ECLI:NL:GHSHE:2023:1521

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.311.775_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en omgangsregeling met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank die hem het recht op een zorgregeling met zijn minderjarige kind heeft ontzegd. De minderjarige, geboren in 2014, heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder, met wie de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefent. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en om een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de ouders de opdracht gegeven om zich te wenden tot een instantie voor een klinisch spoedonderzoek. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om de grieven van de vader te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft geconstateerd dat er een complexe echtscheidingsproblematiek speelt en dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de minderjarige te behartigen en om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor contact tussen de vader en de minderjarige. De zaak is pro forma aangehouden tot 25 mei 2023, waarbij partijen zijn verzocht om schriftelijk te reageren op het voornemen van het hof om een bijzondere curator te benoemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.311.775/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/347170 / FA RK 19-2692_2
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P.M.A. Laeyendecker,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers.
Deze zaak gaat over : [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de vader is het er niet mee eens dat de rechtbank hem het recht op een zorgregeling met [minderjarige] voor onbepaalde tijd heeft ontzegd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 10 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 10 juni 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
2.1.1.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verzocht de zaak aan te
houden waarbij het hof partijen de opdracht geeft zich te wenden tot de [instantie] voor een klinisch spoedonderzoek via het Uniform Hulp Aanbod.
2.1.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn incidenteel verzoek
ten aanzien van het gelasten van een deskundigenonderzoek ex artikel 194 Rv juncto artikel 284 lid 1 Rv ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 29 juli 2022, heeft de
moeder verzocht om het verzoek van de vader in het incident af te wijzen, en in het principaal hoger beroep de grieven van de vader te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze ziet op de ontzegging van de omgang, kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft verder ontvangen:
- het V1-formulier van 10 juni 2022, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 13 juni 2022;
- het procesdossier uit eerste aanleg, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 20 juni 2022;
- het V8-formulier van 11 juli 2022, van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 12 juli 2022;
- het V6-formulier van 9 januari 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2.5.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof ontvangen:
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 16 februari 2023, met bijlagen.
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 16 februari 2023, met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] is door de vader erkend. De moeder en de vader oefenen samen het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3.
In het in 2017 tussen de ouders gesloten ouderschapsplan is, onder meer, door de ouders overeengekomen dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over [minderjarige] en dat zij een co-ouderschapsregeling zullen uitvoeren.
3.4.
De rechtbank heeft bij beschikking van 20 december 2019 de contactregeling zoals beschreven in het ouderschapsplan in afwachting van de bodemprocedure geschorst. Deze
beschikking is bij herstelbeschikking aangevuld op 27 januari 2020 in die zin dat aan de raad de opdracht is gegeven een onderzoek te doen naar het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder haar met het eenhoofdig gezag te belasten afgewezen en de vader het recht op een zorgregeling met [minderjarige] voor onbepaalde tijd ontzegd.
3.6.
