ECLI:NL:GHSHE:2023:1466

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.323.492_01, 200.323.492_02 en 200.323.492_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorg accommodatie. De minderjarige, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 21 februari 2023 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De minderjarige verzoekt om vernietiging van deze beschikking en om aanvullend onderzoek naar haar huidige situatie. De Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, als verweerster, heeft het hoger beroep bestreden en verzocht om bekrachtiging van de beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2023 zijn zowel de minderjarige als haar ouders, vertegenwoordigd door mr. C.C. Berends, gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming heeft niet deelgenomen aan de zitting. De minderjarige heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar situatie en dat de gesloten plaatsing niet noodzakelijk is. De GI heeft echter betoogd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is vanwege de ernstige gedrags- en eetproblemen van de minderjarige, die zich in het verleden aan hulpverlening heeft onttrokken.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige positieve ontwikkelingen doormaakt sinds haar plaatsing, maar dat deze ontwikkelingen nog te pril zijn om de gesloten plaatsing te beëindigen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De gesloten plaatsing blijft noodzakelijk om haar veiligheid en de voortgang van de hulpverlening te waarborgen. Het hof heeft de GI aangespoord om de gesloten plaatsing zo kort mogelijk te laten duren en te streven naar een overgang naar een open setting zodra dat verantwoord is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 april 2023
Zaaknummers : 200.323.492/01, 200.323.492/02 en 200.323.492/03
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/313693 / JE RK 23-108
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [accomodatie] te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd en mede kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder],
en
[de vader],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.C. Berends.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2023, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI af te wijzen dan wel te bepalen dat aanvullend onderzoek dient plaats te vinden naar de huidige situatie, gehoord de minderjarige en het onderzoeken van alternatieve opties met als laatste mogelijkheid een gesloten setting, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht (zaaknummer 200.323.492/01).
2.1.1.
Bij (afzonderlijk) verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen tot benoeming van een bijzondere curator en opschorting van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de machtiging tot uithuisplaatsing, ingekomen ter griffie op 2 maart 2023, heeft [minderjarige] verzocht voor de duur van het geding en voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de verblijfplaats van [minderjarige] bij de pleegouders [pleegouders] zal zijn gedurende de periode van het hoger beroep (zaaknummer 200.323.492/02) en voorts de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van de procedure in hoger beroep, dan wel tot een datum die het hof juist acht (zaaknummer 200.323.492/03) en verder mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, althans een bijzondere curator te benoemen om [minderjarige] in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van [minderjarige] af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 maart 2023, hebben de ouders verzocht om [minderjarige] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, dit met uitzondering van het verzoek tot benoeming van de bijzondere curator.
2.4.
De mondelinge behandeling (van alle drie de zaken) heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Van Venrooij-Nieuwenhuis;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de ouders, bijgestaan door mr. Berends.
2.4.1.
De raad heeft bij brief d.d. 8 maart 2023 het hof bericht dat hij niet op de mondelinge behandeling in hoger beroep zal verschijnen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van [minderjarige] d.d. 8 maart 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [minderjarige] overgelegde stukken, te weten: de verklaring van de gedragswetenschapper [gedragswetenschapper] d.d. 20 maart 2023 en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 februari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 2 september 2022 heeft de rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 2 december 2022. Bij diezelfde beschikking heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van twee weken in een netwerkpleeggezin, zijnde het gezin van de vriendin van [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van 13 september 2022 heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (het gezin van de vriendin van [minderjarige] ) tot uiterlijk 2 december 2022.
3.4.
Bij beschikking van 23 november 2022 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar, met ingang van 2 december 2022 tot 2 december 2023. Bij diezelfde beschikking heeft de rechtbank aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg respectievelijk een accommodatie voor jeugdhulp 24-uurs, met ingang van 2 december 2022 tot 2 december 2023.
3.5.
Bij beschikking van 30 november 2022 heeft de rechtbank aan de GI ten aanzien van [minderjarige] een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel afgegeven voor de duur van drie weken, derhalve tot 21 december 2022.
3.6.
De GI heeft de rechtbank bij verzoekschrift met bijlagen d.d. 23 januari 2023 verzocht om aan de GI een machtiging te verlenen tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 21 februari 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 2 december 2023.
[minderjarige] is op beginmaart 2023 geplaatst binnen [accomodatie] , afdeling [afdeling] , groep [groep] .
