ECLI:NL:GHSHE:2023:1483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
20-001281-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens niet-nakoming van de Leerplichtwet 1969

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het niet nakomen van de verplichtingen zoals opgelegd in artikel 2 van de Leerplichtwet 1969, met betrekking tot de schoolgang van haar dochter. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. De advocaat-generaal in hoger beroep vorderde een lagere taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de verdachte niet strafbaar is, omdat haar dochter meer gebaat zou zijn bij het niet naar school gaan en dat de verdachte alles heeft gedaan om een alternatief voor haar dochter te vinden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 september 2020 tot 14 juli 2021, haar dochter niet naar school heeft laten gaan zonder geldige reden, wat resulteerde in 61 dagen ongeoorloofd schoolverzuim. Ondanks herhaalde pogingen van de school en de leerplichtambtenaar om contact te leggen met de verdachte, was het moeilijk om tot een oplossing te komen.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte door haar handelen het doel van de Leerplichtwet heeft gefrustreerd en dat er geen feiten zijn die haar gedrag rechtvaardigen. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen en de eerdere veroordeling van de kantonrechter bevestigd, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak. De proeftijd is vastgesteld op één jaar, omdat er sinds het vonnis van de kantonrechter geen nieuwe verdenkingen zijn gerezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001281-22
Uitspraak : 8 mei 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 mei 2022, in de strafzaak met parketnummer
03-280727-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De kantonrechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘als persoon
bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid van die wet opgelegde verplichting niet nakomen’ veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar.
De verdediging heeft bepleit dat het feit bewijsbaar is, maar dat de verdachte niet strafbaar is.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van gronden en de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Aanvulling van de strafbaarheid van het feit en van de verdachte
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de dochter van de verdachte, [slachtoffer] , meer gediend was bij het niet naar school gaan en de verdachte vervolgens er alles aan heeft gedaan om een alternatief voor haar dochter te vinden. Primair heeft de raadsman het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid bepleit en subsidiair gesteld dat sprake was van psychische overmacht.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van leerplicht blijkt dat [slachtoffer] , de dochter van de verdachte, in de periode van 2 september 2020 tot en met 14 juli 2021 61 dagen, 275 uren, op school ongeoorloofd afwezig is geweest. Aan [slachtoffer] was geen vrijstelling als bedoeld in de artikelen 3, 5, 11 of 15 van de Leerplichtwet verleend. De verdachte heeft het wettig gezag over [slachtoffer] en bij haar ligt eveneens de feitelijke verzorging van [slachtoffer] .
Uit de eerste melding van de school op 17 november 2020 blijkt dat [slachtoffer] in de periode van 2 september 2020 tot 17 november 2020 93 uur is ziekgemeld en 6 uur ongeoorloofd afwezig is geweest.
De leerplichtambtenaar [betrokkene] heeft over deze periode gerelateerd dat [slachtoffer] regelmatig ziek werd gemeld. Het was zowel telefonisch als per e-mail moeilijk om met het gezin contact te krijgen waardoor de school geen goed zicht had op de reden van de ziekmeldingen. De ziekmeldingen werden vaak niet op de juiste wijze gedaan. De school heeft afspraken gemaakt met het gezin over de wijze van ziekmelden. Deze afspraken werden niet goed nagekomen. De school heeft hiervoor wel contact gezocht met het gezin, maar wederom was het moeilijk om in contact te komen met hen. Ondanks dat het gezin niet op de eerste RTO (multidisciplinair rondetafel overleg) verscheen, heeft daarna wel een RTO plaatsgevonden. Op dit RTO werd door de verdachte aangegeven dat er onderzoeken lopen bij het ziekenhuis vanwege fysieke klachten die [slachtoffer] heeft. De huisarts en schoolarts hebben vervolgens onderzoek gedaan en daaruit volgde dat er geen aantoonbare redenen waren voor het vele ziek zijn van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] naar school kan gaan.
Uit de tweede melding van de school op 7 februari 2021 blijkt dat [slachtoffer] in de periode van 17 november 2020 tot en met 7 februari 2021 30 dagen niet aanwezig is geweest.
