverblijf is evenwel van doorslaggevend belang, dat de ouders al geruime tijd uitvoering geven aan de co-ouderschapsregeling waarbij de zorg voor [minderjarige] 50/50 is verdeeld, beiden voor [minderjarige] kunnen zorgen en aan hem een toereikende thuissituatie bieden én zij over en weer bereid en in staat zijn om informatie over [minderjarige] te verstrekken. Er is wel sprake van onderling wantrouwen en communicatieproblemen tussen de ouders, maar gebleken is dat hiervoor hulpverlening wordt ingezet. Niet, althans onvoldoende is gemotiveerd waarom het op dit moment in het belang van [minderjarige] is om de feitelijke situatie, waarin [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vrouw heeft en op haar adres is ingeschreven, te wijzigen.
Het hof acht het daarom in het belang van [minderjarige] dat die situatie ongewijzigd blijft.
5.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
In de zaak met nummer 200.311.678/02 (voorlopige voorziening)
5.8.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat ten aanzien van de verzochte voorlopige voorziening en het verzoek in de hoofdzaak gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan. De man heeft om deze reden zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken. Het hof zal de man in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
In beide zaken
5.9.
De man verzoekt het hof zowel in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure als ook in de beroepsprocedure de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Hij beroept zich daarbij mede op artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en stelt dat de vrouw met betrekking tot de inschrijving van [minderjarige] op haar adres niet de waarheid heeft gesproken.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
5.10.
Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw in de proceskosten te veroordelen. Partijen hebben een verschillende lezing over hoe in 2020 de inschrijving van [minderjarige] op het adres van de vrouw is verlopen en dan met name in hoeverre Team Jeugd destijds hierover heeft geadviseerd. Wat hier ook van zij, dit is voor de beslissing in de hoofdzaak niet van doorslaggevend belang. Het verzoek van de man ten aanzien van de proceskosten wijst het hof daarom af.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.311.678/01
bekrachtigt de beschikking van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in de zaak met nummer 200.311.678/02
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
in beide zaken
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en M.I. Peereboom - Van Drunick en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.