ECLI:NL:GHSHE:2023:1465

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.322.577_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling na beëindiging gezag moeder

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind, geboren in 2012. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om een omgangsregeling waarbij haar kind gedurende twee uur per maand begeleide omgang bij haar thuis zou hebben, met de mogelijkheid tot uitbreiding. De GI, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, verzocht om het verzoek van de moeder af te wijzen en de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 20 maart 2023, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar de pleegouders en de Raad voor de Kinderbescherming niet. De moeder voerde aan dat het in het belang van haar kind is om regelmatig contact te hebben, terwijl de GI stelde dat het gedrag van de moeder tijdens omgangsmomenten een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat het kind de omgang als belastend ervaart en dat de moeder niet in staat lijkt om de nodige veranderingen in haar gedrag aan te brengen.

Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien de ernst van de problematiek en de belastbaarheid van het kind, er op dit moment geen ruimte is voor uitbreiding van de omgangsregeling. De eerdere beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft benadrukt dat de GI verantwoordelijk is voor het informeren van de moeder over het welzijn van het kind. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 april 2023
Zaaknummer : 200.322.577/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/383640 / FA RK 22-2927
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.S. van Aken,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
de heer en mevrouw [pleegouders], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 8 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] gedurende twee uur per maand in een weekend begeleide omgang zal hebben bij de moeder thuis, alsmede op basis van geleidelijkheid verder uit te breiden tot een middag per zes weken, alsmede een wekelijkse telefonische contactregeling en een wekelijkse schriftelijke informatieregeling, verband houdend met de zorg en opvoedingstaken, althans een dusdanige regeling te treffen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 maart 2023, heeft de GI verzocht om het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
De raad heeft bij e-mail van 17 maart 2023 aan het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 november 2022;
  • de brief met bijlagen (stukken uit eerste aanleg) van de advocaat van de moeder van
  • de brief met bijlage van de GI van 10 maart 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de moeder is de minderjarige [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 7 mei 2015 uit huis
geplaatst en hij verblijft in een perspectiefbiedend pleeggezin.
3.3.
Bij beschikking van 18 februari 2021 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
3.4.
Bij beschikking van 4 juli 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, zich onbevoegd verklaard om van het inleidend verzoek van de moeder kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de moeder om te bepalen dat een zorg- en contactregeling wordt vastgesteld, waarbij [minderjarige] gedurende twee uren per maand in een weekend begeleide omgang zal hebben bij de moeder in haar woning in [woonplaats] , afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Het is in het belang van de [minderjarige] en ook in het belang van de moeder dat zij elkaar regelmatig zien; in ieder geval vaker dan twee keer een uur per jaar, zoals nu het geval is. Wanneer er op een meer regelmatige basis contact is, dan krijgt [minderjarige] de gelegenheid om zich bij de moeder veiliger te voelen en met haar een band op te bouwen. De huidige regeling is hiervoor volstrekt ontoereikend. Daar komt bij dat er altijd mensen bij de omgang aanwezig zijn. [minderjarige] kan zich op deze manier niet ontspannen.
De moeder heeft een zware tijd achter de rug, onder meer vanwege de doodgeboorte van haar tweede zoontje in 2019, maar het gaat inmiddels een stuk beter met haar. De moeder krijgt hulpverlening vanuit het FACT-team c.q. van [instantie ] en zij heeft contact opgenomen met de vrijwillige, ambulante tak van het Leger des Heils om de omgang tussen haar en [minderjarige] te begeleiden. Aanvankelijk was het de bedoeling van de moeder om [organisatie] hierbij te betrekken, maar deze organisatie is in financiële problemen geraakt. De moeder vindt het zelf niet nodig dat er begeleiding aanwezig is. Zij is werkzaam als kindercoach en zij heeft wel degelijk voldoende vaardigheden om bij de behoeften van [minderjarige] aan te sluiten. De moeder is echter bereid om begeleiding en hulpverlening te accepteren, omdat dit door de GI van haar wordt verlangd. Ze vindt het dan wel belangrijk dat dit op een positieve manier wordt ingestoken. De moeder heeft het gevoel dat zij de afgelopen jaren alleen maar op een negatieve manier wordt weggezet en het kan niet anders dan dat dit ook van invloed is op [minderjarige] .