De vader kan zich met de beslissing ten aanzien van de ontzegging van de omgang niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader heeft sinds 4 april 2019 geen contact meer gehad met [minderjarige] , terwijl er tot op heden geen objectief onderzoek heeft plaatsgevonden op grond waarvan de beweerde ontwikkelingsbedreiging kan worden vastgesteld. Dit klemt, omdat de raad telkenmale het belang van diagnostisch onderzoek heeft benadrukt. De vader vermoedt dat [minderjarige] hem heel graag wil zien en dat zij beïnvloed is in haar antwoorden. Het is bovendien schadelijk dat de rechtbank de ruimte tot het leggen van contact tussen de vader en [minderjarige] heeft gelaten bij [minderjarige] . [minderjarige] doet immers alleen dat wat zij denkt dat van haar verwacht wordt. De vader denkt daarom dat er sprake is van ouderverstoting. Het is van belang dat dit onderzocht wordt.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder heeft er veel moeite mee dat de vader een juridische strijd blijft voeren, terwijl hij zich beter zou kunnen richten op de behandeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft langdurige therapie gekregen vanuit de [GGZ] . Het behandeltraject van [minderjarige] bij de [GGZ] is inmiddels stopgezet, omdat geconstateerd werd dat er sinds het instellen van het hoger beroep door de vader stagnatie in de ontwikkeling bij [minderjarige] is gezien. Het is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] een contactregeling vast te leggen. Ook is nader onderzoek naar de mogelijkheden daarvan niet in het belang van [minderjarige] omdat dit de moeder en [minderjarige] belast. Met [minderjarige] gaat het verder goed en de moeder informeert de vader maandelijks over het welzijn van [minderjarige] . De moeder betwist dat er sprake is van ouderverstoting/onthechting.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. De raad is inmiddels al meerdere keren betrokken geweest bij de situatie rondom [minderjarige] . Gebleken is dat [GGZ] duidelijk is in hun standpunt dat de ouders aan de slag moeten met de complexe echtscheidingsproblematiek. De raad onderschrijft dat hier sprake van is. De ouders strijden al jarenlang zonder dat er verbetering is en zij kunnen maar moeizaam onderling communiceren. [minderjarige] heeft al 70 sessies speltherapie gehad, terwijl de ouders niet meer doen dan met elkaar juridische strijd voeren. Het is tijd dat de ouders hun eigen verantwoordelijkheid nemen en aan de slag gaan met hulpverlening om samen te bezien hoe deze situatie voor [minderjarige] verbeterd kan worden en hoe zij daarin een voorbeeld kunnen zijn voor [minderjarige] . Het zijn de ouders die verandering moeten laten zien en in beweging moeten komen. Van [minderjarige] kan niet verwacht worden dat zij oneindig veel therapiesessies moet blijven volgen, terwijl de ouders geen hulpverlening oppakken.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de
rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden. De rechter kan dientengevolge een tijdelijk contactverbod opleggen indien:
(sub a) contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
(sub b) de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact;
(sub c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken;
(sub d) contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.10.3.
Aan het hof ligt de vraag voor of de vader het recht op contact met [minderjarige] al dan niet moet worden ontzegd.
3.10.4.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is aan de ouders voorgelegd of zij een verwijzing via het UHA wensen voor een traject gericht op complexe echtscheidings-problematiek, dan wel dat zij in gesprek gaan bij [GGZ] (zijnde de instantie waar [minderjarige] speltherapie heeft gevolgd) om aldaar een traject te volgen gericht op complexe echtscheidingsproblematiek. Uiteindelijk heeft het hof, na een korte schorsing, de zaak aangehouden tot 16 februari 2023 voor nadere informatie van partijen over het gewenste verloop van de procedure en om te vernemen of zij overeenstemming hebben bereikt over een door de ouders te volgen traject.
3.10.5.
Uit de brieven van 16 februari 2023 van de advocaat van de moeder en van de advocaat van de vader is gebleken dat zij het niet eens zijn geworden over een vervolgtraject. De vader heeft, kort gezegd, ingestemd met een verwijzing via het UHA en geeft de voorkeur aan een traject bij de [instantie] . De moeder ziet geen heil in een traject binnen het UHA, omdat zij vermoedt dat de vader dit traject wil gebruiken om het contact met [minderjarige] op te starten, terwijl een dergelijk traject is gericht op ouders. Volgens de moeder is er geen sprake van zware echtscheidingsproblematiek.
3.10.6.
Het hof heeft tevens kennis genomen van de brief van [GGZ] van 7 februari 2023 (bijlage bij de brief van de moeder van 16 februari 2023) waaruit blijkt dat [minderjarige] sinds februari 2020 in behandeling is bij [GGZ] in verband met zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] op zowel gedragsmatig als emotioneel vlak. De behandeling van [GGZ] was gericht op het op gang krijgen van de ontwikkeling van [minderjarige] door middel van speltherapie en het ondersteunen van ouders in de vragen die zij hadden over [minderjarige] . Het onderwerp vader en eventueel contact tussen [minderjarige] en de vader was geen doel van de behandeling. Uit de brief
blijkt voorts dat nadat er hoger beroep werd aangetekend er stagnatie werd gezien in de
voortgang van [minderjarige] . Dit heeft er toe geleid dat de therapie on hold werd gezet. Het traject bij [GGZ] is inmiddels beëindigd en het hof heeft van de ouders begrepen dat [minderjarige]
inmiddels meer dan 70 sessies heeft gevolgd bij [GGZ] .
