ECLI:NL:GHSHE:2023:1469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.320.432_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit van een Vereniging van Eigenaars met betrekking tot balkonbeglazing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de afwijzing van een verzoek tot vernietiging van een besluit van de Vereniging van Eigenaars (VvE) werd behandeld. Het verzoek was ingediend door [appellant 1], die samen met [appellant 2] woont in een appartementencomplex. De VvE had op 21 april 2022 besloten dat de balkonbeglazing van bepaalde appartementen als privé-eigendom moest worden beschouwd, wat [appellant 1] betwistte. Hij stelde dat de balkonbeglazing een gemeenschappelijke zaak was, omdat deze was aangebracht om te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en dus het belang van alle eigenaren diende. Het hof heeft de grieven van [appellant 1] beoordeeld en geconcludeerd dat de balkonbeglazing niet als gemeenschappelijk kon worden aangemerkt, omdat deze niet expliciet in de splitsingsakte was opgenomen. Het hof oordeelde dat de VvE het recht had om te besluiten dat de balkonbeglazing privé-eigendom was, en dat er geen sprake was van een nietig of vernietigbaar besluit. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en [appellant 1] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak: 20 april 2023
Zaaknummer: 200.320.432/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9891440 OV VERZ 22-3188
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1] ,
en
[appellant 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant 1] (mannelijk enkelvoud),
appellanten,
advocaat: mr. T.M. Kools te Roosendaal,
tegen
De Vereniging van Eigenaars [VvE] ,
Statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de VvE,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.V.M. van den Hoven te Breda.
Tevens worden in onderhavige procedure de navolgende eigenaren van een appartementsrecht dat deel uitmaakt van de VvE als belanghebbende aangemerkt:
[betrokkene 1] ,
[betrokkene 2] ,
[betrokkene 3] ,
[betrokkene 4] ,
[betrokkene 5] ,
[betrokkene 6] ,
[betrokkene 7] ,
[betrokkene 8] ,
[betrokkene 9] ,
[betrokkene 10] ,
[betrokkene 11] ,
[betrokkene 12] ,
[betrokkene 13] ,
[betrokkene 14] ,
[betrokkene 15] ,
[betrokkene 16] ,
[betrokkene 17] ,
[betrokkene 18] ,
[betrokkene 19] ,
[betrokkene 20] ,
[betrokkene 21] ,
[betrokkene 22] ,
[betrokkene 23] ,
[betrokkene 24] ,
[betrokkene 25] ,
[betrokkene 26] ,
[betrokkene 27] ,
[betrokkene 28] ,
[betrokkene 29] ,
[betrokkene 30] ,
[betrokkene 31] ,
[betrokkene 32] ,
[betrokkene 33] ,
[betrokkene 34] ,
[betrokkene 35] ,
[betrokkene 36] ,
[betrokkene 37] ,
[betrokkene 38] ,
[betrokkene 39] ,
[betrokkene 40] ,
[betrokkene 41] ,
[betrokkene 42] ,
[betrokkene 43] ,
[betrokkene 44] ,
[betrokkene 45] ,
[betrokkene 46] ,
[betrokkene 47] ,
[betrokkene 48] ,
[betrokkene 49] ,
[betrokkene 50] ,
[betrokkene 51] ,
[betrokkene 52] ,
[betrokkene 53] ,
[betrokkene 54] ,
[betrokkene 55] ,
[betrokkene 56] ,
[betrokkene 57] ,
[betrokkene 57] ,
[betrokkene 58] ,
[betrokkene 59] ,
[betrokkene 60] ,
[betrokkene 61] ,
[betrokkene 62] ,
[betrokkene 63] ,
[betrokkene 64] ,
[betrokkene 65] ,
[betrokkene 66] ,
[betrokkene 67] ,
[betrokkene 68] ,
[betrokkene 69] ,
[betrokkene 70] ,
[betrokkene 71] ,
[betrokkene 72] ,
[betrokkene 73] ,
[betrokkene 74] ,
[betrokkene 75] ,
[betrokkene 76] ,
[betrokkene 77] ,
[betrokkene 78] ,
[betrokkene 79] ,
[betrokkene 80] ,
[betrokkene 81] ,
[betrokkene 82] ,
[betrokkene 83] ,
[betrokkene 84] ,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda (Cluster I Civiele kantonzaken), van 28 november 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (1 t/m 4), ingekomen ter griffie op 20 december 2022, heeft [appellant 1] het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te verklaren voor recht dat het besluit onder 11.1 van de vergadering van de VvE van 21 april 2022 nietig is, althans om dit besluit te vernietigen, met veroordeling van de VvE in de proceskosten van beide instanties, waaronder begrepen de nakosten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 februari 2023, heeft de VvE het hof verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van [appellant 1] af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • het inlichtingenformulier met bijlage (productie 5: de zittingsaantekeningen van de zitting van 31 oktober 2022) van de advocaat van [appellant 1] d.d. 11 januari 2023;
  • de brief van de advocaat van de VvE d.d. 23 februari 2023.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant 1] en [appellant 2] , beiden bijgestaan door mr. Kools;
  • namens de VvE de heren [betrokkene 67] (bestuurder) en [betrokkene 73] (gemachtigde), beiden bijgestaan door mr. van den Hoven.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het beroepschrift.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- Bij akte van 16 juni 2016 is het appartementencomplex [VvE] , gelegen aan de
[adres 1] te [woonplaats] , gesplitst in appartementsrechten. Bij deze splitsingsakte is ook VvE [VvE] opgericht. [appellant 1] is eigenaar van het appartementsrecht aan de [adres 2] .
