ECLI:NL:GHSHE:2023:1458

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.307.022_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorg- en opvoedingstaken na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na de echtscheiding van de vrouw en de man. De vrouw, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder en advocaat mr. A. Hollman, verzoekt om een verhoging van de kinderalimentatie die door de rechtbank was vastgesteld op € 51,- per maand. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.P. Janssen-Wikkers, verzet zich tegen deze verhoging en wil dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

De zaak is ontstaan na de echtscheiding van de partijen op 11 december 2018, waarbij de rechtbank Oost-Brabant op 1 december 2017 een echtscheidingsbeschikking heeft uitgesproken. De vrouw en de man zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige], die bij de vrouw woont. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 75,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen, maar dit bedrag is door wettelijke indexering verhoogd naar € 81,98 in 2021 en € 83,54 in 2022.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2023 is de vrouw niet verschenen, terwijl de man en zijn advocaat wel aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een ouderschapsplan dat door beide partijen is ondertekend. Het hof heeft de grieven van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie afgewezen en de beschikking van de rechtbank op dat punt bekrachtigd. Wel heeft het hof de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld overeenkomstig het ouderschapsplan.

De beslissing van het hof is op 20 april 2023 uitgesproken, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd. De uitspraak benadrukt het belang van de gemaakte afspraken in het ouderschapsplan en de financiële situatie van beide ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.307.022/01
zaaknummer rechtbank : C/03/280652 / FA RK 20-2775
beschikking van de meervoudige kamer van 20 april 2023
inzake
mr. [bewindvoerder 1] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder vanaf 16 januari 2023 over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Hollman te Venlo,
tegen
[bewindvoerder 2] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.P. Janssen-Wikkers te Venray.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De zaak in het kort:
De vrouw vindt dat de man meer kinderalimentatie moet betalen dan door de rechtbank is vastgesteld. De man wil dat de beslissing van de rechtbank wat betreft de kinderalimentatie in stand blijft.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 18 februari 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 november 2021.
2.2.
De man heeft op 23 februari 2023 een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2023 plaatsgevonden. De vrouw en haar bewindvoerder zijn niet verschenen, wel verschenen is mr. Hollman. De man is verschenen, bijgestaan door mr. Janssen-Wikkers. De bewindvoerder van de man is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het V6-formulier met productie 14 van mr. Hollman van 11 maart 2022;
  • het V8-formulier van mr. Hollman van 3 februari 2023;
  • de brief met producties 27-30 van mr. Hollman van 14 februari 2023;
  • een door de vrouw en de man ondertekend ouderschapsplan, ontvangen op
28 februari 2023.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is er met partijen besproken dat er nog stukken mogen worden ingediend. Het hof heeft nadien kennisgenomen van:
  • het V6-formulier van mr. Hollman van 10 maart 2023 met als bijlage de beschikking onderbewindstelling van 10 januari 2023 (productie 31);
  • het V6-formulier van mr. Janssen-Wikkers van 14 maart 2023 met als bijlage de huurovereenkomst van 9 maart 2023 (productie 36).

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van de vrouw en de man is op 11 december 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
1 december 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De vrouw en de man zijn de ouders van [minderjarige] . De minderjarige [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

4.1.
De vrouw heeft haar grieven ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ingetrokken, zodat deze grieven geen verdere bespreking behoeven.
4.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling volgt dat de vrouw en de man in mediation afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Zij hebben een ouderschapsplan opgesteld, wat door hen beiden is ondertekend. De vrouw en de man hebben het hof verzocht de door hen gemaakte afspraken vast te leggen door het ouderschapsplan op te nemen en aan de beschikking te hechten. Het hof zal aan dit verzoek voldoen en de overeengekomen zorgregeling in deze beschikking opnemen en het ouderschapsplan aanhechten.

