ECLI:NL:GHSHE:2023:1436

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
20-001917-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij de aankoop van een Rolex horloge

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek in verband met de aankoop van een Rolex horloge ter waarde van € 15.700. De betrokkene, geboren in 1994, had het horloge contant betaald, terwijl zijn legale inkomen en vermogen niet in verhouding stonden tot deze uitgave. Het hof concludeert dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de betrokkene het horloge heeft aangeschaft met geld dat verkregen is door middel van strafbare feiten. De betrokkene heeft verklaard dat hij het geld heeft gewonnen in casino's, maar het hof acht deze verklaringen niet geloofwaardig. De betrokkene heeft geen overtuigend bewijs geleverd voor de legale herkomst van het geld. Het hof vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 15.700, met de verplichting voor de betrokkene om dit bedrag aan de Staat te betalen. Tevens wordt de duur van de gijzeling vastgesteld op 314 dagen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001917-22 (OWV)
Uitspraak : 26 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 augustus 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-219526-21 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormelde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beroepen uitspraak zal bevestigen en derhalve het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan worden geschat, zal vaststellen op € 15.700,00 en aan de betrokkene de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van het op dat bedrag geschatte voordeel.
Namens de betrokkene is bepleit dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen.
Uitspraak waarvan beroep
De uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd omdat het hof zich niet kan verenigen met de motivering van die beslissing.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 15.700,00.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal, zoals hierboven vermeld, eveneens gevorderd dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden geschat op een bedrag van € 15.700,00.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d.
9 augustus 2022 in de zaak met parketnummer 03-219526-21 ter zake van:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de gemeente Weert op 13 augustus 2021;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, gepleegd in de gemeente Weert op
13 augustus 2021;
en in de zaak met parketnummer 03-117141-19 ter zake van:
2. medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd in de gemeente Heerlen in de periode van 7 mei 2019 tot en met 13 mei 2019;
3. medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd in de gemeente Heerlen op 13 mei 2019,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voor de in de zaak met parketnummer 03-219526-21 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.
Het hof ontleent aan de inhoud van de hierboven bedoelde bewijsmiddelen het oordeel dat de voormelde feiten of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 36e, derde lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof overweegt daartoe als volgt.
In artikel 36e, derde lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht is, voor zover van belang, bepaald dat op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat óf dat misdrijf óf andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat:
a. uitgaven die de betrokkene heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten.
Uit het politiedossier, meer in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 6 oktober 2021 (dossierpagina’s 470-472), blijkt het navolgende. De betrokkene is op 13 augustus 2021 te Weert onderworpen aan een verkeerscontrole. Tijdens de daarop volgende doorzoeking van de door hem bestuurde personenauto werden in een verborgen ruimte een vuurwapen met daarin kogelpatronen en twee pakketten (naar later bleek: pakketten bevattende cocaïne) aangetroffen en inbeslaggenomen. De betrokkene werd vervolgens aangehouden. Tijdens zijn aanhouding droeg de betrokkene een horloge van het merk Rolex. Ook werd de onder de betrokkene inbeslaggenomen telefoon onderzocht. Daarin zijn door de politie chats gevonden waarin de betrokkene het vermoedelijk over de handel in verdovende middelen, genoemd op lijst I en II van de Opiumwet, heeft. Ook werden in de telefoon veel foto’s van blokken en brokken met vermoedelijk cocaïne en heroïne aangetroffen, alsmede filmpjes van verdovende middelen.
Het onder de betrokkene inbeslaggenomen horloge werd op 24 augustus 2021 bekeken door een juwelier, die officieel dealer in Rolex is. Die juwelier constateerde dat het Rolex horloge zeer waarschijnlijk echt was en op dat moment een markwaarde had van circa € 11.925,00. Uit verder onderzoek (dossierpagina 381) blijkt dat de betrokkene het Rolex horloge op
18 juni 2021 bij een juwelier in Maastricht heeft gekocht voor een bedrag van € 15.700,00 en dat hij dit bedrag contant heeft voldaan.
De politie heeft ook onderzoek gedaan naar de inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2021 (dossierpagina 471) blijkt dat de betrokkene een woning huurt en over het jaar 2020 inkomsten had van in totaal € 14.070,00, bestaande uit huurtoeslag, zorgtoeslag en een UWV-uitkering. Verder is in genoemd proces-verbaal van bevindingen vermeld dat de betrokkene op zijn bankrekening op 31 december 2020 een banksaldo had van € 904,00 en daarnaast een auto bezit met een handelswaarde van € 2.627,00. De tot dan bekende legale inkomsten van de betrokkene in 2021 bedroegen in totaal € 5.932,00.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2021 (dossierpagina’s 388-389) bevat een analyse van de Rapportage Vermogen van Inkomsten (iRVi) met betrekking tot de betrokkene (dossierpagina’s 390-396), zoals dat is opgevraagd bij de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (ICOV). Uit deze rapportage blijkt dat het verzamelinkomen van de betrokkene en zijn fiscale partner over de jaren voorafgaande aan de aanhouding op
13 augustus 2021 als volgt was:
2020: € 13.608 per jaar;
2019: € 6.783 per jaar;
2018: € 2.522 per jaar;
2017: € 10.319 per jaar;
2016: € 6.275 per jaar.