- Bij vier appartementen (waaronder het appartement van [appellant 1] ) is rondom
het balkon en bij één appartement is rondom het terras op de begane grond - bij de bouw van het appartementencomplex - geluidwerende beglazing aangebracht die vanwege het verkrijgen van een omgevingsvergunning verplicht was.
- Voor de Algemene Ledenvergadering (hierna: ALV) van de VvE op 21 april 2022 is op 1 april 2022 een uitnodiging (met agenda) verzonden. Op 14 april 2022 is een aangevulde agenda verstrekt. Op de aangevulde agenda is als agendapunt 11 toegevoegd:
"(...)Balkonbeglazing
Dhr. [appellant 1] heeft de vergadering gevraagd een besluit te nemen over de wind- en
geluidswerende beglazing. Het bestuur heeft hiervoor het volgende conceptbesluit
geformuleerd:
Conceptbesluit: De vergadering besluit dat de balkonbeglazing op de balkons van de
appartementen niet de huisnummers [nummer 1] , [nummer 2 (adres 2)] [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] geen eigendom is van de VvE, maar privé-eigendom van de betreffende woningeigenaar. Vervolgens wordt dit besluit opgenomen in het huishoudelijk reglement, waarin dan ook de voorwaarden worden opgenomen voor het verkrijgen van toestemming voor het plaatsen van balkonbeglazing."
- Op 15 april 2022 heeft [appellant 1] een emailbericht verzonden aan de VvE:
"(...) Niets schetst mijn verbazing te moeten constateren dat mijn agendapunt door het
bestuur volledig is aangepast aan eigen wensen en voorzien van een eigen `conceptbesluit'.”
- Naar aanleiding van het emailbericht van [appellant 1] heeft de VvE op 19 april 2022 het standpunt van [appellant 1] betreffende zijn agendapunt als' bijlage aan de leden van de VvE toegezonden.
In de notulen van de op 21 april 2022 gehouden vergaderingen is bij agendapunt 11
vermeld:
"(...) De vergadering besluit (4228 stemmen voor, 1783 tegen, 475 onthouding) dat alle
balkonbeglazing en dus ook die voor de appartementen [nummer 1] , [nummer 2 (adres 2)] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] als privé moet worden beschouwd. Dhr. [appellant 1] geeft aan dit besluit voor te leggen aan de kantonrechter.
Besluit. De vergadering besluit dat ook de geluidswerende balkonbeglazing van de
huisnummers [nummer 1] , [nummer 2 (adres 2)] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] , zoals reeds bij de bouw aangebracht, als privé-eigendom moet worden beschouwd.”
- [appellant 1] verzoekt daarop de kantonrechter om te verklaren voor recht dat het besluit
onder 11.1 van de ALV van de VvE van 21 april 2022 nietig is, althans om het besluit te
vernietigen, met veroordeling van de VvE in de proceskosten, waaronder begrepen de
nakosten. Deze wijst het verzoek van [appellant 1] bij beschikking waarvan beroep af en compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.
4.2.
