ECLI:NL:GHSHE:2023:15

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
200.317.035_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 augustus 2022 aangevochten, waarin het gezag over de kinderen werd beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) werd benoemd tot voogdes. De moeder stelt dat er onvoldoende wettelijke gronden zijn voor de beëindiging van het gezag en dat zij zich heeft ingespannen om een goede opvoeder te zijn, onder andere door deelname aan een GGzE-traject.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun huidige omgeving blijven opgroeien, en dat de moeder het moeilijk vindt om deze situatie te accepteren. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen sinds 2019 onder toezicht staan van de GI en dat hun uithuisplaatsing is verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn.

Het hof heeft de grieven van de moeder verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen met inachtneming van het belang van de kinderen, waarbij het hof heeft benadrukt dat de moeder wel de moeder van de kinderen blijft, maar dat het opvoedperspectief niet meer bij haar ligt. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 5 januari 2023
Zaaknummer : 200.317.035/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/378613 / FA RK 22-304
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
- [gezinsouders minderjarige 2] , hierna te noemen: de gezinshuisouders van [minderjarige 2] , wonende te [woonplaats]
.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 9 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2022, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en/of althans haar beroep gegrond te verklaren, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 17 november 2022 heeft de raad het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De gezinshuisouders van [minderjarige 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 11 oktober 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 11 oktober 2022. Sinds 14 januari 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst.
De machtigingen tot uithuisplaatsing zijn steeds verlengd, voor het laatst tot 11 oktober 2022.
Sinds 14 januari 2020 verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in verschillende gezinshuizen. [minderjarige 2]
verblijft op een perspectief biedende plek. [minderjarige 1] verblijft sinds medio augustus 2022 in een
perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over beide kinderen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat er voor de beëindiging van het gezag geen of althans onvoldoende wettelijke gronden waren en het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ten onrechte is beëindigd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen niet binnen aanvaardbare termijn kan dragen.
De moeder heeft aan zichzelf gewerkt, zij heeft zich gemeld voor een GGzE-traject waarin zij onder andere een EMDR-therapie moest ondergaan. De moeder heeft deze therapie gevolgd en heeft ook aan de eisen van het GGzE-traject voldaan. Daarnaast heeft zij
een nieuwe huurwoning geregeld in een andere buurt en deze opnieuw ingericht.
De moeder vindt dat zij over voldoende opvoedkwaliteiten beschikt en zij wil dat
zonodig in een moeder-/kinderhuis aantonen; althans is zij bereid om zich leerbaar op te stellen met betrekking tot de opvoedsituatie. Zij heeft er alles aan gedaan om een goede moeder en een goede opvoedster te zijn. De moeder wil daarom nog een kans en wil er alles aan doen om de kinderen thuis te krijgen.
3.6.
De raad voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan, dat zij blijft bij de conclusie van bevindingen zoals deze in het raadsrapport van 21 januari 2022 is opgenomen. Het is voor de kinderen het beste om op te groeien waar ze nu zijn. Voor de moeder is het moeilijk dit te accepteren en daarom moet het gezag worden beëindigd.
3.7.
De GI heeft ter mondelinge behandeling van het hof verklaard dat er onlangs een perspectief biedend gezin is gevonden voor [minderjarige 1] . Met [minderjarige 1] gaat het goed, hij voelt zich fijn en gaat naar school. [minderjarige 2] zit in een gezinshuis en dat gaat ook goed. De broers hebben onlangs weer contact met elkaar gehad. Doordat er een periode geen gezinsvoogd was betrokken, heeft er enige tijd geen contact plaatsgevonden tussen de broers. De GI ziet een liefdevolle moeder die altijd aanwezig is bij de omgangsmomenten. De GI acht de begeleiding bij de omgangn echter nog nodig; de moeder heeft af en toe sturing nodig op deze momenten. Het doel van de GI is wel om in de toekomst toe te werken naar onbegeleide omgang tussen de moeder en de kinderen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Vaststaat dat de moeder het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet misbruikt.
Wel is het hof met de rechtbank van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn. Ook is naar het oordeel van het hof voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan gezagsbeëindiging. De kinderen worden namelijk in hun ontwikkeling geschaad indien de moeder haar gezag behoudt.
In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof het volgende.
3.8.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen inmiddels bijna drie jaar niet meer thuis. Het zijn kwetsbare kinderen. [minderjarige 1] heeft nog geen veilige hechtingsrelatie aan kunnen gaan. Hij functioneert nog steeds op basisveiligheid. [minderjarige 1] heeft daardoor veel behoefte aan structuur, duidelijkheid, begrenzing en nabijheid. [minderjarige 2] blijkt een forse ontwikkelingsachterstand te hebben opgelopen in zijn eerste levensjaar; hij heeft daarnaast een zwakke gezondheid die veel van zijn verzorgers vraagt.
Het hof is van oordeel dat het opvoedperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de moeder ligt. Hoewel het hof de wens van de moeder om de kinderen thuis zelf op te voeden begrijpt, is al in eerder stadium gebleken dat praktische en emotionele zorg voor de kinderen te veel is voor moeder. Ook wordt nu nog tijdens de bezoekmomenten gezien dat moeder niet de beide kinderen tegelijk aandacht kan geven en er daarom aparte bezoekmomenten moeten worden geregeld. Zij kan onvoldoende aansluiten bij de kinderen.
Het is van groot belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het hechtingsproces met het pleeggezin respectievelijk de gezinshuisouders verder kunnen doorlopen en dat hierover duidelijkheid en zekerheid bestaat. Met de raad is het hof van oordeel dat beëindiging van het gezag van de moeder hiervoor noodzakelijk is. Dat is zeker ook in dit geval van belang, nu de moeder bij herhaling aangeeft dat zij zelf voor de kinderen wil zorgen. Alles overziende moet het belang van de moeder bij behoud van haar gezag wijken voor het belang van de kinderen bij gezagsbeëindiging.
De moeder blijft wel de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof vertrouwt erop dat de GI zich blijft inspannen om het reeds bestaande contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te handhaven en uit te bouwen, voor zover mogelijk, naar een onbegeleid contact. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat dit het streven is.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 augustus 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en is op 5 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door mr. A.J.F. Manders.