ECLI:NL:GHSHE:2023:1527

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.321.945_01 en 200.321.945_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen grootmoeder en minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de wijziging van een omgangsregeling tussen een grootmoeder en haar kleinkind, [minderjarige], die onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder van [minderjarige] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 1 november 2022 aangevochten, waarin de omgangsregeling tussen de grootmoeder en [minderjarige] was gewijzigd. De moeder verzocht om een nieuwe omgangsregeling, waarbij de dagen van omgang in overleg met haar zouden worden vastgesteld, en om een raadsonderzoek te gelasten. De grootmoeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2023 zijn zowel de moeder als de grootmoeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder en de moeder niet goed met elkaar communiceren, wat leidt tot onduidelijkheid voor [minderjarige]. Het hof heeft ook geconstateerd dat de grootmoeder onvoldoende rekening houdt met de behoeften van [minderjarige], die opgroeit en steeds weerbaarder wordt. De grootmoeder houdt vast aan een omgangsregeling die niet meer passend is voor de huidige situatie.

Het hof heeft besloten de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de omgangsregeling te wijzigen. [minderjarige] zal voortaan eens in de twee weken van maandag na school tot dinsdag voor school bij de grootmoeder verblijven. Het hof heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de grootmoeder en de moeder werken aan hun onderlinge samenwerking en dat hulpverlening nodig is om hun verhouding te verbeteren. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.321.945/01 en 200.321.945/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/306012 / JE RK 22-1030
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.M. Gijzen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de grootmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. A.W.M. Mans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ;
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de omgang tussen de grootmoeder en de minderjarige:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 1 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een omgangsregeling tussen grootmoeder en [minderjarige] vast te stellen op dagen in overleg met de moeder, althans een raadsonderzoek te gelasten teneinde een passende omgangsregeling vast te stellen, alsmede de tenuitvoerlegging van voornoemde beschikking te schorsen totdat het hof uitspraak heeft gedaan; kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 maart 2023, heeft de grootmoeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Gijzen;
  • mr. Mans namens de grootmoeder;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De grootmoeder is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De advocaat heeft echter nadrukkelijk opgemerkt dat de mondelinge behandeling doorgang kon vinden.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 oktober 2022;
  • het V6-formulier (met producties 1 tot en met 4 als bijlagen) van de advocaat van de moeder d.d. 22 februari 2023;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 7 maart 2023;
  • het V6-formulier (met productie 5 als bijlage) van de advocaat van de moeder d.d. 14 maart 2023;
  • de brief van de GI d.d. 13 maart 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De vader is op [datum] 2017 overleden. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 3 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 3 september 2023.
3.3.
Bij beschikking van 9 maart 2020 (zaaknummer C/03/265260 / FA RK 19-2152) heeft de rechtbank Maastricht een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de grootmoeder vastgesteld, in die zin dat eens per twee weken van vrijdag na school tot zondagavond 18.00 uur bij de grootmoeder thuis omgang tussen de grootmoeder en [minderjarige] zal plaatsvinden.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 1november 2022 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de omgangsregeling tussen de grootmoeder en [minderjarige] gewijzigd en bepaald dat [minderjarige] een keer in de twee weken van vrijdag na school tot zaterdag 19.00 uur bij de grootmoeder verblijft en in de tussenliggende week een dag na school tot 19.00 uur, waarbij de moeder en de grootmoeder in onderleg overleg bepalen welke dag dat zal zijn. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek met zaaknummer 200.321.945/02
3.6.
Nu in deze beschikking tevens een beslissing in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft de moeder geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek door het hof. Het hof zal het schorsingsverzoek daarom afwijzen.
In de hoofdzaak met zaaknummer 200.321.945/01
De standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De moeder had geen bijstand van een advocaat toen zij tijdens de zitting in eerste aanleg instemde met het verzoek van de GI. Achteraf is gebleken dat ze het verzoek van de GI niet goed heeft begrepen. Ondertussen is de moeder van mening dat de grootmoeder en de moeder in onderling overleg dienen te bepalen op welke dagen omgang plaatsvindt. [minderjarige] zou zelf moeten kunnen aangeven wanneer ze naar de grootmoeder zou willen gaan.