[appellant 1] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen en heeft daarbij,
kort weergegeven, een vijftal grieven geformuleerd;
Grief 1:Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat [appellant 1] niet wordt gevolgd in zijn stelling dat een redelijke uitleg van het splitsingsreglement met zich mee moet brengen dat de balkonbeglazing onder artikel 17 lid 1 van het splitsingsreglement valt, kennelijk omdat de balkonbeglazing niet expliciet in dat artikel is toegevoegd.
Grief 2:Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat de balkonbeglazing thans enkel dienstbaar zou zijn aan [appellant 1] .
Grief 3:Ten onrechte heeft de kantonrechter geconcludeerd dat er geen sprake is van een nietig besluit.
Grief 4:Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant 1] zelf heeft gekozen voor een appartement met balkonbeglazing en dat dit zou leiden tot een verantwoordelijkheid van [appellant 1] voor die balkonbeglazing.
Grief 5:Ten onrechte heeft de kantonrechter geconcludeérd dat er geen sprake is van een vernietigbaar besluit.
[appellant 1] stelt daarbij, kort weergegeven, onder meer het navolgende. Dat de balkonbeglazing niet expliciet is genoemd als gemeenschappelijke zaak onder artikel 17 van de splitsingsakte klopt, maar vice versa is de balkonbeglazing ook niet genoemd als privézaak. Uit het feit dat er niets specifiek is bepaald kan dus geen bedoeling worden afgeleid. In het splitsingsreglement staat in artikel 17 lid 1 expliciet vermeld wat als
gemeenschappelijke zaken moeten worden beschouwd. Voor zover de geluidwerende beglazing niet onder de in dit artikel genoemde zaken kan worden gerekend brengt een redelijke uitleg mee dat bedoeld moet zijn dat de geluidwerende beglazing als gemeenschappelijke zaak wordt aangemerkt. De voormelde gemeenschappelijke zaken (genoemd in artikel 17 lid 1 onder a ,b ,c ,d e en i van het splitsingsreglement), zijn qua functie en gebruik nagenoeg gelijk aan de balkonbeglazing. Het is onredelijk om de balkonbeglazing dan als privézaak aan te merken. Voorts heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat de balkonbeglazing reeds aanwezig was op het moment van het opmaken van het splitsingsreglement.
De geluidwerende beglazing is aangebracht om aan de eisen met betrekking tot de
karakteristieke gevelwering uit het Bouwbesluit 2012 te voldoen. Het plaatsen van de geluidwerende beglazing was derhalve een eis voor het verlenen van de omgevingsvergunning en dient dus het belang van alle eigenaars gezamenlijk. Vanwege artikel 1b, lid 2 van de Woningwet geldt deze eis ook nog steeds.
[appellant 1] heeft ook niet specifiek gekozen voor een appartement met balkonbeglazing. De keuze voor een bepaald appartement doet volgens [appellant 1] ook helemaal niet ter zake. [appellant 1] heeft namelijk niet kunnen voorzien dat aan de keuze ook de verantwoordelijkheid kleeft voor het onderhoud aan de balkonbeglazing en het risico op aansprakelijkheid voor gebreken aan de balkonbeglazing. Op basis van (een redelijke uitleg van) de splitsingsakte mocht [appellant 1] er van uit gaan dat de balkonbeglazing een gemeenschappelijke zaak was. Hij heeft dus geen bewuste keuze gemaakt voor extra kosten/verantwoordelijkheid voor de balkonbeglazing. Voorts acht [appellant 1] het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om hem (en vier anderen) op te zadelen met de onderhoudskosten van de geluidwerende schermen die het gemeenschappelijk belang dienen van alle eigenaren gezamenlijk. In redelijkheid had de vergadering niet kunnen besluiten om de balkonbeglazing als privézaak aan te merken nu de balkonbeglazing de gemeenschap dient, niet specifiek ten behoeve van de betreffende appartementen is aangebracht en terwijl nagenoeg gelijke zaken als schuifpuien en hek- en traliewerk wél als gemeenschappelijke zaken worden aangemerkt.
4.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door en namens [appellant 1] nog het navolgende aangevoerd. Het besluit van de VvE is zowel vernietigbaar als nietig. Privézaken zijn uitsluitend dienstbaar aan één appartement, maar dat is hier niet het geval. Zonder de beglazing aan het appartement van [appellant 1] zou er geen bouwvergunning verleend zijn, dus de beglazing is dienstbaar aan het gemeenschappelijk belang. Het is onredelijk om deze beglazing dan toch als een privézaak te beschouwen. Als bewoners zelf kiezen voor beglazing die niet echt nodig is, dan is dat alleen de keuze van bewoners zelf en dus wel een privézaak. Aan de concept-splitsingsakte is nooit meer iets veranderd, zelfs de taalfouten zijn blijven staan. Na de bouw had echter gekeken moeten worden naar hoe die beglazing eruitzag. Dat is niet gebeurd, er is nooit meer aandacht aan besteed.