Zaaknummer 200.323.492/02 (verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening):
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [minderjarige] haar (incidenteel) verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat door [minderjarige] genoemd verzoek niet langer wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich dat [minderjarige] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Zaaknummer 200.323.492/03 (schorsingsverzoek):
3.9.
[minderjarige] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep tevens haar (incidenteel) verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ingetrokken. Omdat door [minderjarige] het schorsingsverzoek niet langer wordt gehandhaafd, brengt dit met zich dat [minderjarige] in het schorsingsverzoek eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Zaaknummer 200.323.492/01 (hoofdzaak):
3.10.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling
- samengevat - het volgende aan.
De beoordeling door de rechtbank kon niet op goede gronden worden genomen omdat in de verslaglegging vele feitelijke onjuistheden staan vermeld zijn. Hierdoor is een beeld van [minderjarige] geschetst op basis waarvan zij ten onrechte in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg kan worden geplaatst, zonder dat voldoende oog of oor is geweest naar de oorzaak van de problemen en de effecten van de verslaglegging en de beslissingen van de GI.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat namens [minderjarige] onvoldoende is ingebracht tegen de door de gedragswetenschapper afgegeven verklaring. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft [minderjarige] aangevoerd dat vraagtekens gezet dienen te worden bij de instemmingsverklaring omdat deze is gebaseerd op het dossier (en dit dossier vele feitelijke onjuistheden bevat). Bovendien is de gedragswetenschapper in dienst van de GI en heeft zij alleen op basis van de door de GI verstrekte informatie de instemmingsverklaring afgegeven. Het enkel noteren van een eenzijdig betoog van [minderjarige] die op dat moment werd overvallen door de situatie en haar emoties, kan niet worden bestempeld als een onderzoek of een dialoog. De instemmingsverklaring voldoet daardoor niet aan de door de wet gestelde vereisten. De tweede gedragswetenschapper was onafhankelijk en komt in zijn verklaring van 20 maart 2023 tot een andere conclusie.
Bij het afgeven van de machtiging tot gesloten plaatsing heeft de rechtbank verder onvoldoende onderzocht en onderkend wat dit met [minderjarige] in kwestie doet en heeft gedaan. [minderjarige] heeft in de afgelopen veertien maanden een heel onzeker en onvoorspelbaar leven gehad. Onder dwang werd in haar leven ingegrepen. Gedeeltelijk ook omdat het op dat moment noodzakelijk was (ziekenhuisopname, dwangvoeding). Dit heeft voor veel heftige en indrukwekkende gebeurtenissen gezorgd. Deze waren gedeeltelijk te voorkomen geweest, wanneer er meer met [minderjarige] het gesprek was aangegaan en naar haar was geluisterd. De ouders leggen alle ‘schuld’ bij wat er mis is gegaan bij [minderjarige] . Zij willen dat [minderjarige] onderzocht/gediagnosticeerd wordt, terwijl de ouders zelf alle hulp die gericht is op het gezinssysteem hebben geweigerd. Ten onrechte is door de verslaglegging en het niet voldoende meewegen van de situatie rondom [minderjarige] de indruk gewekt dat een gesloten plaatsing de enige optie is. [minderjarige] erkent inmiddels dat zij een probleem heeft en dat zij daaraan moet gaan werken. Een gesloten setting is daarvoor echter niet noodzakelijk; er zijn allerlei tussenvormen mogelijk. [minderjarige] verklaart dat zij het mentaal moeilijk heeft met de plaatsing in [accomodatie] . Het voelt voor haar als een gevangenis. Zij heeft daardoor een terugval gehad in haar eetproblematiek. Ook heeft zij moeite met veranderingen en vindt zij [plaats] te ver weg van haar vertrouwde omgeving. [minderjarige] betwist dat zij de gesloten plaatsing nodig heeft gehad om uiteindelijk hulp te aanvaarden. Het enige wat zij nodig had was iemand die naar haar kijkt als persoon en een onafhankelijke gedragswetenschapper. Haar gedrag was voor haar een manier om hulp te vragen voor de eetproblematiek; zij kon zich niet in woorden uitdrukken. [minderjarige] wil dat er met haar wordt meegedacht en dat zij wordt meegenomen door de hulpverlening en dat niet alles van ‘bovenaf’ voor haar wordt bepaald. Er moet gekeken worden naar een oplossing waarbij [minderjarige] een zo normaal mogelijk leven kan leiden tussen leeftijdsgenoten en waarbij zij naar school kan gaan. Ook wil [minderjarige] graag weer contact met haar ouders. [minderjarige] moet niet meteen worden overgeplaatst naar een open setting; er moet sprake zijn van een ‘zachte overdracht’. De termijn van de door de rechtbank afgegeven machtiging tot gesloten plaatsing dient te worden verkort; ook om ‘druk op de ketel te houden’ en te voorkomen dat zij te lang op een plek zit die niet passend voor [minderjarige] is. Zij wil graag naar een open plek of een crisisplek in Limburg in de buurt van haar netwerk.