[minderjarige] geeft zelf aan dat ze de grootmoeder minder vaak wil zien en dat ze het niet altijd fijn vindt bij de grootmoeder. Dat blijkt niet alleen uit de verklaringen van [minderjarige] zelf maar ook uit het feit dat [minderjarige] regelmatig bij de tante verblijft, zulks op verzoek van [minderjarige] . Frequente omgang zoals in de bestreden beschikking vastgelegd, is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] gaat bij de grootmoeder veel te laat naar bed of valt zelfs op de bank in slaap. De grootmoeder heeft geen tandenborstel voor [minderjarige] , haren worden niet gekamd en [minderjarige] loopt er verwaarloosd bij. [minderjarige] mag haar mobiele telefoon niet van de grootmoeder gebruiken waardoor ze geen contact met de moeder kan hebben. Er wordt door de grootmoeder, in bijzijn van [minderjarige] , slecht gesproken over de moeder. Hierdoor wordt zij belast met volwassenproblematiek en daar voelt [minderjarige] zich erg ongemakkelijk bij. Na een omgangsmoment bij de grootmoeder is [minderjarige] opgefokt en brutaal naar de moeder. Volgens de moeder is er alle reden om een raadsonderzoek te gelasten. De moeder vindt het goed dat er omgang blijft met de grootmoeder maar de door de rechtbank vastgestelde regeling is niet passend. Omgang zou in onderling overleg dienen plaats te vinden op de momenten dat het uitkomt.
3.8.
De grootmoeder voert in het verweerschrift, zoals door de advocaat tijdens de mondelinge behandeling aangevuld, samengevat, het volgende aan. De grootmoeder kan zich vinden in de wijziging van de omgangsregeling door de rechtbank. Het belang van [minderjarige] is daarbij vooropgesteld en tevens heeft de rechtbank daarbij de feitelijke situatie in ogenschouw genomen. De grootmoeder is als mede-opvoeder altijd op intensieve wijze betrokken geweest bij de zorg en opvoeding van [minderjarige] . Zij is een belangrijke hechtingsfiguur en zij hebben een hechte band samen. Het voorstel van de moeder om onderling vast te stellen op welke dagen er omgang plaatsvindt, is niet in het belang van [minderjarige] . Dit geeft veel onrust en zorgen tussen de moeder en de grootmoeder terwijl [minderjarige] juist gebaat is bij duidelijkheid, structuur en rust.
De grootmoeder weerspreekt de aantijgingen van de moeder aan haar adres. De grootmoeder en [minderjarige] zijn dol op elkaar en de grootmoeder zal niets doen wat de belangen van [minderjarige] niet dient. Zij betwist ook uitdrukkelijk dat zij zich in bijzijn van [minderjarige] negatief over de moeder uitlaat.
De grootmoeder is met de rechtbank van mening dat er onvoldoende aanleiding is voor een raadsonderzoek.
3.9.