De kantonrechter is ook over de omgevingsvergunning heen gestapt. De beglazing is een vast onderdeel van de gevel. Een wettelijke eis vanwege een te hoog geluidsniveau. [appellant 1] heeft geen voordeel van de beglazing, hij mag deze ook niet veranderen want dan gaat de gemeente handhaven.
Bij aankoop van het appartement in 2018 heeft [appellant 1] op grond van wat de makelaar vertelde aangenomen dat de beglazing deel uitmaakte van het gebouw. [appellant 1] had de hele kwestie eigenlijk ook al veel eerder aan de orde willen stellen. Hij wil niet verantwoordelijk zijn voor de beglazing. Stel dat een glasplaat naar beneden valt en iemand raakt, dan wil [appellant 1] niet aansprakelijk zijn. Het glas hoort bij het gebouw en dus is de VvE dan aansprakelijk.
Het voorstel is destijds in stemming gebracht, maar als de stemmen worden opgeteld zijn het er teveel. Als je telt (lijst notulen), dan kom je op een te hoog aantal stemmen, dus meer stemmen dan stemgerechtigden.
4.4.
De VvE heeft zich, kort weergegeven, als volgt verweerd. Uit het rapport van DPA blijkt dat (uiterlijk) op 26 november 2015 al bekend was dat (geluidswerende) balkonbeglazing geplaatst moest worden bij de appartementen [nummer 6] , [nummer 7] , [nummer 8] , [nummer 9] , [nummer 10] , [nummer 11] en [nummer 12] . Daarna is pas overgegaan tot splitsing van het eigendom in appartementsrechten door middel van de splitsingsakte. Als de bedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan zou zijn geweest om de balkonbeglazing als gemeenschappelijk te bestempelen - zoals [appellant 1] ten onrechte betoogt - dan had niets diegene in de weg gestaan om dit als zodanig in de splitsingsakte op te nemen. Dit is echter niet gebeurd. [appellant 1] stelt dat degene die tot splitsing is overgegaan kennelijk is vergeten om de balkonbeglazing als gemeenschappelijk aan te merken, maar die stelling vindt geen enkele steun in de feiten. Sterker, de zonnepanelen zijn in afwijking van het modelreglement wél toegevoegd als gemeenschappelijk deel. Hieruit volgt dat degene die tot splitsing is overgegaan niet klakkeloos het modelreglement heeft gevolgd, maar bewust heeft gekozen voor de opsomming van gemeenschappelijke gedeelten zoals deze in artikel 17 lid 1 te lezen valt.
Het aanbrengen van balkonbeglazing bij de genoemde appartementen was een vereiste voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Echter, die vergunning is verleend vóórdat de VvE bij splitsingsakte werd opgericht. De leden van de VvE hadden geen gemeenschappelijk belang bij verlening van die vergunning, omdat de VvE in zijn geheel nog niet bestond.
[appellant 1] miskent dat de door hem genoemde eis uit het bouwbesluit juist bestaat om zijn individuele belang te beschermen en geen enkel ander belang. Het is nu eenmaal een kenmerk van het appartement van [appellant 1] dat het aan een geluidbelaste gevel ligt. Dit was een gegeven toen [appellant 1] het appartement kocht. Hij wist dit en heeft het appartement inclusief balkonbeglazing toch gekocht. Na de aankoop is de balkonbeglazing uitsluitend dienstbaar aan [appellant 1] , waardoor op grond van artikel 17 lid 2 onder c, de balkonbeglazing niet tot de gemeenschappelijke zaken dient te worden gerekend.
Het besluit van de VvE levert ook geen strijd op met de wet of de statuten en is daarom niet nietig in de zin van artikel 2:14 BW. Nu uit het splitsingsreglement niet eenduidig valt vast te
stellen of de beglazing een gemeenschappelijk dan wel privé gedeelte betreft had de ALV het recht om hierover een besluit te nemen. Volgens [appellant 1] zou hij op grond van de splitsingsakte ervan uit mogen gaan dat de balkonbeglazing een gemeenschappelijk gedeelte betrof. Echter, waar deze aanname op gebaseerd is wordt niet toegelicht. De splitsingsakte biedt juist géén uitsluitsel over het al dan niet gemeenschappelijk zijn van de balkonbeglazing. Hierdoor moest [appellant 1] er toch serieus rekening mee houden dat deze beglazing zijn eigen verantwoordelijkheid zou zijn.
