ECLI:NL:GHSHE:2023:1523

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.318.452_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling tussen ouders voor minderjarige na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Limburg een verzoek ingediend tot vaststelling van een zorgregeling, welke was afgewezen. De moeder verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen die in het belang van [minderjarige 1] zou zijn. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht om de grieven van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of ongegrond te verklaren en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2023 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de reguliere zorgregeling, waarbij [minderjarige 1] één weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft. Het hof heeft echter ook geconstateerd dat er geen overeenstemming was over de verdeling van vakanties en feestdagen. Het hof heeft besloten dat deze verdeling in onderling overleg tussen de ouders zal plaatsvinden, onder regie van de gecertificeerde instelling (GI).

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld voor de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de ouders in onderling overleg afspraken maken over de verblijfsduur van [minderjarige 1] tijdens vakanties en feestdagen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.318.452/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03278377 / FA RK 20-1915
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.E.M. Messink,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.T.A. Slof.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling tussen haar en de minderjarige:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 3 november 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de moeder zoals gedaan in eerste aanleg (naar het hof begrijpt, voor zover deze verzoeken zien op [minderjarige 1] ) dan wel het subsidiaire verzoek zoals gedaan in hoger beroep dan wel een andere door het hof vast te stellen zorgregeling, onder aanvulling en verbetering van gronden toe te wijzen, kosten rechtens.
2.1.1.
In voormeld beroepschrift doet de moeder nog een aanvullend verzoek voor zover zou blijken dat de zorgregeling zoals deze door de moeder in eerste aanleg is gevraagd, niet haalbaar is vanwege school. Alsdan verzoekt de moeder een minimale zorgregeling vast te leggen als volgt:
dat [minderjarige 1] één dag door de week na schooltijd bij de moeder verblijft tot na het avondeten. De moeder verzoekt de feestdagen bij helfte te verdelen en wel als volgt:
Jaar 2022/2023:
  • 1e kerstdag: vader, 2e kerstdag: moeder;
  • oud en nieuw: vader;
  • 1e paasdag: moeder;
  • 2e paasdag: vader;
  • hemelvaart: moeder;
  • 1e pinksterdag: vader
  • 2 pinksterdag: moeder.
Het jaar erop wordt de regeling omgedraaid. Verder verzoekt de moeder vast te leggen dat [minderjarige 1] in de zomervakantie tenminste één week aaneengesloten bij de moeder verblijft waarbij de moeder uiterlijk 1 mei van ieder jaar te horen krijgt welke week er omgang is.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 januari 2023, heeft de vader verzocht, de grieven van de moeder niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Messink;
  • de vader, bijgestaan door mr. Slof;
  • mw. [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is op 28 maart 2023 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3.2.
[minderjarige 2] is door het hof niet als belanghebbende aangemerkt aangezien het door de moeder ingestelde hoger beroep inhoudelijk alleen over [minderjarige 1] gaat. Om die reden is [minderjarige 2] ook niet uitgenodigd voor een kindgesprek.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-dossier in eerste aanleg;
  • de brief van de GI aan de rechtbank d.d. 29 juni 2020;
  • het F9-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 9 juli 2020 ingekomen ter griffie op 20 december 2022;
  • het F9-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 25 november 2021, ingekomen ter griffie op 20 december 2022;
  • het F4-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 9 mei 2022, ingekomen ter griffie op 20 december 2022;
  • het F9-formulier van de advocaat van de moeder van 10 mei 2022, ingekomen ter griffie op 20 december 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] voornoemd;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009.
De moeder heeft nog een zoon, te weten [zoon] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004.
3.2.
De vader heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijf bij de vader.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 2 juni 2016 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 2 juni 2023. [minderjarige 2] verblijft middels een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder.
3.4.
