ECLI:NL:GHSHE:2023:1471

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.318.677/02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieregeling en omgangsregeling tussen een niet met gezag belaste ouder en de met gezag belaste ouder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een vrouw die verzoekt om een informatieregeling en omgangsregeling met de minderjarige kinderen, na het overlijden van de moeder van de kinderen. De vrouw heeft een affectieve relatie gehad met de moeder en heeft gedurende deze relatie ook zorg gedragen voor de kinderen. De rechtbank Limburg had eerder het verzoek van de vrouw afgewezen, met de overweging dat het niet in het belang van de kinderen zou zijn om een omgangsregeling vast te stellen. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoert dat zij recht heeft op informatie over de kinderen en dat omgang in hun belang is.

Het hof heeft de zaak op 20 april 2023 behandeld en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige omgangsregeling. Het hof oordeelt dat de rechtbank in eerste aanleg de vrouw ontvankelijk heeft geacht in haar verzoek om een omgangsregeling, maar dat er nog geen voor hoger beroep vatbare beslissing is genomen. Wat betreft het verzoek om een informatieregeling, oordeelt het hof dat, hoewel de vrouw geen juridische ouder is, zij in beginsel recht kan hebben op informatie over de kinderen. Echter, gezien de ernstige problemen waar de kinderen mee kampen en de moeizame relatie tussen de vrouw en de vader, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om de informatieregeling vast te stellen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 april 2023
Zaaknummers: 200.318.677/01 en 200.318.677/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/302459 / FA RK 22-776
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C.L.G. Ruyters-Stevens.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015.
Als informant in deze zaak is aangemerkt:
De gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, vestiging [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2022 en aangevuld ter mondelinge behandeling, heeft de vrouw het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- haar verzoek tot vaststelling van een informatieregeling toe te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht;
- haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding toe te wijzen, inhoudende dat de vrouw (onder begeleiding van een professionele instelling) contact heeft met de kinderen iedere week op woensdag, waarbij de vrouw de kinderen van school haalt en na het avondeten terugbrengt naar de vader, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.1.1.
Het verzoek van de vrouw in hoger beroep tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv is door het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.318.667/02. Haar overige verzoeken zijn geadministreerd onder zaaknummer 200.318.667/01. Beide zaken zijn gelijktijdig behandeld
.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 december 2022, heeft de vader het hof verzocht de aangevoerde gronden voor hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep zowel wat betreft de informatieverplichting als wat betreft de voorlopige omgangsregeling te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Brinkman;
  • de vader, bijgestaan door mr. Ruyters-Stevens;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
  • de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de rapportage raadsonderzoek d.d. 11 januari 2023, ingekomen ter griffie op 13 januari 2023;
  • de brief met bijlage van de raad d.d. 6 februari 2023;
  • de door de advocaat van de moeder overgelegde usb sticks, ingekomen op 17 februari 2023;
  • het emailbericht van de GI d.d. 28 februari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds medio mei 2022 bij de vader.
3.1.1.
De moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna te noemen: de moeder), [de moeder] , is op [datum] 2021 overleden. De kinderen woonden sinds de echtscheiding van de vader en de moeder in 2019 bij de moeder tot haar overlijden
.De moeder en de vrouw hebben een relatie gehad tot aan het overlijden van de moeder.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 9 februari 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 9 februari 2023. Bij beschikking van diezelfde rechtbank zijn deze ondertoezichtstellingen verlengd met negen maanden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren over de vraag of omgang tussen de vrouw en de kinderen in het belang van de kinderen is en zo ja op welke wijze deze omgangsregeling vormgegeven dient te worden. De rechtbank heeft - in afwachting van het rapport en het advies van de raad - iedere verdere beslissing omtrent het verzoek van de vrouw betreffende de omgangsregeling pro forma aangehouden. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een informatieregeling, waarbij de vader eenmaal per maand aan de vrouw een schriftelijk overzicht geeft van de ontwikkelingen van de kinderen, vast te stellen afgewezen.
3.4.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vrouw voert, samengevat, het volgende aan.
De vrouw heeft een affectieve relatie gehad met de moeder van de kinderen in de periode van medio augustus 2017 tot aan haar overlijden. Gedurende die periode heeft de vrouw de verzorging en opvoeding van de kinderen mede op zich genomen. Zij heeft altijd een nauwe en persoonlijke betrekking gehad met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarom is omgang tussen haar en de kinderen in hun belang. Er zijn geen contra-indicaties zoals bedoeld in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De GI heeft aanvankelijk contacten tussen de vrouw en de kinderen toegestaan. Deze contacten verliepen goed. De kinderen hadden baat bij deze contacten. Het is niet in hun belang dat er nu gedurende een langere periode geen omgang (meer) is. De vrouw is er niet van overtuigd dat de vader zich zal inspannen om omgang tussen haar en de kinderen te realiseren.