3.8.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De GI ziet dat de moeder veel om [minderjarige] geeft. Echter, het gedrag van de moeder tijdens de omgangsmomenten heeft een ongewenste weerslag op de ontwikkeling van [minderjarige] en het beïnvloedt zijn dagelijks welzijn. De moeder is onvoorspelbaar in haar gedrag. Hierdoor ervaart [minderjarige] veel spanningen, ook voorafgaand en na afloop van het contact. De omgangsmomenten zijn te intensief voor [minderjarige] en daarin is de afgelopen jaren geen verandering gekomen. Ondertussen wordt [minderjarige] steeds ouder en heeft hij meerdere relaties opgebouwd, waarbij hij ziet dat er met zijn mening rekening wordt gehouden. Hij durft zich steeds meer tegen de moeder uit te spreken, maar de moeder houdt geen rekening met zijn wensen en (on)mogelijkheden. Dit zorgt voor gevoelens van onveiligheid. [minderjarige] heeft aangegeven dat als hij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, hij geen omgang meer wil en hij doet daarbij zorgelijke uitspraken dat hij anders liever dood wil.
Daarnaast ziet de GI dat het moeder tot op heden niet lukt om persoonlijke hulpverlening voor langere tijd vast te houden. Dit is een terugkerend patroon. De GI staat open voor een overleg of samenwerkingsvorm met het FACT-team. Het FACT-team is wellicht beter in staat om de moeder uit te leggen welke invloed haar gedrag op [minderjarige] heeft.
De GI ziet op dit moment geen mogelijkheden om de omgangsregeling te verruimen.
Het wettelijk kader
3.9.
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De overwegingen van het hof
3.10.
Uit de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] nog steeds nauwelijks ruimte ervaart om het contact met de moeder aan te gaan. [minderjarige] ervaart de omgangsmomenten met de moeder als belastend en onvoorspelbaar en hij doet in dit kader zorgelijke uitspraken.
[minderjarige] kent een belast verleden en hij heeft hierdoor een bovengemiddelde behoefte aan duidelijkheid en voorspelbaarheid. Hij vindt het moeilijk om met veranderingen om te gaan. Wanneer hij tijdens of voorafgaand aan de contactmomenten met het onvoorspelbare gedrag van de moeder wordt geconfronteerd, lukt het hem niet goed om zijn emoties te reguleren en laat hij na afloop van de contacten heftige gedragsproblematiek zien. Zo is gebleken dat [minderjarige] na een contactmoment met de moeder minimaal drie weken nodig heeft om te herstellen, en dat hij in die periode niet toekomt aan zijn ontwikkeling. Na een contactmoment met de vader laat [minderjarige] deze terugval in zijn gedrag niet zien.
Wat de situatie complex maakt is dat de moeder de oorzaken van de problematiek van [minderjarige] volledig buiten zichzelf lijkt te zoeken. De moeder houdt heel veel van [minderjarige] en haar intenties zijn goed, maar zij ziet niet in dat haar eigen gedrag onbedoeld een grote, negatieve invloed op het welzijn van [minderjarige] heeft.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep al is besproken acht het hof het van belang dat de moeder hierin ondersteuning en educatie krijgt, waarbij zij handvatten aangereikt krijgt om ervoor te zorgen dat de omgang voor [minderjarige] minder belastend verloopt. Voor het kiezen van de juiste hulp is het noodzakelijk dat het FACT-team en de GI onderling informatie gaan uitwisselen. Dat laatste kan alleen wanneer de moeder daartoe een machtiging verleent aan het FACT-team. De advocaat van de moeder heeft reeds toegezegd de moeder hierin te zullen ondersteunen.
3.11.
Gelet op de ernst van de problematiek van [minderjarige] , dient er wat betreft frequentie en duur van de omgang bij het tempo en de belastbaarheid van [minderjarige] te worden aangesloten en kan er, gelet op de voorgaande overwegingen, op dit moment geen sprake zijn van een uitbreiding van de omgangsregeling, ook niet in de vorm van een wekelijks belcontact.
Dit laat onverlet dat de regeling op dit moment zeer beperkt is en dat het hof ervan uit gaat dat, zodra hiertoe enige ruimte bij [minderjarige] ontstaat, de GI de mogelijkheden tot een uitbreiding van de omgangsregeling nader zal onderzoeken.
3.12.
Waar de moeder nog heeft verzocht om een wekelijkse informatieregeling vast te stellen, heeft de moeder dit verzoek onvoldoende onderbouwd en gaat het hof er bovendien van uit dat de GI haar verantwoordelijkheid, om de moeder van de nodige informatie over [minderjarige] te voorzien, in voldoende mate neemt.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en K.A. Boshouwers en is op 20 april 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.