ECLI:NL:GHSHE:2023:1528

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.323.614_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2018, die door de rechtbank Limburg is uitgesproken. De moeder van de minderjarige is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de minderjarige onder toezicht gesteld vanwege zorgen over zijn ontwikkeling en de opvoeding door de moeder. De moeder voert aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat zij voldoende hulp heeft ontvangen voor de taalachterstand van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) zijn van mening dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn en dat de moeder onvoldoende meewerkt aan de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de moeder en de vader niet verschenen, wat het hof als een gebrek aan betrokkenheid beschouwt. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De beslissing is genomen op 11 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 mei 2023
Zaaknummer : 200.323.614/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/313131 / JE RK 23-21
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.P.H.J. Hermans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van de minderjarige en zij heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 3 maart 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen wordt afgewezen, althans de ondertoezichtstelling op te heffen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 30 maart 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. H.F.A. Bronneberg als waarnemer van mr. Hermans;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- de brieven van mr. Hermans aan de rechtbank waarin hij vraagt om een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 25 januari 2023, ontvangen op 12 april 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige] woont bij de moeder en de vader.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 25 januari 2023 tot 25 juli 2023.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De moeder voert in haar beroepschrift– samengevat – het volgende aan. [minderjarige] is door de rechtbank ten onrechte onder toezicht gesteld van de GI. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en hulpverlening in een gedwongen kader is niet noodzakelijk. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de moeder wel degelijk hulp ontvangen in verband met de taalachterstand van [minderjarige] . De moeder wijst op het door haar overgelegde verslag van het psychologisch onderzoek van 29 november 2022 van [instantie 1] te [plaats] . Er is geadviseerd de logopedie voor [minderjarige] ten behoeve van de expressieve taalontwikkeling te continueren. De logopedie is inmiddels overgenomen door de schoollogopedist en de moeder verleent hieraan haar medewerking. Ook volgt uit voornoemd advies dat het bevorderlijk
kanzijn voor de taalontwikkeling dat [minderjarige] hele dagen naar school gaat. [minderjarige] is echter nog niet leerplichtig en hij gaat niet dagelijks naar school, maar wel met regelmaat. Dit staat de begeleiding door de schoollogopedist op dinsdag niet in de weg. De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat de taalachterstand van [minderjarige] in de thuissituatie wellicht groter zal worden omdat er in de thuissituatie geen hulpverlening betrokken is. De moeder wijst er op dat in voornoemd verslag adviezen zijn gegeven aan de ouders om in de thuissituatie de woordenschat van [minderjarige] te verbeteren.
3.5.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De gronden voor een ondertoezichtstelling zijn nog onverminderd aanwezig. De raad blijft bij het standpunt dat de moeder onvoldoende aansluit bij de ontwikkelingsbehoefte van [minderjarige] en hierdoor de ontwikkelingsbedreiging in stand wordt gehouden. De raad vindt het zorgelijk dat de moeder weinig tot geen probleembesef heeft en zij de taalachterstand bagatelliseert, evenals de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling. De adviezen worden door haar niet opgevolgd en de hulpverlening wordt niet geaccepteerd. Het is juist dat [minderjarige] logopedische begeleiding in de thuissituatie heeft ontvangen, maar de zorgen om [minderjarige] hebben zich niet beperkt tot een taalachterstand. Er zijn ook zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en het opvoedhandelen van de moeder. De logopedie, de school en de hulpverlening hebben meerdere gesprekken gevoerd met de moeder over het belang van school voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige] . Een van de redenen voor de moeder om [minderjarige] thuis te houden, is dat hij nog niet zindelijk is. De raad voert verder aan dat uit informatie van school (20 maart 2023) is gebleken dat [minderjarige] op de woensdagen logopedie zou moeten volgen, maar dat hij vrijwel alle woensdagen afwezig is op school, waardoor de logopedie niet door kan gaan. De moeder heeft veel weerstand tegen het accepteren van hulpverlening voor [minderjarige] , zij vindt hem daarvoor te jong. Voor de oudere halfbroer van [minderjarige] , [halfbroer] , is [instantie 2] ( [instantie 2] ) geadviseerd. [minderjarige] zou in dit hulpverleningstraject kunnen worden meegenomen, maar dat wil de moeder niet. De moeder blijft bij haar standpunt dat er geen zorgen zijn over [minderjarige] en zij zegt regelmatig de afspraken met hulpverleners af. De samenwerking tussen de GI en de moeder wordt daarnaast negatief beïnvloed door de uitspraken die de vader doet over de GI.
3.6.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI is één keer op huisbezoek geweest bij de moeder. De volgende afspraak is door de moeder afgezegd. De moeder heeft aangegeven dat zij nergens aan wil meewerken. De moeder wil geen hulpverlening omdat zij naar eigen zeggen niet tegen problemen aanloopt. Er zijn echter zorgen over het gezin en over [minderjarige] . De GI heeft tijdens het huisbezoek geconstateerd dat de moeder [minderjarige] geen grenzen stelt, ook is hij (nog) niet zindelijk. [minderjarige] heeft een achterstand en het is daarom in zijn belang dat hij naar school gaat. De moeder wil [minderjarige] niet (alle dagen) naar school brengen omdat hij nog niet leerplichtig is. [minderjarige] is 8 van de 10 keer niet aanwezig bij de logopedie op school. De GI heeft op 6 april 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven. Er is daarna geen contact meer geweest met de moeder. De GI heeft vernomen dat [minderjarige] in de afgelopen week drie dagen naar school is geweest, in plaats van één of twee. De GI hoopt dat deze vooruitgang niet tijdelijk is en benadrukt dat als de situatie niet verbetert, er zal worden onderzocht of er andere maatregelen moeten worden ingezet. De oudere halfbroer van [minderjarige] , [halfbroer] , staat eveneens onder toezicht en is aangemeld bij [instantie 2] . De GI wil [minderjarige] ook graag betrekken en meenemen in dit traject, maar de moeder heeft daarvoor tot op heden nog geen handtekening gezet. De GI verwacht dat na de toestemming [minderjarige] binnen twee à drie weken kan worden besproken met de betrokken hulpverleners.
Het oordeel van het hof
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
In artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof is van oordeel dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling onverminderd aanwezig en zelfs toegenomen. Uit de informatie van de raad en de GI volgt dat de moeder onvoldoende medewerking verleent aan de hulpverlening en [minderjarige] nog steeds niet structureel naar school brengt. Daar komt bij dat de moeder en de vader zonder enige afmelding, reden of toelichting niet aanwezig waren bij de mondelinge behandeling. Niet alleen hebben zij daardoor hun standpunt niet nader kunnen toelichten maar evenmin hebben zij vragen van het hof kunnen beantwoorden. Bovendien getuigt dit naar het oordeel van het hof niet van inzicht in de ernst van de situatie en enige betrokkenheid of inzet tot verbetering van de situatie. Het hof acht een ondertoezichtstelling voor de verleende duur noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
25 januari 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.