5.Kinderalimentatie

5.1.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 1 december 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de man gehouden is een kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen van € 75,- per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie in 2021 € 81,98 per maand en in 2022 € 83,54 per maand.
5.2.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 december 2017 gewijzigd, in die zin dat de man met ingang van datum van deze beschikking aan de vrouw een kinderalimentatie moet voldoen van
€ 51,- per maand, wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
5.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 december 2017 wordt gewijzigd, in die zin dat de man met ingang van 24 november 2021 een kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen van € 307,30 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Kosten rechtens.
5.4.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel de verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.5.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Ingangsdatum
5.6.
De rechtbank is wat betreft de ingangsdatum uitgegaan van de datum van de beschikking, te weten 24 november 2021. De vrouw heeft hiertegen geen grief gericht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat hij het niet eens is met deze ingangsdatum. Hij voert daartoe aan dat de procedure in hoger beroep is vertraagd omdat partijen hebben getracht om over de kinderalimentatie overeenstemming te bereiken in mediation en een eventueel met ingang van 24 november 2021 hogere kinderalimentatie voor hem een schuld oplevert, terwijl hij al veel schulden heeft.
5.7.
Het hof ziet in hetgeen door de man in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding om op voorhand af te wijken van de door de rechtbank tot uitgangspunt genomen ingangsdatum, zijnde de datum van de bestreden beschikking (24 november 2021). Het hof zal hierna eerst berekenen welke kinderalimentatie de man verschuldigd is aan de vrouw en indien dit meer is dan hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld en er daarom een schuld voor de man ontstaat, zal het hof zich vervolgens moeten buigen over de vraag of het redelijk is dat de man deze schuld, gelet op zijn financiële situatie, moet voldoen.
Behoefte
5.8.
Over de behoefte van [minderjarige] is tussen partijen geen discussie. De behoefte bedraagt geïndexeerd in 2022 € 378,- per maand. Het hof zal deze behoefte om proceseconomische redenen ook voor 2021 (vanaf de ingangsdatum 24 november 2021) hanteren. In 2023 bedraagt de behoefte € 390,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
5.9.
De draagkracht van de vrouw staat tussen partijen niet ter discussie. De draagkracht van de vrouw bedraagt € 25,- per maand.
Draagkracht van de man
5.10.
Over de draagkracht van de man voert de vrouw – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank had dienen te rekenen met een hoger inkomen aan de zijde van de man en daarmee met een hoger netto besteedbaar inkomen (NBI). De man exploiteerde samen met zijn vader een vennootschap onder firma (VOF). Hij is op 1 december 2020 uitgetreden als vennoot, maar hij is nog altijd werkzaam bij het bedrijf. Ook werkt de man (meer dan) fulltime en in wisselende diensten, zodat er moet worden gerekend met een uurloon van minimaal € 16,- per uur in plaats van € 11,22 per uur. De vrouw begroot het salaris van de man op € 3.200,- bruto per maand inclusief vakantietoeslag.
De rechtbank heeft verder ten onrechte rekening gehouden met een aflossing van € 500,- per maand op schulden. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt wat de hoogte is van de schuld bij de VOF en hoeveel hij maandelijks op deze schuld aflost. Er moet daarom rekening worden gehouden met een aflossing op schulden van € 250,- per maand.
Tot 1 maart 2023 moet rekening worden gehouden met niet anders dan de gemiddelde basishuur van € 235,- per maand. Voor de periode daarna stemt de vrouw in met de huur die volgt uit de nieuwe huurovereenkomst van de man.
5.11.
De man legt ter onderbouwing van zijn inkomen zijn salarisspecificatie over januari 2023 over en zijn jaaropgave over 2022. De man voert verder aan dat hij inmiddels een huurwoning toegezegd heeft gekregen. Het huurcontract wordt deze week of volgende week ondertekend. De man stelt voorts dat hij momenteel aflost op diverse schulden met € 250,- per maand. Er is ook nog een schuld aan de VOF, maar de draagkracht van de man laat het momenteel niet toe om ook op deze schuld af te lossen.
5.12.
Het hof overweegt als volgt.
5.12.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de man bevraagd over zijn functie en heeft de man een toelichting gegeven op zijn (dagelijkse) werkzaamheden. De man heeft toegelicht dat hij als productiemedewerker pakken hooi op pallets plaatst en meewerkend voorman is. Hij heeft een netvliesaandoening die uiteindelijk tot blindheid gaat leiden. De man is in gesprek met een instantie in [plaats] om hem te begeleiden naar werk wat hij langer kan gaan doen.
Het hof is, alles overziende, van oordeel dat er geen reden is om aan de zijde van de man van een hoger inkomen uit te gaan dan de rechtbank heeft gedaan. Bij de berekening van de draagkracht van de man wordt uitgegaan van het inkomen dat de man daadwerkelijk verdient. Het hof gaat daarom net als de rechtbank uit van een NBI aan de zijde van de man van € 1.860,- per maand.
5.12.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat tot 1 maart 2023 rekening moet worden gehouden met een gemiddelde basishuur van € 235,- per maand. Voor de periode daarna gaat het hof uit van de forfaitaire woonlast, omdat uit de door de man overgelegde huurovereenkomst volgt dat hij vanaf dat moment (9 maart 2023) een huurwoning heeft.
5.12.3.
Wat betreft de schulden houdt het hof, net als de rechtbank, tot 1 maart 2023 in redelijkheid rekening met een aflossing op schulden van € 500,- per maand. Tijdens de mondelinge behandeling is het schuldenoverzicht van de man besproken en tussen partijen is niet langer in geschil dat de man op dit moment € 250,- per maand aflost op de schulden. Het hof zal dan ook per 1 maart 2023 met dit laatste bedrag rekening houden.
5.13.
Partijen verschillen van mening over de zorgkorting. De vrouw verwijst naar de onlangs door partijen gemaakte afspraken, die zij hebben vastgelegd in een ouderschapsplan. De vrouw gaat uit van een zorgkorting van 25%. De man stelt weliswaar gemotiveerd dat hij ten behoeve van [minderjarige] meer kosten maakt dan louter de verblijfskosten, maar heeft geen grief opgeworpen tegen de beslissing van de rechtbank, waar die de zorgkorting op 25% heeft vastgesteld. Dit percentage verandert dus niet. Zoals de rechtbank verder onbestreden heeft geoordeeld, is de zorgkorting voor de man niet verzilverbaar, gelet op het grote draagkrachttekort van de ouders tezamen.
Het hof volgt tenslotte de rechtbank waar die op de draagkracht van de man een bedrag van
€ 37,- per maand in mindering brengt voor kleding die de man zelf voor [minderjarige] bekostigt, nu dat bedrag tussen partijen ook niet ter discussie staat, zoals blijkt uit punt 21 van het beroepschrift van de vrouw en de draagkrachtberekening in productie 20.
Zo komt het hof tot de slotsom dat de bijdrage van de man niet hoger dient te worden vastgesteld dan op € 51,- per maand, zoals de rechtbank heeft beslist.
5.14.
De slotsom van al het voorgaande is dat de grieven van de vrouw falen voor zover die zien op de kinderalimentatie en dat de rechtbankbeschikking op dat punt moet worden bekrachtigd.
5.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de zaak.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
24 november 2021, voor zover deze ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vast overeenkomstig het door partijen ondertekende ouderschapsplan, dat aan deze beschikking is gehecht;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige, dat wil zeggen wat betreft de kinderalimentatie;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en C.L.M. Smeets en is op 20 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.