In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een BOR 3-traject is opgelegd om te onderzoeken of en onder welke waarborgen contactherstel tussen de vader en de kinderen mogelijk is. De vader is momenteel gedetineerd, wat complicaties met zich meebrengt voor de uitvoering van het traject. De moeder heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader tot omgang met de kinderen af te wijzen. De vader heeft op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de moeder te verplichten mee te werken aan het BOR 3-traject, met een dwangsom als drukmiddel.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat, ondanks de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de angst die zij voor hun vader hebben, het in het belang van de kinderen is dat zij contact hebben met beide ouders. Het hof onderschrijft de noodzaak van het BOR 3-traject om te onderzoeken hoe contactherstel kan plaatsvinden, ook al is de vader gedetineerd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van partijen af, met de opmerking dat de Raad voor de Kinderbescherming zal rapporteren over de voortgang van het traject.
De beslissing van het hof is genomen op 4 mei 2023, waarbij de rechters de eerdere beschikking van de rechtbank hebben bevestigd en de verzoeken van de partijen hebben afgewezen.