In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorg accommodatie. De minderjarige, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 21 februari 2023 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De minderjarige verzoekt om vernietiging van deze beschikking en om aanvullend onderzoek naar haar huidige situatie. De Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, als verweerster, heeft het hoger beroep bestreden en verzocht om bekrachtiging van de beschikking.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2023 zijn zowel de minderjarige als haar ouders, vertegenwoordigd door mr. C.C. Berends, gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming heeft niet deelgenomen aan de zitting. De minderjarige heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar situatie en dat de gesloten plaatsing niet noodzakelijk is. De GI heeft echter betoogd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is vanwege de ernstige gedrags- en eetproblemen van de minderjarige, die zich in het verleden aan hulpverlening heeft onttrokken.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige positieve ontwikkelingen doormaakt sinds haar plaatsing, maar dat deze ontwikkelingen nog te pril zijn om de gesloten plaatsing te beëindigen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De gesloten plaatsing blijft noodzakelijk om haar veiligheid en de voortgang van de hulpverlening te waarborgen. Het hof heeft de GI aangespoord om de gesloten plaatsing zo kort mogelijk te laten duren en te streven naar een overgang naar een open setting zodra dat verantwoord is.