3.11.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Dat de instemmingsverklaring niet zou voldoen aan de daaraan gestelde eisen is feitelijk onjuist. Bij de totstandkoming van de instemmingsverklaring, is door de GI de reguliere werkwijze gehanteerd. Daar maakt een dossieranalyse met dossierinhoud van de GI en van andere informanten deel vanuit. Daarnaast heeft de gedragswetenschapper [minderjarige] fysiek gesproken. [minderjarige] was vooraf geïnformeerd over het gesprek, zodat zij dit gesprek heeft kunnen voorbereiden. Dat het gesprek met [minderjarige] letterlijk is weergegeven maakt deel uit van de werkwijze. Ook wanneer een gedragswetenschapper van een andere instantie uitvoering zou hebben gegeven aan de instemmingsverklaring, dan zou deze gebruik moeten maken van de aangeleverde dossierinformatie van de GI. De betrokken gedragsdeskundige is werkzaam op een andere locatie en heeft, buiten de instemmingsverklaring, geen andere betrokkenheid gehad bij het dossier van [minderjarige] .
De zorgen rondom [minderjarige] worden door haar gebagatelliseerd. De GI heeft vanaf het begin van de voorlopige ondertoezichtstelling inspanningen geleverd om in contact te komen en te blijven met [minderjarige] om haar verhaal te horen en mee te kunnen nemen in de afwegingen en beslissingen die werden gemaakt. [minderjarige] heeft er echter voor gekozen om zich terug te trekken in het contact met de GI. De GI heeft daardoor afwegingen en beslissingen gemaakt gebaseerd op de informatie van de ouders, de voormalig pleegouders en de destijds betrokken hulpverlening. Er zijn meerdere opties afgewogen om een gesloten plaatsing te voorkomen, echter zijn deze opties niet haalbaar gebleken door de afwijzende houding van [minderjarige] ten aanzien van hulpverlening en de afwijzing van zorgaanbieders van een open setting om [minderjarige] op te nemen. [minderjarige] had geen hulpvraag en wilde geen gesprekken met de hulpverlening aangaan. Hierdoor was er geen zicht op de gemoedstoestand van [minderjarige] en kon er niet worden ingeschat of [minderjarige] zichzelf in onveiligheid zou brengen door keuzes te maken die haar schade konden toebrengen (zoals eerder is gebeurd toen zij is gestopt met eten en er een ziekenhuisopname heeft gevolgd). De veiligheid van [minderjarige] kon niet langer worden gewaarborgd binnen het pleeggezin en daarom was een gesloten plaatsing de laatste optie.
Op 20 maart 2023 heeft de gedragswetenschapper van [accomodatie] een nieuw verslag uitgebracht; [minderjarige] geeft nu aan deze gedragswetenschapper wel openheid van zaken. Zij werkt bij [accomodatie] wel mee aan de hulpverlening en zij wil stappen gaan zetten in het contactherstel met haar ouders. De gesloten plaatsing heeft [minderjarige] geholpen om de hulpverlening te accepteren. Genoemde positieve ontwikkelingen zijn echter nog wel heel pril, waardoor de gesloten plaatsing nog steeds noodzakelijk is. De GI wil samen met [accomodatie] gaan onderzoeken welke hulpverlening er noodzakelijk is voor [minderjarige] en hoe die vorm moet worden gegeven. In [accomodatie] komt de eetproblematiek van [minderjarige] duidelijk naar voren; zij eet met ‘mondjesmaat’. Het is de GI in eerste instantie niet gelukt om [minderjarige] te begrijpen, mogelijk kwam haar gedrag hieruit voort. Het is echter op dit moment nog onduidelijk of haar eetproblematiek of haar gedragsproblematiek op de voorgrond staat. In [accomodatie] is zowel pedagogisch als verpleegkundig personeel aanwezig, zodat de medische zorg voor [minderjarige] is gewaarborgd.