De vrouw verzoekt het hof daarom te bepalen dat zij en de kinderen, in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure bij de rechtbank, contact kunnen hebben. Het spoedeisend belang is gelegen in de aard van de onderhavige procedure: te weten de contacten tussen haar en de kinderen.
Omdat er sprake is geweest van family life tussen haar en de kinderen, verzoekt zij de vader te verplichten maandelijks informatie over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan haar te geven.
Daardoor kan zij op de hoogte blijven van de belevingswereld van de kinderen, zodat zij dit ten goede kan laten komen op de momenten dat er tussen haar en de kinderen (weer) omgang is.
3.5.1.
Ter mondelinge behandeling voegt de vrouw daaraan toe dat zij in de (inmiddels opgestelde) raadsrapportage terugleest dat [minderjarige 1] de vrouw mist. Ook gaven beide kinderen tijdens het raadsonderzoek aan dat de vrouw leuke dingen met hen had ondernomen. Dit strookt niet met de conclusie van de GI dat de vrouw geen plek heeft in het leven van de kinderen. De vrouw heeft haar zorgen over de vader geuit maar benadrukt dat zij dit bij de instanties heeft gelaten. Zij ontkent dat zij een stoorfactor is geweest. Op dit moment heeft zij geen contact met de kinderen. Zij betwist dat zij naar de school van de kinderen gaat. De vrouw benadrukt dat zij bereid is om onder begeleiding contact te hebben met de kinderen en zij dit in hun belang acht.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft in haar beschikking vastgesteld dat de vrouw in een nauwe betrekking staat tot de kinderen.
De vader acht het echter niet in het belang van de kinderen om een omgangsregeling met de vrouw vast te stellen. Dit zal teveel spanningen met zich mee brengen. De kinderen hebben in zeer korte tijd veel meegemaakt. Momenteel krijgen de kinderen hulpverlening (Kiestraject waaronder traumatherapie). Zij gaan allebei één keer per week naar [instantie 1] . De vader krijgt tweemaal per week thuis hulp van [instantie 1] . Tevens is er minimaal eenmaal per maand contact met Jeugdzorg, is er regelmatig telefonisch contact en vindt er eenmaal per maand een overleg plaats. De vader neemt de tips van de hulpverlening ter harte en is dankbaar voor de hulp die hem aangeboden wordt.
Voor het verzoek van de vrouw om een informatieregeling vast te stellen ontbreekt de juridische grondslag. Hoewel hij erkent dat de informatieplicht onderdeel kan uitmaken van artikel 8 EVRM, is artikel 8 EVRM in dit verband alleen van toepassing op het recht van ouders op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. In artikel 1:377b BW wordt met `ouder' bedoeld diegene die de juridische vader of moeder van het kind is (biologisch ouderschap is onvoldoende). Dat is de vrouw niet en evenmin is zij grootouder van de minderjarige kinderen. Hetgeen in artikel 1:377b BW is gesteld 'zo nodig door tussenkomst van derden', heeft geen betrekking op de vrouw. Gedoeld wordt op advocaten, de raad, of een vertrouwenspersoon.
Daarbij komt dat de vrouw geen respect heeft voor het nieuwe gezinsleven dat de kinderen en de vader aan het opbouwen zijn. De vrouw blijft de vader en de kinderen lastigvallen. Zij verschijnt regelmatig op de school van de kinderen, roept en filmt de kinderen wanneer zij bij hun opa en oma (moederszijde) verblijven. Verder beledigt zij de vader op social media. Gelet hierop zou een informatieplicht teveel spanningen met zich mee brengen en voor de kinderen te belastend zijn. Bovendien heeft de vrouw zich tijdens contact-momenten met de kinderen bij de GI dreigend opgesteld en is de omgang daarom stopgezet. De vader verzoekt het hof om de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
3.6.1.
Ter mondelinge behandeling heeft de vader daaraan toegevoegd dat uit de recent opgestelde raadsrapportage duidelijk blijkt dat het niet in het belang van de kinderen is om nu een omgangsregeling te bepalen. De vader staat achter dit advies van de raad.
3.7.
De GI wijst er tijdens de mondelinge behandeling op dat bij beide kinderen sprake is van traumahechtingsproblematiek. De kinderen hebben veel structuur nodig, meer dan gemiddeld. [minderjarige 1] is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en kampt met depressieve gevoelens. Bij [minderjarige 2] is sprake van autismespectrumstoornis (ASS). Het KIES-traject dat voor beide kinderen is gestart, is niet voldoende gebleken. Daarom heeft de GI een aanmelding gedaan bij [instantie 2] . Zodra het traject bij [instantie 2] medio mei 2023 start, kan er worden gekeken welke hulpverleningstrajecten naast elkaar kunnen lopen.
De GI zet in op personen die een belangrijke rol spelen in het leven van de kinderen. De vrouw heeft niet een dergelijke plek in het leven van de kinderen; een omgangsregeling met de vrouw is niet in het belang van de kinderen. Wat betreft de informatieregeling sluit de GI aan bij hetgeen de vader naar voren heeft gebracht.