[appellant 1] voert aan dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om hem
‘op te zadelen’ met de onderhoudskosten van de balkonbeglazing. Echter, [appellant 1]
- noch enige andere eigenaar - is of wordt opgezadeld met die kosten. Zij hebben zelf
gekozen voor een appartement met balkonbeglazing óf zij hebben zelf balkonbeglazing laten aanbrengen. Daar horen de kosten voor onderhoud van die beglazing ook bij. De beglazing van [appellant 1] baat slechts hem individueel nu hij in zijn appartement voordeel geniet van de beglazing doordat deze zowel geluids- als windwerend is. In dat licht is het door de ALV genomen besluit om de beglazing als privégedeelte te bestempelen niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.5.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door en namens de VvE nog het navolgende aangevoerd. De splitsingsakte is opgemaakt toen het pand nog niet gebouwd was. Wel was toen al bekend dat het gebouw balkonbeglazing nodig had en in de splitsingsakte is daarna niet opgenomen dat deze beglazing een gemeenschappelijke zaak is. Hieruit volgt dat er bewust voor gekozen is om deze beglazing als een individuele zaak te bestempelen.
Deze balkonbeglazing biedt ook alleen profijt voor de specifieke bewoners van de betreffende appartementen. Er zijn door bewoners ook onderhoudscontracten afgesloten.
Verwarming en ventilatie zijn bijvoorbeeld ook privé, maar moeten wel aan regels voldoen. Dat geldt ook voor balkonbeglazing. Het is natuurlijk wel aan de bewoner zelf om de beglazing open of dicht te zetten. De VvE vindt het niet logisch dat uit coulance het onderhoud van deze beglazing door de VvE zou moeten worden gepleegd.
[appellant 1] stelt dat de VvE over de regels van de gemeente heen zou stappen. Maar wiens belang wordt er feitelijk beschermd door geluidsnorm? Dat betreft uitsluitend de bewoners van de appartementen waar die norm op van toepassing is. Dat is nou eenmaal een kenmerk van dit gebouw. Geluidswering dient het individuele appartement van [appellant 1] , hij is daarbij gebaat en dient daarom de onderhoudskosten te betalen.
4.6.
Het hof overweegt als volgt.
4.6.1.
[appellant 1] stelt in zijn eerste grief dat een redelijke uitleg van het splitsingsreglement met zich moet brengen dat de balkonbeglazing onder artikel 17 lid 1 van dit reglement valt. De balkonbeglazing wordt in voornoemd artikel echter in het geheel niet genoemd. Vast staat dat op het moment van het opmaken van de splitsingsakte reeds bekend was dat de balkonbeglazing aangebracht moest worden. Het hof is van oordeel dat het voor de hand zou hebben gelegen deze balkonbeglazing, indien deze daadwerkelijk als een gemeenschappelijke zaak diende te worden beschouwd, expliciet in voornoemd artikel op te nemen zoals dat met andere (gemeenschappelijke) zaken wel het geval is. Het hof beschouwt de opsomming van zaken in artikel 17 lid 1 als een limitatieve opsomming en de balkonbeglazing wordt niet vermeld. Daar komt bij dat (gemotiveerd) gesteld noch gebleken is dat evenwel toch bedoeld zou zijn om de balkonbeglazing (op een later tijdstip alsnog) aan de opsomming van artikel 17 lid 1 van het splitsingsreglement toe te voegen, dan wel dat het niet expliciet vermelden van de balkonbeglazing in artikel 17 lid van het splitsingsreglement op een omissie zou berusten. De eerste grief van [appellant 1] faalt derhalve.
4.6.2.