Er moet een plan worden gemaakt over het verdere traject van [minderjarige] . Het is nu (nog) niet in het belang van [minderjarige] om haar op een andere plek te plaatsen, waar zij te maken zal krijgen meteen andere vertrouwenspersoon. Het is nu nog onbekend hoe lang de gesloten plaatsing voor [minderjarige] nog noodzakelijk is. Deze plaatsing dient wel zo kort mogelijk te zijn. De GI is positief verrast door de inzet van [minderjarige] op dit moment.
3.12.
De ouders voeren in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. [minderjarige] heeft de afgelopen periode steeds meer afstand genomen van de mensen om haar heen, en nog het meeste van haar ouders. De reden hiervoor is tot op de dag van vandaag nog niet duidelijk en niemand krijgt grip op de situatie en wat er speelt met [minderjarige] . De ouders zijn het eens met de bestreden beschikking. Zij achten het dringend noodzakelijk dat [minderjarige] de hulp krijgt die zij nodig heeft; zij verdient het om haar leven weer op de rit te krijgen. Een gesloten plaatsing is op dit moment de enige mogelijkheid. Eerder is gekeken naar een open setting ( [setting] ). [minderjarige] kon daar niet worden geplaatst omdat iedere vorm van motivatie bij haar ontbrak en zij niet wilde meewerken aan de hulpverlening. Ook tijdens de plaatsing bij de grootouders en bij het voormalig pleeggezin liet [minderjarige] (na een tijdje) probleemgedrag zien. De ouders zijn blij dat [minderjarige] zich binnen [accomodatie] positief ontwikkelt; zij denken wel dat [minderjarige] nu het gesprek met de hulpverlening aan gaat omdat zij gesloten geplaatst zit. De ouders betwisten dat de eetproblematiek van [minderjarige] in [accomodatie] is verslechterd; dit is de beleving van [minderjarige] . Het ging al heel lang niet goed. Eerder mocht [minderjarige] niet onderzocht of gewogen worden, zodat de eetproblematiek niet goed kon worden gemonitord. Het vinden van een geschikte (vervolg)plek voor [minderjarige] is heel erg moeilijk. De plek moet aan [minderjarige] worden gekoppeld in plaats van [minderjarige] aan de plek; daar is tijd voor nodig. De volledige termijn van de verleende machtiging tot gesloten plaatsing is nodig om het vervolgtraject van [minderjarige] te bepalen. Deze termijn moet niet worden bekort.
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.13.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te
doen verblijven. Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.13.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.13.4.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 5 Jw de instemming van een kwalificeerde gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Uit de toelichting op artikel 6.2.1 lid 5 Jw volgt dat onder een gekwalificeerd gedragswetenschapper wordt verstaan degenen die in het kwaliteitsregister jeugd staan ingeschreven als gedragswetenschapper en de gezondheidszorgpsycholoog ingeschreven in het register, als bedoeld in artikel 3 Wet BIG. Op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de gedragswetenschapper een instemmingsverklaring heeft afgegeven. Verder is gebleken dat deze instemmingsverklaring tot stand is gekomen op basis van dossierinformatie en op basis van een gesprek met [minderjarige] . Dit maakt dat aan de formele vereisten van artikel 6.1.2. lid 5 is voldaan. Dat de gedragswetenschapper in dienst van de GI is, maakt dat niet anders. De gedragswetenschapper is werkzaam op een andere locatie en was nog niet betrokken geweest bij het dossier. Dit maakt dat de verklaring van de gedragswetenschapper voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het hof is verder van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a.
3.13.5.
