ECLI:NL:GHSHE:2023:1450

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
20-003096-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en witwassen van geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1 kilogram cocaïne en het witwassen van € 30.000,00. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 februari 2016 te Amstenrade, samen met anderen, opzettelijk cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad. Tijdens een politiecontrole werd de verdachte aangehouden in een auto waarin verschillende pakketten cocaïne en een aanzienlijk geldbedrag werden aangetroffen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 285 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing om de gevangenisstraf te verlagen is mede ingegeven door de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder geldbedragen en telefoons, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003096-18
Uitspraak : 4 mei 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 september 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-700108-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (
het onder 1 tenlastegelegde) en witwassen (
het onder 2 tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen zal beslissen conform de rechtbank.
De verdediging heeft bepleit dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde slechts het opzettelijk aanwezig hebben van 1 kilogram cocaïne bewezenverklaard kan worden. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de inbeslaggenomen geldbedragen (in totaal € 30.000,00) heeft de verdediging bepleit dat deze verbeurd verklaard kunnen worden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2016 te Amstenrade, in de gemeente Schinnen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in totaal) ongeveer 3200 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2016 te Amstenrade, in de gemeente Schinnen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten 30.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 februari 2016 te Amstenrade, in de gemeente Schinnen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 1 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 19 februari 2016 te Amstenrade, in de gemeente Schinnen, 30.000 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De feiten
Op 19 februari 2016 omstreeks 1:20 uur te Amstenrade wilde een opsporingsambtenaar van de politie Eenheid Limburg een personenauto controleren. In die auto zaten drie personen. Toen de politie vlak bij de auto was, is de bijrijder uit de (nog rijdende) auto weggevlucht. De bestuurder en de verdachte, die achterin zat, zijn ter plaatse aangehouden waarbij de verdachte, in afwachting van assistentie van collega’s van de politie werd geboeid aan een lantaarnpaal. De bijrijder, kon toen niet achterhaald worden maar op de vluchtroute werd wel een telefoon aangetroffen, kennelijk in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte] , alsmede een pakket met inhoud van 918 gram. In een ruimte in het dashboard waar zich normaliter de airbag voor de bijrijder bevindt, werden twee pakketten van 1085 gram en 1230 gram aangetroffen. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut aan de inhoud van voormelde drie pakketten is gebleken dat die inhoud cocaïne bevatte. In de auto op het middenconsole werd tevens een bedrag van € 5000,00 aangetroffen. Toen de verdachte van de lantaarnpaal werd losgemaakt werd om te worden vervoerd naar het politiebureau, werd op korte afstand van de lantaarnpaal een groot aantal bankbiljetten (in totaal 25.000,00 ) aangetroffen, enigszins bedekt met bladeren en aarde. Zichtbaar was dat er op die plek aarde was verplaatst. De bankbiljetten waren droog terwijl het die hele nacht geregend en gesneeuwd had. Uit het onderzoek is verder gebleken dat de bestuurder van de auto die avond/nacht vanuit Amstelveen naar het zuiden van Limburg, Amstenrade, is gereden.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde slechts het opzettelijk aanwezig hebben van 1 kilogram cocaïne bewezenverklaard kan worden. Het verwerven van ruim twee of drie kilogram cocaïne voor € 30.000,- past – gelet op de gangbare prijzen voor cocaïne – absoluut niet bij de realiteit in de drugshandel. Kennelijk heeft de bijrijder één van de pakketten van ongeveer 1 kilo meegenomen toen hij wegvluchtte.
De advocaat-generaal heeft zich (in repliek) aangesloten bij dit standpunt van de verdediging.
Het hof overweegt dat gelet op het inbeslaggenomen geldbedrag van 30.000 euro, de in aangetroffen drie pakketten cocaïne van respectievelijk 918, 1230 en 1085 gram en gelet op het nadere door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte verwoorde standpunt, het opzettelijk tezamen en in vereniging aanwezig hebben van ongeveer 1 kilogram cocaïne, bewezenverklaard kan worden in onderhavige zaak. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte en zijn mededader (zijnde de bijrijder) samen met de bestuurder gezeten in diens auto ten tijde van de politiecontrole op het punt stonden één van de pakketten van een gewicht van om en nabij de 1 kilogram te verwerven door dat van de bestuurder van de auto te kopen voor € 30.000,00. Nu het daarvoor bedoelde geldbedrag aanwezig was, de aan te kopen hoeveelheid direct in de auto voorhanden was en de bijrijder in zijn vlucht één van de pakketten ook daadwerkelijk onder zich heeft genomen, heeft de verdachte tezamen met zijn mededader de beschikkingsmacht over één van de pakketten van ongeveer 1 kilogram gehad. Het hof is dan ook, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat onder 1 wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1 kilogram cocaïne.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging het in eerste aanleg gevoerde verweer dat het in de auto en nabij de verdachte aangetroffen geldbedrag van in totaal 30.000 euro niets met de verdachte te maken heeft, laten varen.