In zijn tweede grief stelt [appellant 1] dat de balkonbeglazing niet louter aan hem, dan wel zijn appartement dienstbaar is. Hij voert daarbij aan dat de geluidwerende beglazing bij de bouw van het appartementencomplex is aangebracht om aan de eisen met betrekking tot de karakteristieke gevelwering uit het Bouwbesluit 2012 te voldoen. Het plaatsen van de geluidwerende beglazing was derhalve een eis voor het verlenen van de omgevingsvergunning en dient volgens [appellant 1] dus ook het belang van alle eigenaars gezamenlijk. Het hof volgt [appellant 1] daarin niet. Indien de balkonbeglazing niet (op een juiste wijze) zou zijn aangebracht zou dit tot gevolg hebben gehad dat het appartement dat thans door [appellant 1] wordt bewoond wettelijk (vanwege een overschrijding van de geluidsnorm) niet voor bewoning geschikt zou zijn geweest. De overige appartementen (voor zover niet op grond van voornoemd besluit van een geluidwerende balkonbeglazing voorzien omdat dit ook niet noodzakelijk is) zouden alsdan evengoed de bestemming woonruimte hebben gekregen. De geluidwerende balkonbeglazing betreft dus wel degelijk een privézaak die uitsluitend de bewoner(s) van de betreffende appartementen (waaronder dat van [appellant 1] ) baat. Hiermee faalt ook de tweede grief van [appellant 1] .
4.6.3.
Met zijn derde grief concludeert [appellant 1] dat uit zijn eerste twee grieven volgt dat de rechtbank ten onrechte zou hebben geoordeeld dat er geen sprake zou zijn van een nietig besluit. Gelet op het vorengaande slaagt ook de derde grief van [appellant 1] niet. Het hof is kortgezegd van oordeel dat er geen sprake is van een nietig besluit als bedoeld in artikel 2:14, lid 1 BW.
4.6.4.
In zijn vierde grief voert [appellant 1] aan dat hij niet zelf, althans niet bewust, heeft gekozen voor een appartement met balkonbeglazing en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid van [appellant 1] voor die balkonbeglazing. [appellant 1] is, zoals hij eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangegeven, daarbij primair afgegaan op de mededelingen van de makelaar. [appellant 1] heeft bij (de bezichtiging voorafgaand aan) de aankoop van het appartement echter in persoon kunnen constateren en bespreken dat er balkonbeglazing aanwezig is. Hij heeft derhalve ten tijde van de aankoop zelf gekozen voor een appartement met die beglazing. Nu [appellant 1] pas ter zitting in hoger beroep zich heeft beroepen op tijdens de bezichtiging door de makelaar gedane mededelingen merkt het hof deze stelling als tardief aan. Bovendien heeft [appellant 1] niet toegelicht waarom de VvE voor de handhaving van de splitsingsakte of de besluitvorming tijdens de ALV aan die door [appellant 1] gestelde mededelingen van de makelaar gebonden zou zijn.
De omstandigheden dat [appellant 1] de beglazing niet kan/mag verwijderen, er niet specifiek om gevraagd heeft en ook geen invloed heeft gehad op het aanbrengen ervan leveren naar het oordeel van het hof voorts geen redenen op om te oordelen dat er in strijd met de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 2:15 lid 1 sub b BW wordt gehandeld wanneer de beglazing als privézaak wordt beschouwd. Nog daargelaten dat de voordelen van de balkonbeglazing ten aanzien van de geluid- en windwering uitsluitend [appellant 1] ten deel vallen. Ook deze vierde grief faalt derhalve.
4.6.5.
Met zijn vijfde grief concludeert [appellant 1] dat uit zijn vierde grief volgt dat de rechtbank ten onrechte zou hebben geconcludeerd dat er geen sprake zou zijn van een vernietigbaar besluit. Gelet op het vorengaande slaagt ook de vijfde en laatste grief van [appellant 1] niet. Het hof is kort gezegd van oordeel dat er ook geen sprake is van een vernietigbaar besluit als bedoeld in artikel 5:130 BW jo. 2:15, lid 1 sub a en sub b BW.
4.6.6.
Het hof stelt tot slot vast dat [appellant 1] in zijn beroepschrift terecht geen grief heeft gericht tegen de overweging van de rechtbank, zoals weergegeven in r.o. 4.9. van de beschikking waarvan beroep, dat dat de oproeping van de vergadering conform artikel 45 lid 8 van het splitsingsreglement heeft plaatsgevonden. Hetgeen [appellant 1] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog heeft opgemerkt over het aantal bij de stemming in de ALV uitgebrachte stemmen dat niet zou kloppen, is tardief en bovendien niet (afdoende) onderbouwd.
4.7.
De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt Hagemens in de proceskosten, aan de zijde van de VvE vastgesteld op een bedrag van € 783,00 aan griffierechten en € 1.366,00 aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.I.M.W. Bartelds en C.M. Molhuysen en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.