De betrokkene had volgens de rapportage vanaf 2016 nagenoeg geen spaargeld. Verder is in de rapportage vermeld dat de betrokkene drie minderjarige kinderen heeft.
Op dossierpagina 389 relateert de politie dat er twee meldingen over de betrokkene bij het Financial Intelligence Unit (FIU) zijn gedaan, waaronder een melding uit 2020 inhoudende dat hij een bedrag van € 10.300,00 in voornamelijk coupures van € 200,00 heeft ingewisseld voor speelpenningen, dat betrokkene heeft gespeeld en een indicatieve winst heeft behaald van € 1.700,00.
Op grond van de hiervoor weergegeven onderzoeksgegevens stelt het hof vast dat de betrokkene op 18 juni 2021 voor een bedrag van € 15.700,00 een Rolex horloge heeft gekocht en dit bedrag contant heeft voldaan, terwijl hij op basis van zijn legale inkomen en vermogen niet in staat was om een dergelijke geldsom te betalen. Gelet daarop, alsmede gelet op de omstandigheden waaronder de betrokkene op 13 augustus 2021 is aangehouden in combinatie met de in zijn telefoon aangetroffen onderzoeksgegevens, bestaat er het gerechtvaardigde vermoeden dat de betrokkene het horloge heeft aangeschaft vanuit inkomen dat is verkregen door middel van het plegen van strafbare feiten. Wanneer een betrokkene zich in dergelijke omstandigheden op het standpunt stelt dat een grote uitgave is voldaan vanuit legale inkomsten, mag van hem worden verlangd dat hij concreet en gemotiveerd aangeeft wat de aard en herkomst van die inkomsten is. Anders gezegd: is aannemelijk dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten?
Wat betreft hetgeen de betrokkene hierover heeft aangevoerd overweegt het hof als volgt.
Tijdens zijn verhoor bij de politie op 14 augustus 2021 heeft de betrokkene verklaard dat het gaat om een echt Rolex horloge dat hij drie maanden eerder met contant geld heeft gekocht (dossierpagina’s 518-519). Tijdens het verhoor op 23 september 2021 (dossierpagina’s 523 en 528) verklaarde de betrokkene een Wajong-uitkering te hebben, dat hij van dat geld had gegokt bij verschillende [naam] casino’s en dat hij in die casino’s geld heeft gewonnen waarmee hij het Rolex horloge heeft gekocht. De betrokkene zou van deze winsten kwitanties hebben die hij bij de inhoudelijke zitting zou tonen. Op de vraag van de verbalisanten in welke periode de betrokkene het geld had gewonnen, antwoordde hij dat het voor de corona-periode was, dus van vóór februari 2020 (niet 2019 zoals kennelijk abusievelijk tijdens het verhoor aan de betrokkene is voorgehouden) en dat op de kwitanties de vestigingen, data en zijn handtekening staan.
Op 25 september 2021 is door de politie navraag gedaan bij twee verschillende filialen van [naam] Casino. Uit het proces-verbaal van bevindingen van die datum (dossierpagina 469) blijkt dat medewerkers van beide filialen hebben verklaard dat uitbetalingen niet op naam van de klant worden bijgehouden. Verder verklaarden zij dat vanaf juni 2021 geen roze bonnen met daarop de uitbetalingen aan de gasten worden meegegeven. Dit was zo besloten omdat die bonnen geregeld bij de politie werden getoond zodra men gecontroleerd werd met grote geldbedragen. In 2019 zouden deze bonnen nog wel aan klanten meegegeven zijn. Ook werd verklaard dat alle [naam] Casino’s dezelfde handelswijze hadden. Op de roze bon zou overigens geen naam van de klant staan.
Ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 26 juli 2022 heeft de betrokkene verklaard dat het geld waarmee hij de Rolex heeft gekocht niet van enig strafbaar feit afkomstig is en dat hij dat geld heeft verdiend met gokken. Hij heeft het bedrag van € 15.700,00 niet in één keer gewonnen, maar bij meerdere bezoeken aan [naam] Casino.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 april 2023 heeft de betrokkene verklaard dat hij het bedrag van € 15.700,00 niet alleen heeft voldaan met geld dat hij heeft gewonnen in casino’s, maar ook met geld dat hij heeft geleend. Ter onderbouwing zijn van de zijde van de verdediging in de namiddag van 12 april 2023 per e-mail stukken gestuurd naar het hof en de advocaat-generaal, die zijn gehecht aan de (overigens niet door de raadsvrouw voorgedragen) pleitnota.