De leerplichtambtenaar [betrokkene] heeft over deze periode gerelateerd dat de ziekmeldingen door bleven gaan. De contactmomenten bleven moeizaam verlopen en het was nog steeds lastig om concrete afspraken met het gezin te maken. In verband met de lockdown is er online les gegeven. [slachtoffer] volgde een aantal van deze online lessen, maar wilde niet op de webcam verschijnen. Om die reden was het voor de school lastig om na te gaan of [slachtoffer] aan de lessen deelnam. De school heeft herhaaldelijk telefonisch en per e-mail contact gezocht, maar hier werd vaak niet op gereageerd. De leerplichtambtenaar heeft op 11 januari 2021 een brief gestuurd naar het gezin met de mededeling dat zij contact moesten leggen met de school. Hier werd geen gehoor aan gegeven. Vervolgens heeft de leerplichtambtenaar een melding bij Veilig Thuis gedaan. Veilig Thuis gaf aan dat eerst het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG) betrokken moest worden. Naar aanleiding van de genomen stappen is het schoolverzuim niet gestopt.
Uit de derde melding van de school op 21 april 2021 blijkt dat [slachtoffer] in de periode van 7 februari 2021 tot 21 april 2021 86 uren niet aanwezig is geweest.
De leerplichtambtenaar [betrokkene] heeft over deze periode gerelateerd dat zij op 11 februari 2021 een waarschuwingsbrief naar het gezin heeft gestuurd met de te nemen stappen, waaronder de verplichting om contact op te nemen met het CJG en het stoppen van het schoolverzuim. De leerplichtambtenaar heeft daarbij aangegeven dat de verdachte een terugkoppeling moest geven van het contact dat zij met het CJG had gelegd. De verdachte heeft uiteindelijk geen terugkoppeling gegeven. Op 23 maart 2021 heeft er een RTO plaatsgevonden.
De leerplichtambtenaar heeft voorts gerelateerd dat er op 18 mei 2021 een afspraak met het gezin en het CJG zou plaatsvinden. Het gezin heeft zich op 17 mei 2021 voor deze afspraak afgemeld. Vervolgens kreeg het CJG van de verdachte geen toestemming om contact met METGGZ op te nemen. Hierdoor kwam er geen zicht om het hulpverleningstraject. Op 17 juni 2021 is er wederom een Veilig Thuis melding ingediend. Naar aanleiding van de genomen stappen is het schoolverzuim niet gestopt.
De leerlingcoördinator [betrokkene 2] heeft op 30 september 2021 verklaard dat er geen duidelijke diagnoses zijn en dat [slachtoffer] toch constant door allerlei wisselende redenen werd ziekgemeld. Dit ziekmelden gebeurde niet consequent. Voorts heeft hij verklaard dat het bijzonder lastig is om contact te krijgen met thuis (zelfs met aangetekende brieven) en dat gesprekken niet altijd prettig verlopen vanwege verwijten en het hebben van weinig zelfreflectie. Afspraken worden niet nagekomen of worden ineens anders geïnterpreteerd.
Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat het voor de school en de ingeschakelde hulpverleningsinstanties bijzonder moeizaam was om met de verdachte als gezagsdrager over de leerling [slachtoffer] , contact te krijgen over de reden en achtergronden van het verzuim. Door haar opstelling was het in de tenlastegelegde periode onmogelijk daarnaar een onderzoek te starten en op basis daarvan, indien noodzakelijk, een goed alternatief aan te bieden, om ervoor te zorgen dat op enigerlei wijze aan de Leerplichtwet kon worden voldaan. Verdachte heeft door haar handelen het doel van de Leerplichtwet, te weten (onder meer) dat een jongere (tot 16 jaar) zo goed mogelijk wordt toegerust met kennis en vaardigheden die nodig zijn om een zelfstandige plek in de samenleving te verwerven, gefrustreerd in elk geval niet gediend. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die dit gedrag van de verdachte rechtvaardigen of verontschuldigen. Derhalve wordt het verweer dat er sprake is van het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid of van psychische overmacht verworpen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Door de advocaat-generaal is gevorderd om een proeftijd van twee jaren aan de voorwaardelijk op te leggen straf te verbinden. Het hof ziet -met de kantonrechter – geen aanleiding om een langere proeftijd op te leggen dan 1 (een) jaar. Het hof betrekt daarbij dat sinds het vonnis van de kantonrechter inmiddels bijna 1 (een) jaar is verstreken en er uit het uittreksel van de justitiële documentatie van de verdachte d.d. 4 maart 2023 geen nieuwe verdenkingen op dit gebied naar voren zijn gekomen.
Aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vult de toepasselijke wettelijke voorschriften aan met artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 8 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.