ECLI:NL:GHSHE:2023:1427

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
200.316.564_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van omgangsregeling en BOR 3-traject in hoger beroep tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een BOR 3-traject is opgelegd om te onderzoeken of en onder welke waarborgen contactherstel tussen de vader en de kinderen mogelijk is. De vader is momenteel gedetineerd, wat complicaties met zich meebrengt voor de uitvoering van het traject. De moeder heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader tot omgang met de kinderen af te wijzen. De vader heeft op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de moeder te verplichten mee te werken aan het BOR 3-traject, met een dwangsom als drukmiddel.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat, ondanks de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de angst die zij voor hun vader hebben, het in het belang van de kinderen is dat zij contact hebben met beide ouders. Het hof onderschrijft de noodzaak van het BOR 3-traject om te onderzoeken hoe contactherstel kan plaatsvinden, ook al is de vader gedetineerd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van partijen af, met de opmerking dat de Raad voor de Kinderbescherming zal rapporteren over de voortgang van het traject.

De beslissing van het hof is genomen op 4 mei 2023, waarbij de rechters de eerdere beschikking van de rechtbank hebben bevestigd en de verzoeken van de partijen hebben afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 mei 2023
Zaaknummer: 200.316.564/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/293684 / FA RK 21-2403
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [PI] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Y.K. Kunze.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de vader tot omgang met de kinderen zal worden afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 november 2022, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen.
Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht te bepalen dat de moeder mee dient te werken aan het BOR 3-traject, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de moeder niet meewerkt tot een maximum van € 25.000,-, althans een zodanige beslissing als het hof in goede justitie meent te behoren
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 20 december 2022, heeft de moeder verzocht het incidenteel hoger beroep af te wijzen als ongegrond, althans de vader in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlage van de zijde van de moeder van 10 maart 2023.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn de kinderen geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
De vader heeft op 28 juni 2021 de rechtbank verzocht te bepalen dat de man voortaan samen met de vrouw het gezag uitoefent over de kinderen en een zorgregeling vast te leggen waarbij de kinderen om het weekend van vrijdag 18.00 uur tot maandag 18.00 uur, alsmede elke week van woensdag 14.00 uur tot donderdagochtend, bij de man verblijven. Op deze verzoeken heeft de rechtbank nog geen eindbeslissing gegeven.
3.3.
Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast en het verzoek van de vader te worden belast met gezamenlijk gezag en tot het vaststellen van een omgangsregeling, afgewezen.
3.4.
Bij beschikking van 14 december 2021 heeft de rechtbank in een procedure ex artikel 223 Rv, het verzoek van de vader om een tijdelijke begeleide omgangsregeling vast te stellen via een zgn. BOR 2-traject dan wel BOR 3-traject afgewezen, in afwachting van het raadsonderzoek.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de contacten tussen de kinderen en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden onder begeleiding van de [instantie 1] (BOR 3-traject), waarbij de invulling van de begeleide omgang wordt overgelaten aan de [instantie 1] .
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat de contacten tussen de kinderen en de vader voorlopig plaatsvinden binnen het kader van een BOR 3-traject. Uitgangspunt is dat kinderen contact hebben met beide ouders. Weliswaar bestaan er zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, maar het is voor hun identiteitsontwikkeling ook van belang dat zij een minder negatief beeld van de vader krijgen, althans zich een eigen beeld van de vader kunnen vormen. Er heeft langdurig geen contact tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden en de kinderen hebben aangegeven bang te zijn voor hun vader. Het is niet duidelijk of deze angsten voortkomen uit geweldsincidenten die in het bijzijn van de kinderen hebben plaatsgevonden of dat deze angst een reactie van de kinderen is op de heftige emoties die de moeder toont als het over de vader gaat. Beide ouders zijn bekend met persoonlijke problematiek en binnen hun netwerk bevindt zich niemand die de ouders kan helpen de zorgen over de kinderen weg te nemen. Dit maakt dat het hof van oordeel is dat een BOR-3 traject aangewezen is om te onderzoeken of en zo ja, onder welke waarborgen contactherstel tussen de vader en de kinderen mogelijk is. In zoverre is het hof het dus eens met de beslissing van de rechtbank.
3.7.3.
Partijen hebben een intake voor bovengenoemd traject gehad bij [instantie 2] , maar er is tot op dit moment geen verdere uitvoering gegeven aan het traject. Aanvankelijk is vertraging ontstaan omdat de moeder niet mee wilde werken aan het traject en inmiddels blijkt de vader gedetineerd vanwege een gevangenisstraf die hem in 2019 is opgelegd. Weliswaar heeft de moeder een aan haar gerichte e-mail van [instantie 2] overgelegd waarin wordt vermeld dat het BOR 3-traject vanwege de detentie van de vader niet uitvoerbaar is. Echter, een eindrapport van [instantie 2] is nog niet opgesteld en ook de raad is nog niet door [instantie 2] geïnformeerd. De advocaat van de man heeft betoogd dat mogelijk ook in detentie uitvoering kan worden gegeven aan het BOR-3 traject, maar op dit moment is onvoldoende duidelijk of dat juist is en zo ja, of dit op een dusdanige wijze kan dat dit passend is voor de kinderen. Hierin wordt nu geen aanleiding gezien de beslissing aan te houden, omdat het hier een voorlopige regeling betreft en de rechtbank nog zal dienen te beslissen op het aangehouden verzoek. Het hof gaat er vanuit dat [instantie 2] thans eerst aan de raad zal rapporteren over de voortgang van de BOR 3-regeling respectievelijk of de BOR 3-regeling onder de gegeven omstandigheden kan worden uitgevoerd, en dat de raad aan de rechtbank terug zal koppelen wat de stand van zaken is en of er nader onderzoek nodig is.
3.7.4.
Gelet op de feitelijke omstandigheden waarbij het nog niet duidelijk is of er de komende periode uitvoering kan worden gegeven aan het BOR 3-traject, ziet het hof geen aanleiding tot het verbinden van een dwangsom aan dit traject. Als het mogelijk blijkt om binnen de detentie van de vader uitvoering te geven aan het traject, gaat het hof er vanuit, gelet op hetgeen in deze beschikking is overwogen, dat alle partijen daaraan hun medewerking zullen verlenen.
Conclusie
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van partijen afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 juli 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.J.M. van Engelen en A.M. van Riemsdijk en is op 4 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.