3.10.7.
Het baart het hof grote zorgen dat het de ouders zelfs niet is gelukt om het samen eens te worden over een vervolgtraject, terwijl zowel [GGZ] als de raad beiden hebben aangegeven dat de ouders een dergelijk traject zouden dienen te gaan volgen. Ook het hof acht het in het belang van [minderjarige] dringend noodzakelijk dat de ouders in beweging komen en in het belang van [minderjarige] gaan werken aan de echtscheidingsproblematiek. Het is daarbij zorgelijk te noemen dat de moeder betwist dat er sprake is van complexe echtscheidingsproblematiek en dat zij aangeeft hier niet aan mee te willen werken omdat zij vermoedt dat dit betekent dat de vader dan verwacht [minderjarige] te kunnen zien.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat de speltherapie van [minderjarige] niet tot doel heeft gehad het contact met de vader te herstellen.
3.10.8.
Het hof acht zich gelet op het voorgaande op dit moment onvoldoende geïnformeerd over de huidige situatie rondom [minderjarige] en wat dit betekent voor het voorliggende verzoek, zijnde of het contact tussen [minderjarige] en de vader al dan niet ontzegd moet worden.
3.10.9.
Het hof is gelet op het voorgaande voornemens een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen. Dit acht het hof op grond van artikel 1:250 BW noodzakelijk in het belang van [minderjarige] , gelet op de belangenstrijd die er speelt tussen [minderjarige] en de ouders. De bijzondere curator dient in het gesprek met [minderjarige] zicht te krijgen op de belangen van [minderjarige] in het licht van de voorliggende verzoeken en in het licht van het conflict tussen en de belangen van de ouders afgezet tegen de belangen van [minderjarige] .
3.10.10.
Het hof wil aan de bijzondere curator de volgende vragen voorleggen:
- Is [minderjarige] bereid en in staat om enigerlei vorm van contact met de vader te kunnen hebben?
- Zo ja, welke vorm van hulpverlening is hier eventueel voor nodig?
- Zo nee, welke vorm van hulpverlening is eventueel voor [minderjarige] nodig?
- Wat is er van de ouders, ieder voor zich, nodig om een vorm van contact te kunnen laten plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] en welke hulpverlening is hier eventueel voor nodig?
- Welke vorm van contact kan de bijzondere curator eventueel adviseren, zo nodig met een opbouw?
- Welke andere zaken zijn de bijzondere curator opgevallen en zijn volgens de bijzondere curator van belang om aan het hof voor te leggen?
3.10.11.
Het hof wil de bijzondere curator voorhouden om met name de focus te leggen op de ouders, mede gelet op het advies van de raad zoals hierboven is beschreven, teneinde middels gesprekken met de ouders te onderzoeken welke ruimte er kan komen voor eventueel contactherstel.
3.10.12.
Het hof is voornemens te benoemen:
mevrouw mr. drs. [bijzondere curator] ,
[kantoor] ,
[adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] .
Website:
[website]
3.10.13.
Nu de eventuele benoeming van een bijzondere curator en de aan de bijzondere
curator voor te leggen vraagstelling tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niet
is besproken, worden de ouders alsnog in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
Daarna zal het hof partijen over de verdere voortgang informeren.
3.10.14.
De behandeling van de zaak zal pro forma worden aangehouden tot 25 mei 2023 met het verzoek aan partijen om het hof binnen termijn van twee weken schriftelijk te informeren.
3.11.
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen en zal iedere verdere beslissing op de verzoeken aanhouden. Het verzoek van de vader, voor zover hij dat bedoeld heeft in te dienen, ten aanzien van de benoeming van een deskundige is door de vader ingetrokken en het hof zal de vader ten aanzien van dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk ten aanzien van zijn verzoek een deskundige te benoemen;
verzoekt partijen zich binnen twee weken schriftelijk uit te laten over hetgeen het hof heeft overwogen ten aanzien van het voornemen een bijzondere curator te benoemen, alsmede ten aanzien van de vraagstelling die aan de bijzondere curator wordt voorgelegd;
houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing op de verzoeken
pro forma aan tot 25 mei 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.