De GI heeft in de brief d.d. 13 maart 2023 aangegeven van mening te zijn dat een structureel contact tussen [minderjarige] en de grootmoeder zeer belangrijk is maar dat de frequentie van de huidige regeling niet passend lijkt voor [minderjarige] en haar huidige ontwikkeling. [minderjarige] heeft aangegeven het niet altijd fijn te vinden bij de grootmoeder. De GI heeft zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] , gelet op het verschil in visie tussen de moeder en de grootmoeder over opvoedthema’s zoals bedtijden en geloofsovertuiging. Daarbij gaat [minderjarige] ook starten met logeeropvang met als doel om naast de ondersteuning die [minderjarige] en de moeder thuis krijgen, ook tijdens de logeermomenten te werken aan de hulpvragen van [minderjarige] . Deze momenten vallen samen met vastgelegde omgangsmomenten met de grootmoeder, waardoor het hulpverleningstraject van [minderjarige] geen voortgang kan krijgen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven te betwijfelen of het contact helemaal vrij gelaten zou moeten worden. De verwachting is dat de moeder zich wel zal inspannen om contact tussen [minderjarige] en grootmoeder in stand te houden maar de vraag is of het voor de grootmoeder voldoende is.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Een raadsonderzoek zal in deze zaak niet veel toevoegen. De raad adviseert om de omgang niet geheel los te laten en dus wel een regeling vast te leggen. Het probleem zit ‘m in het feit dat het contact tussen de moeder en de grootmoeder niet goed is. Systemische hulpverlening zou helpend zijn. De raad vindt dat de contacten tussen de grootmoeder en [minderjarige] beter afgestemd moeten worden op [minderjarige] . In de praktijk is nu gebleken dat de hulpverlening niet uitgebreid kan worden met (eens in de vier weken) weekendopvang omdat de grootmoeder niet wil afwijken van het door de rechtbank vastgestelde schema. Wanneer het de weekendopvang buiten de weekenden gepland wordt dat [minderjarige] bij de grootmoeder is, heeft dat als gevolg dat [minderjarige] maar eens per maand een weekend bij de moeder is. Dat is niet wenselijk. De raad adviseert daarom om naar een vaste dag door de week te gaan met een frequentie van eens in de veertien dagen. Zou het de grootmoeder niet lukken om [minderjarige] de volgende dag naar school te brengen dan zou de moeder daar wellicht iets in kunnen betekenen. Het is belangrijk dat er een betere samenwerking tussen de grootmoeder en de moeder tot stand komt.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, geen aanleiding tot het gelasten van een raadsonderzoek. De raad heeft in 2020 al een raadsonderzoek gedaan in dit kader. Het is voldoende aannemelijk geworden dat de problematiek die hier speelt gelegen is in de verhouding tussen de grootmoeder en de moeder. De raad ziet zelf ook geen meerwaarde in een raadsonderzoek. Het hof zal het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te doen uitvoeren afwijzen.
Omgangsregeling
Wettelijk kader
3.12.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een omgangsregeling vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.13.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:265g BW dient het hof allereerst te beoordelen of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Omdat de grootmoeder het hof heeft verzocht de bestreden beschikking (waarin de rechtbank de omgangsregeling heeft gewijzigd) te bekrachtigen gaat het hof er van uit dat de grootmoeder in hoger beroep niet meer betwist dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden zodat dit vaststaat.
De inhoudelijke beoordeling
3.14.
Net als de rechtbank is het hof op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de in 2020 vastgelegde omgangsregeling tussen de grootmoeder en [minderjarige] wordt gewijzigd. In 2020 was er sprake van een situatie waarin de moeder en de grootmoeder met elkaar het gesprek konden aangaan. Inmiddels is dat niet meer het geval en wordt [minderjarige] geconfronteerd met twee voor haar belangrijke volwassenen die het niet met elkaar eens zijn. [minderjarige] heeft recht op onbelast contact met deze twee belangrijkste volwassenen in haar leven.
3.15.
Voorop staat dat het van groot belang is dat er omgang tussen [minderjarige] en de grootmoeder blijft bestaan. Hoewel de moeder het goed vindt dat er omgang is tussen de grootmoeder en [minderjarige] en graag zou zien dat dit zonder vast schema wordt voortgezet, vreest het hof dat de omgang mogelijk niet meer zal plaatsvinden wanneer het vast schema zal worden losgelaten. Het hof volgt de moeder daarin dan ook niet.
3.16.