De vraag die vervolgens ter beoordeling aan het hof voorligt, is of is voldaan aan de (materiële) gronden voor een machtiging tot gesloten plaatsing van [minderjarige] , zoals genoemd in artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
3.13.6.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat ten tijde van het inleidend verzoek van de GI de gesloten plaatsing van [minderjarige] noodzakelijk was omdat er bij [minderjarige] sprake was van ernstige oproei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Zij kampt met ernstige gedragsproblemen (ruzies, zelfbepalend bedrag, behoefte aan controle en stemmingsproblemen) en ernstige eetproblematiek. Ook heeft [minderjarige] moeite met het uiten van gedachten en gevoelens. Zij krijgt haar emoties niet gereguleerd en dit kan leiden tot decompensatie, agressie en zelfbeschadigend gedrag. [minderjarige] lijkt te reageren vanuit behoefte aan autonomie en zelfregie, maar het ontbreekt haar aan voldoende zelfregulatie en het overzien van de gevolgen van haar gedrag. [minderjarige] heeft tot december 2021 bij haar ouders thuis gewoond. Na een escalatie thuis is zij voor een periode van negen maanden bij haar grootouders gaan wonen, waar de situatie uiteindelijk ook is geëscaleerd. De daaropvolgende plaatsingen van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin en op een crisisplek bij Mondriaan zijn eveneens ontoereikend gebleken. Ook binnen deze plaatsingen liet [minderjarige] (na een tijdje) probleemgedrag zien. Bovendien had [minderjarige] tijdens deze plaatsingen geen hulpvraag en wilde zij niet met de GI noch met de hulpverleners in gesprek gaan. Verder heeft [minderjarige] sinds december 2021 geen contact meer met de ouders gehad en wilde zij, in ieder geval tot voor kort, ook niet dat haar ouders -in het kader van de uitoefening van het gezag- over haar worden geïnformeerd of betrokken worden bij haar behandeling. De afwijzende houding van [minderjarige] richting de hulpverlening heeft er mede toe geleid dat een plaatsing binnen een andere open setting, waaronder [setting] , niet meer mogelijk was. Dit in combinatie met ernst van genoemde eetproblematiek (die onder meer tot een ziekenhuisopname met gedwongen sondevoeding heeft geleid), maakt dat een gesloten plaatsing van [minderjarige] de enige nog overgebleven optie was. Binnen een open setting dan wel binnen het voormalig pleeggezin kon de veiligheid van [minderjarige] niet langer worden gewaarborgd, omdat zij zich volledig aan de voor haar noodzakelijke hulpverlening onttrok.
3.13.7.
Uit de door de GI overgelegde verklaring van de gedragswetenschapper [gedragswetenschapper] d.d. 20 maart 2023 en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat [minderjarige] sinds de plaatsing in Horzion begin maart 2023 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. [minderjarige] heeft de gedragswetenschapper inzicht verschaft in haar problematiek, zij erkent dat er sprake is van problematiek waarvoor zij hulp nodig heeft en zij wil graag weer contact met haar ouders. Het hof acht genoemde positieve ontwikkelingen echter te prematuur om de gesloten plaatsing van [minderjarige] op dit moment al te kunnen beëindigen, dan wel de duur van de aan de GI verleende machtiging te kunnen bekorten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de verklaring van de gedragswetenschapper en ook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er bij [minderjarige] nog geen diagnostiek heeft plaatsgevonden, er nog onderzocht moet worden welke behandeling [minderjarige] moet krijgen en dat het nog onduidelijk is of [minderjarige] langdurig bereid is om haar medewerking aan de noodzakelijke hulpverlening te blijven verlenen. Ook moet nog onderzocht worden welke andere opties qua behandelplekken op termijn eventueel passend voor [minderjarige] kunnen zijn. Het is op dit moment ook nog niet zeker is of de behandeling van [minderjarige] op termijn ook binnen een open setting kan plaatsvinden. Daarbij komt dat alle betrokkenen inclusief [minderjarige] zelf het erover eens zijn dat het op dit moment lichamelijk heel erg slecht gaat met [minderjarige] . Wellicht is gedwongen sondevoeding binnenkort opnieuw noodzakelijk. Binnen [accomodatie] is de veiligheid van [minderjarige] op dit punt gewaarborgd omdat daar zowel pedagogische als verpleegkundige hulp voor [minderjarige] beschikbaar is. Ook wordt het gewicht en de gezondheid van [minderjarige] door [accomodatie] in samenspraak met de huisarts nauwlettend in de gaten gehouden. Genoemde feiten en omstandigheden maken dat de gesloten plaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is om de prille positieve ontwikkeling van [minderjarige] vast te houden en verder uit te bouwen en om te voorkomen dat zij zich opnieuw aan de voor haar noodzakelijke hulpverlening onttrekt.
3.13.8.
Het hof voegt daar tot slot nog aan toe dat de insteek van de GI, zoals de GI ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog eens heeft bevestigd, is om de gesloten plaatsing zo kort mogelijk te laten voortduren. Het hof vertrouwt er dan ook op dat de GI de plaatsing van [minderjarige] in een open setting realiseert zodra dat mogelijk en verantwoord is. [minderjarige] kan het moment waarop dit wordt gerealiseerd mede beïnvloeden door de door haar ingezette positieve ontwikkeling vast te houden.
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.323.492/02:
verklaart [minderjarige] niet-ontvankelijk in haar verzoek strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening.
In de zaak met zaaknummer 200.323.492/03:
verklaart [minderjarige] niet-ontvankelijk in het verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 februari 2023.
In de zaak met zaaknummer 200.323.492/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 februari 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 20 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.