Gezien de gedane waarnemingen van de politie, de omstandigheden waarin het geld is aangetroffen en het daaruit voortvloeiende vermoeden van uit de criminaliteit afkomstig geld, alsmede het ter terechtzitting door de verdediging aangevoerde scenario dat de verdachte bezig was een kilo cocaïne aan te schaffen, acht het hof, anders dan in het oordeel van de rechtbank bewezen dat de verdachte het gehele aangetroffen en in beslag genomen geldbedrag van in totaal 30.000 euro – voor de herkomst waarvan de verdachte geen enkele voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand reeds onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven – heeft witgewassen, door dit geldbedrag voorhanden te hebben terwijl dit uit enig misdrijf afkomstig is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van (in totaal) ongeveer 1 kilogram cocaïne. Harddrugs brengen, eenmaal in de handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers met zich mee, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Daarnaast veroorzaakt alles wat met verdovende middelen en de handel daarin te maken heeft door het lucratieve karakter daarvan, allerlei ernstige neveneffecten die schadelijk zijn voor de samenleving als geheel.
Voorts is bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 30.000,00, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken waarna het mogelijk weer wordt uitgegeven en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van de verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij die straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor het aanwezig hebben van 500 – 1000 gram harddrugs is het uitgangspunt voor een zogenaamde first-offender een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Naast het aanwezig hebben van cocaïne is ten aanzien van de verdachte tevens bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Nu het LOVS geen oriëntatiepunten ter zake van witwassen heeft, heeft het hof het oriëntatiepunt voor fraude als uitgangspunt genomen. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2023, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten mede gezien zijn eerdere veroordelingen ter zake van misdrijven uit de Opiumwet, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In beginsel is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, bij dergelijke feiten passend en geboden is.
Overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep
Het hof stelt voorop dat elke veroordeelde recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Voorts heeft in deze zaak als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld. Van deze termijnen kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof is gebleken dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 19 februari 2016. Op die datum is de verdachte immers in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 12 september 2018 vonnis heeft gewezen. Gelet hierop is er in de fase van eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 7 maanden. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot het in aanmerking nemen van een andere termijn in eerste aanleg is het hof niet gebleken.
Nu niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdachte en/of zijn raadsman zijn te wijten, is het hof dan ook van oordeel dat deze overschrijding verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf.
Het hof is gebleken dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep ook is overschreden. Namens de verdachte is immers op 25 september 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof bij arrest van heden, 4 mei 2023 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep –, arrest wijst. Gelet hierop is er in de fase van hoger beroep sprake van een overschrijding van ruim 2 jaren en 7 maanden.
Het hof is van oordeel dat de schending van de redelijke termijn in hoger beroep gedeeltelijk aan de verdachte te wijten is, nu de onderhavige strafzaak reeds eerder, namelijk op 23 oktober 2020 en 18 juni 2021, ter terechtzitting in hoger beroep stond gepland voor de inhoudelijke behandeling en dat deze zittingen geen doorgang kon vinden omdat namens de verdachte onderzoekswensen zijn ingediend welke, na wijziging van de proceshouding van de verdachte, niet langer relevant zijn gebleken. Voorts stond de onderhavige strafzaak reeds gepland op 3 februari 2023 voor de inhoudelijke behandeling. Deze zitting kon geen doorgang vinden omdat de verdachte niet aanwezig kon zijn wegens ziekte en gebruik wilde maken van zijn aanwezigheidsrecht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat deze overschrijding slechts gedeeltelijk verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf.
Nu het hof hiervoor heeft overwogen de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep (gedeeltelijk) te verdisconteren in de strafmaat, zal het hof een korting toepassen van 5%. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 285 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De hierna in het dictum te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, de geldbedragen, welke aan de verdachte toebehoren, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Ten aanzien van de blauwe Nokia telefoon overweegt het hof dat gelet op de op die telefoon aangetroffen berichten en de uit die telefoon blijkende communicatiegegevens, de afspraak met betrekking tot de drugstransactie met behulp van deze telefoon tot stand is gekomen of is voorbereid en dat deze aan de verdachte toebehoort.
De zwarte Nokia telefoon werd in de auto aangetroffen. De verdachte ontkent dat het zijn telefoon was en overigens is niet vastgesteld kunnen worden aan wie deze telefoon toebehoort, terwijl uit onderzoek aan die telefoon wel is gebleken dat zich in die telefoon tekstberichten bevinden met betrekking tot handel in verdovende middelen. Het hof concludeert daaruit dat deze telefoon kennelijk bestemd is tot het plegen van misdrijven.
Gezien het vorenoverwogene zal het hof ook deze telefoons verbeurd verklaren.
Het hof heeft bij deze beslissingen rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat gelet op de artikelen 33b en 36b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de in het dictum te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, de verpakkingsmaterialen waarin de drugs zijn aangetroffen, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat deze voorwerpen in gezamenlijk verband staan tot andere, wel gevaarlijke, voorwerpen te weten de inbeslaggenomen hoeveelheden cocaïne in waarvoor slechts de onttrekking aan het verkeer in aanmerking komt (artikel 13a van de Opiumwet)..
Tot slot gelast het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp, nu voor het hof niet genoegzaam is komen vast te staan wie in juridische zin als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. Geld Nederlands, € 5.000,00, EUR 5.000,- (ibn 19-2-2016);
6. 1.00 STK GSM Kl: zwart, NOKIA (746790);
7. 1 STK GSM Kl: blauw, NOKIA (746798);
8. Geld Nederlands, € 25.000,00, EUR 25.000,- (ibn 19-2-2016).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK verpakkingsmateriaal (749336);
2. 1.00 STK verpakkingsmateriaal (749344);
3. 1.00 STK verpakkingsmateriaal (749297).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
5. 1.00 STK GSM Kl: zwart, BLACKBERRY Curve (746792).
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits en C.D. van Vliet, griffiers,
en op 4 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.