Gebleken is verder dat de grootmoeder onvoldoende meebeweegt met de behoeften van [minderjarige] die als prepuber opgroeit en steeds weerbaarder wordt. Het feit dat de grootmoeder star vasthoudt aan de weekenden waarin zij omgang heeft met [minderjarige] , waardoor [minderjarige] niet kan deelnemen aan de logeerweekenden, vindt het hof zorgwekkend. Hierdoor wordt het hulpverleningstraject van [minderjarige] belemmerd. Bovendien leidt het tot scheve verhoudingen wanneer [minderjarige] één logeerweekend per maand (in de zin van hulpverlening) zou hebben, twee weekenden per maand bij de grootmoeder zou zijn en maar één weekend per maand thuis bij de moeder zou zijn. [minderjarige] heeft daarnaast ook nog grootouders van moederszijde die [minderjarige] ook graag willen zien.
3.17.
Het hof overweegt dat de regeling zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgelegd niet passend is bij de leeftijd en de ontwikkeling van [minderjarige] . Zo heeft de moeder verklaard dat [minderjarige] niet altijd zin heeft om het weekend bij de grootmoeder door te brengen. Vaak wordt ze dan bijvoorbeeld meegenomen naar de markt of neemt de grootmoeder haar mee om boodschappen te gaan doen. [minderjarige] heeft aangegeven in de weekenden ook graag bij de moeder en bij haar jongere stiefzusje te willen zijn. Uit de als productie 5 bij het beroepschrift overgelegde brief van de tante blijkt dat ook dat [minderjarige] het bij de grootmoeder niet (steeds) zo leuk vindt. Ze kan er niet met kinderen buiten spelen en er is geen wifi.
Waar de grootmoeder stelt dat het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] belangrijk is om zoveel mogelijk tijd door te brengen met de familie van de overleden vader van [minderjarige] , overweegt het hof dat [minderjarige] ook uitgebreid contact heeft met haar tante. Volgens de onbetwiste verklaring van de moeder gebeurt dit zelfs met enige regelmaat tijdens de omgangsmomenten met de grootmoeder en altijd op verzoek van [minderjarige] .
3.18.
Het hof oordeelt dat, alle belangen afwegende, en met name rekening houdend met het belang van [minderjarige] , de omgangsregeling moet worden gewijzigd als volgt.
3.19.
Het hof volgt het advies van de raad om de weekenden los te laten en de omgang hierop aan te passen. Het hof zal de omgangsregeling wijzigen in die zin dat [minderjarige] eens in de twee weken van de maandag (na school) tot de dinsdag (voor school) bij de grootmoeder zal verblijven. De grootmoeder zal [minderjarige] naar school brengen. Wanneer de omgang op een vrije dag of in de vakantie valt, zal [minderjarige] van maandag 10.00 uur tot dinsdag 10.00 uur bij de grootmoeder verblijven.
3.20.
Het hof adviseert de moeder en de grootmoeder dringend om te gaan bouwen aan hun onderlinge samenwerking. Het hof is evenals de raad en de GI van oordeel dat hulpverlening voor de moeder en de grootmoeder nodig is om hun onderlinge verhouding te verbeteren, maar constateert ook dat aan de grootmoeder geen hulpverlening kan worden opgelegd aangezien zij geen partij is binnen de ondertoezichtstelling.
Het hof ziet hier echter een belangrijke taak voor de moeder en de grootmoeder zelf weggelegd en hoopt dat zij in het belang van [minderjarige] bereid zijn om hulpverlening te zoeken om zo hun onderlinge verhoudingen te verbeteren.
Afsluitende conclusie
3.21.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen zoals hierna onder 4 vermeld.
Proceskosten
3.22.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard en de uitkomst van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.321.945/02:
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 22 maart 2022;
in de zaak met zaaknummer 200.321.945/01:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 1 november 2022
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 9 maart 2020 in de zaak met zaaknummer C/03/265260 / FA RK 19-2152 als volgt:
bepaalt dat [minderjarige] een keer in de twee weken van de maandag (na school) tot dinsdag (voor school) bij de grootmoeder zal verblijven;
bepaalt dat wanneer de omgang tussen [minderjarige] en de grootmoeder in de vakantie of op een vrije dag valt, [minderjarige] op die maandag vanaf 10 uur tot dinsdag 10 uur bij de grootmoeder zal verblijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en J.W. Hermans, en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.