Bij beschikking van 14 juli 2020 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, geoordeeld dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] al het nodige hebben meegemaakt en dat het daarom van belang is dat een hervatting van de omgang met de moeder onder begeleiding dient plaats te vinden. De BOR bevond zich op dat moment nog in een opstartfase waardoor er nog geen conclusies getrokken konden worden. Voor het vastleggen van een omgangsregeling, zoals door de moeder is verzocht, was het volgens de rechtbank nog te vroeg. De rechtbank heeft de beslissing voor zes maanden aangehouden, waarna zij op basis van de rapportage van [instantie] zou bekijken of het nodig zou om een nieuwe zitting te plannen of dat er gelijk een beslissing kon worden genomen.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de grotere afstand tussen de ouders ervoor zorgt dat [minderjarige 1] zich niet meer op de fiets kan verplaatsen tussen de ouders en dat [minderjarige 1] afhankelijk is van de ouders voor vervoer. De moeder heeft juist aangegeven dat zij in staat is om [minderjarige 1] op de scooter op te halen en terug te brengen. Het wisselende schoolrooster van [minderjarige 1] , wat maakt dat er flexibiliteit nodig is, hoeft niet in de weg te staan aan een vaste regeling. Een dergelijke vaste regeling zou ook op een andere manier kunnen worden vastgelegd, bijvoorbeeld door twee nader in te vullen dagen per week.
Hoewel [minderjarige 1] meer naar de moeder wil, is het resultaat dat zij de moeder minder ziet dan voorheen. De moeder vreest dat de vrijblijvendheid zoals die er nu is, ertoe zal leiden dat het contact uiteindelijk steeds minder zal worden. Dat is feitelijk ook al gebleken nu het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] sinds afgelopen december 2022 minimaal is. [minderjarige 1] heeft behoefte aan duidelijkheid en houvast en [minderjarige 1] meent, door hetgeen door de GI en/of vader aan haar is uitgelegd, dat wanneer er een zorgregeling in de beschikking is opgenomen, hier niet van afgeweken mag worden. Dat is echter onjuist. De zorgregeling is niet in beton gegoten en als er sprake is van een gewijzigde situatie dan moet in onderling overleg naar een oplossing worden gezocht. De moeder heeft aangetoond dat zij hierin de belangen van [minderjarige 1] vooropstelt. De vader daarentegen staat feitelijk niet achter het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] , althans hij stimuleert het contact niet. Hij heeft al een aantal keren zonder gegronde reden de omgang gefrustreerd.
Voor het geval de zorgregeling zoals in eerste aanleg is verzocht, niet haalbaar is vanwege school, wil de moeder graag een basisregeling vastleggen zodat de ouders en [minderjarige 1] een houvast hebben en er daarnaast nog voldoende flexibiliteit is om de regeling in te vullen.
3.8.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Terwijl de moeder aangeeft dat zij vreest dat het contact tussen haar en [minderjarige 1] steeds minder zal worden als er geen regeling is vastgelegd, is de vader juist de mening toegedaan dat de situatie rondom de omgang door toedoen van de moeder gecompliceerder geworden is. De oorzaak voor het verminderde contact tussen [minderjarige 1] en de moeder is onder andere gelegen in het feit dat de moeder er voor heeft gekozen te gaan verhuizen. De moeder heeft weliswaar aangevoerd dat zij [minderjarige 1] op de scooter kan halen en brengen maar zij mag vanwege epileptische aanvallen geen auto rijden en de vader heeft zijn bedenkingen of het haar wel is toegestaan om een scooter te besturen. De vader vindt dit gevaarlijk en bovendien ook niet wenselijk dat [minderjarige 1] in weer en wind achter op een scooter zou zitten. Van [minderjarige 1] kan niet verwacht worden deze afstand zelf op de fiets af te leggen. Ze zou dan een uur heen en een uur terug moeten fietsen. Voorts is er in de afgelopen periode nog een incident geweest (waarbij moeder de pinpas van [minderjarige 1] gebruikt heeft) waardoor het vertrouwen van [minderjarige 1] in moeder is geschonden en [minderjarige 1] minder vaak naar moeder wil gaan.
De vader kan zich niet verenigen met het voorstel van de moeder om een zorgregeling vast te leggen waarbij de dagen nader zijn in te vullen door de moeder en [minderjarige 1] . De vader zou hiermee volledig buitenspel gezet worden en bovendien leidt een dergelijke regeling alleen maar tot misverstanden en dus tot problemen tussen de ouders. De vader kan zich evenmin vinden in het door de moeder gedane aanvullend verzoek. Alle bezwaren die de vader tegen het vastleggen van een zorgregeling heeft aangedragen, gelden ook voor het aanvullend gedane verzoek.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het voor [minderjarige 1] belangrijk is dat ze (bijvoorbeeld tweewekelijks een weekend) omgang heeft met de moeder maar ook dat ze de ruimte voelt hier zelf in te schuiven. Enige flexibiliteit is voor [minderjarige 1] , gezien haar leeftijd, belangrijk.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het juist een extra belasting voor [minderjarige 1] is wanneer zij zelf deze keuzes zou moeten maken. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk om wel een regeling vast te leggen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geen advies gegeven voor de concrete invulling van een regeling en ziet in dat kader het belang van een raadsonderzoek. De vader zegt immers dat het voor [minderjarige 1] fijn is om ruimte en eigen regie te hebben terwijl de moeder zegt dat de vrijblijvendheid moeilijk is voor [minderjarige 1] .