Het gaat onder meer om roze winslips van [naam] Casino, een handgeschreven verklaring van [getuige] d.d. 10 april 2023 over leningen aan de betrokkene in de periode van 6 maart 2020 tot en met 21 april 2021 van in totaal € 6.000,00 en een handgeschreven verklaring van [getuige] d.d. 10 april 2023 over leningen aan de betrokkene in de periode van
23 maart 2021 tot en met 19 mei 2021 van in totaal € 1.200,00.
Wat betreft de roze winslips stelt het hof vast dat op het merendeel ervan geen jaartal is vermeld. Voor zover op de winslips een jaartal is vermeld, gaat het om 2020, te weten tweemaal 1 februari 2020 en eenmaal 12 maart 2020, maar ook 25 juli 2020, tweemaal
26 augustus 2020 en eenmaal 31 december 2020.
Het hof constateert dat de betrokkene wisselend heeft verklaard over de herkomst van het geld waarmee hij het Rolex horloge heeft betaald. Bij de politie en rechtbank zei hij dat hij het geld heeft gewonnen in casino’s, ter terechtzitting in hoger beroep zou het ineens ook gaan om geleend geld. Daarnaast zijn er verschillen aan te wijzen wat betreft de periode waarin hij het geld heeft verkregen. Bij de politie verklaarde de betrokkene dat hij het geld heeft gewonnen voor de corona-periode, dus vóór februari/maart 2020. Uit de data die zijn vermeld op de winslips in combinatie met de daarop vermelde bonnummers en - voor zover aanwezig - jaartallen leidt het hof af dat het merendeel van die bonnen echter na februari 2020 moet zijn afgegeven. Deze verschillen doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de betrokkene over de legale herkomst van het geld. Daarbij komt dat uit de winslips niet kan worden opgemaakt dat de betrokkene per saldo geld heeft verdiend in het casino. Zijn inleg is immers niet op de bon vermeld, zodat niet duidelijk of in netto opzicht sprake is van winst. Bovendien heeft de betrokkene de door hem gestelde winst in het casino niet in het kader van de aangifte inkomstenbelasting opgegeven aan de Belastingdienst. Zodoende kan de beweerdelijke legale herkomst van het geld niet op die wijze worden geverifieerd.
Verder stelt het hof vast dat de bedragen die zijn vermeld op de winslips en in de schriftelijke verklaringen over de leningen geenszins aansluiten bij koopsom van de Rolex. Het geld is ook op data geleend die ruimschoots voor 18 juni 2021 (de dag van aanschaf van het horloge) zijn gelegen. Bovendien valt niet in te zien dat de betrokkene geld van derden zou lenen als hij - zoals hij op basis van de in hoger beroep daags voor de zitting overgelegde roze winslips aanvoert - over ruimschoots voldoende geld zou beschikken om het horloge te betalen. Voorts is het niet logisch dat de betrokkene, zoals hij op 26 juli 2022 in de strafzaak bij de rechtbank heeft verklaard, er niet aan heeft gedacht om van de door hem gestelde winst in het casino zijn schulden af te lossen.
Ook betrekt het hof bij zijn oordeel omtrent de geloofwaardigheid van de verklaring van de betrokkene dat er - zoals hierboven vermeld - bij de Financial Intelligence Unit (FIU) in 2020 een melding is gedaan waaruit blijkt dat hij een bedrag van € 10.300,00, bestaande uit voornamelijk coupures van € 200,00, heeft ingewisseld voor speelpenningen, dat betrokkene heeft gespeeld en een indicatieve winst heeft behaald van € 1.700,00. Die dag was er derhalve sprake van een fors verlies in het casino. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat coupures van € 200,00 niet gangbaar zijn in het normale betalingsverkeer en met name rondgaan in het criminele circuit. Voorts is het opvallend dat uit het politieonderzoek blijkt dat [naam] Casino vanaf juni 2021 geen roze bonnen met daarop de uitbetalingen aan de gasten meer meegeeft, omdat die bonnen geregeld werden getoond als de politie bij een controle grote geldbedragen aantrof.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden hecht het hof geen geloof aan de verklaringen van de betrokkene en acht het hof niet aannemelijk dat de aankoop van het Rolex horloge voor bedrag van € 15.700,00 is gedaan uit een legale bron van inkomsten. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat de betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en dat dit voordeel moet worden geschat op € 15.700,00.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient acht te worden geslagen op de door de betrokkene naar voren gebrachte en aannemelijk geworden kosten. Dergelijke kosten zijn in de onderhavige zaak van de zijde van de betrokkene evenwel niet naar voren gebracht.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Hierbij wordt door het hof voor elke volle € 50,00 van het opgelegde bedrag één dag gerekend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
15.700,00 (vijftienduizend zevenhonderd euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 15.700,00 (vijftienduizend zevenhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 314 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos en mr. R.J. Gras, griffiers,
en op 26 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.J. Gras, griffier, is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.