3.8.
De raad benadrukt tijdens de mondelinge behandeling dat er eerst een toetsing moet plaatsvinden in de bodemprocedure bij de rechtbank. Zoals volgt uit het raadsrapport is het niet verantwoord om nu een (tijdelijke) omgangsregeling te bepalen. Ook adviseert de raad het hof om geen informatieregeling vast te stellen.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
In de zaak 200.318.677/02
3.10.
Artikel 377a, lid 1 BW bepaalt dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
Ingevolge het tweede lid van deze bepaling stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.11.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in een dusdanige als hiervoor bedoelde nauwe persoonlijke betrekking tot de kinderen staat en derhalve de vrouw ontvankelijk geacht in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. Nu hiertegen geen grieven zijn gericht strekt dit oordeel van de rechtbank het hof tot uitgangspunt.
3.12.
Uit de bestreden beschikking volgt voorts dat de rechtbank, in afwachting van een nader uit te voeren raadsonderzoek, het verzoek van de vrouw heeft aangehouden. Derhalve is de bestreden beschikking in zoverre een tussenbeschikking waartegen geen hoger beroep open staat.
3.13.
Uit het door de vrouw in eerste aanleg bij de rechtbank ingediende verzoek noch uit de overige door de vrouw in de procedure in eerste aanleg overgelegde stukken blijkt dat de vrouw heeft verzocht, in afwachting van voormeld nader uit te voeren raadsonderzoek, op grond van artikel 223 Rv een voorlopige omgangsregeling te treffen. Dat blijkt evenmin uit de bestreden beschikking zelf.
3.14.
Voor zover de vrouw dan ook stelt in hoger beroep te komen van een afwijzing van haar verzoek ex artikel 223 Rv tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling dient de vrouw niet-ontvankelijk te worden verklaard. Immers, niet blijkt dat een dergelijk verzoek in eerste aanleg is gedaan noch dat daarop de rechtbank heeft beslist.
3.15.
Voor zover de vrouw beoogt in hoger beroep ex artikel 223 Rv een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, in afwachting van de procedure in eerste aanleg, kan zij niet in dit verzoek worden ontvangen. Immers, een voorlopige voorziening in hoger beroep kan slechts worden verzocht voor de duur van de bodemprocedure in hoger beroep. Daarvan is evenwel geen sprake.
3.16.
Voor zover de vrouw in hoger beroep opkomt tegen de overwegingen van de rechtbank om geen voorlopige omgangsregeling vast te stellen, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de rechtbank op het verzoek in eerste aanleg nog niet heeft beslist. Immers, dit verzoek is aangehouden in afwachting van het te verrichten raadsonderzoek, zodat er nog geen voor hoger beroep vatbare beslissing voor ligt.
3.17.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw, voor zover zij het hof verzoekt een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, in dit verzoek in hoger beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard. Dat betekent dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling ten aanzien van de omgang van de vrouw met de kinderen.
In de zaak 200.318.677/01
3.18.
Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling wordt als volgt overwogen.
3.19.
Artikel 377b, tweede lid, BW bepaalt dat de ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen — zo nodig door tussenkomst van derden — over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
3.20.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op de grond, kort gezegd, dat de vrouw geen ouder is.
3.21.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat ook anderen die in een relatie tot het kind staan in beginsel recht op informatie over het kind jegens de met het gezag belaste ouder kunnen hebben. Voor de ontvankelijkheid van een verzoek om een informatieregeling zullen anderen dan de niet met het gezag belaste ouder naast family life “bijkomende omstandigheden” dienen te stellen zoals ook geldt ten aanzien van een verzoek gebaseerd op artikel 377a lid 2 BW.
Zoals hierboven al is overwogen heeft de rechtbank de vrouw in het kader van het verzoek om omgang gebaseerd op artikel 377a lid 2 BW ontvankelijk geacht, welk oordeel ook het hof tot uitgangspunt strekt. Hieruit vloeit voort dat anders dan de rechtbank ten aanzien van het verzoek om informatie heeft overwogen de vrouw, ook al is zij geen ouder, kan worden ontvangen in dit verzoek. In zoverre slaagt haar grief.
Gezien echter de ernst en omvang van de door de GI geschetste problemen waar de kinderen mee kampen alsook de moeizame relatie die tussen de vader en de vrouw bestaat wordt het, mede in aanmerking genomen het advies van de raad, niet in het belang van de kinderen geacht de door de vrouw verzochte informatieregeling vast te stellen. Derhalve dient het verzoek, zij het op andere gronden, te worden afgewezen.
3.22.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, met verbetering van de gronden, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.318.677/02:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk
;
In de zaak met zaaknummer 200.318.677/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 augustus 2022, onder verbetering van de gronden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.A.M. Scheij, M.A. Stammes en is op 20 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.