De motivering van de beslissing
3.11.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.
Voor zover de raad een raadsonderzoek heeft geadviseerd, zal het hof daaraan voorbij gaan, omdat het hof zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te nemen.
Reguliere zorgregeling
3.13.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof met de ouders de mogelijkheden onderzocht om overeenstemming tussen hen te bereiken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De ouders zijn het in ieder geval - na een schorsing van de mondelinge behandeling - eens geworden over de reguliere zorgregeling. Zij zijn het erover eens geworden dat [minderjarige 1] één weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft, en wel van zaterdag tot zondag 19.00 uur. Wanneer [minderjarige 1] op zaterdag naar voetbal moet, dan zal ze na afloop van het voetbal naar de moeder gaan. Wanneer [minderjarige 1] geen voetbal heeft dan zal [minderjarige 1] op zaterdag vanaf half 12 bij de moeder verblijven.
3.14.
Het hof zal de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken conform de wens van de ouders als zodanig vastleggen.
3.15.
De ouders hebben over de overige invulling geen overeenstemming bereikt. Het hof zal daarom over de resterende geschilpunten, te weten de vakanties en de feestdagen, een beslissing nemen en daaromtrent een regeling vaststellen die het hof het meest in het belang van [minderjarige 1] acht.
Regeling inzake de verdeling van de vakanties en de feestdagen
3.16.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties en de feestdagen overweegt het hof het navolgende.
3.17.
Het hof begrijpt de wens van de moeder om, kort gezegd, de feestdagen bij helfte te verdelen en de zomervakantie zodanig dat [minderjarige 1] minstens een week aaneengesloten bij de moeder verblijft.
Het uitgangspunt is dat er ook gedurende de vakanties en feestdagen contact met de moeder moet zijn. Het hof heeft geconstateerd dat [minderjarige 1] er behoefte aan heeft zelf meer invulling te geven aan deze regeling en ziet hier ook een taak voor de GI. De GI kan goed beoordelen wat in het belang van [minderjarige 1] is en samen met de ouders (en [minderjarige 1] ) in onderling overleg een regeling vaststellen. De GI kan dit goed monitoren en bijsturen waar nodig. Mochten de ouders er onderling niet uitkomen, dan zal de GI zo nodig een beslissing nemen.
3.18.
Het hof zal bepalen dat de ouders in onderling overleg, zo nodig onder regie van de GI, afspraken zullen maken over de vraag wanneer [minderjarige 1] gedurende de feestdagen en vakanties bij de moeder zal verblijven. Zolang de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] loopt, is de GI belast met de verdeling van de zorgtaken en kan de GI de ouders vanuit die rol bijsturen waar nodig.
Afsluitende conclusie
3.19.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en een regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen zoals hierna onder rov. 4. te bepalen en voor het overige de verzoeken van de moeder en de vader afwijzen.
3.20.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.
3.21.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond van 4 augustus 2022 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn dat de minderjarige [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010 bij de moeder verblijft één weekend per veertien dagen, en wel van zaterdag tot zondag 19.00 uur;
op de zaterdag dat [minderjarige 1] voetbal heeft, zal zij dan na afloop van het voetbal naar de moeder gaan en wanneer [minderjarige 1] op de zaterdag geen voetbal heeft zal zij vanaf half 12 bij de moeder verblijven;
bepaalt dat de feestdagen bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld in onderling overleg en zo nodig onder regie van de GI;
bepaalt dat de zomervakantie tussen partijen zal worden verdeeld in onderling overleg en zo nodig onder regie van de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en J.W. Hermans, bijgestaan door mr. E.G.A. Gubbels-Janssen als griffier en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.