ECLI:NL:GHSHE:2023:1425

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
200.318.259_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot de draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om de vaststelling van kinderalimentatie in hoger beroep. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft een relatie gehad met de vrouw, verweerster in hoger beroep, en zij hebben samen een minderjarige, geboren in 2018. De rechtbank Limburg had eerder bepaald dat de man € 248,- per maand aan de vrouw moest betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, met ingang van 1 april 2022. De man is in hoger beroep gekomen en heeft twee grieven ingediend, waarbij hij stelt dat de behoefte van de minderjarige lager is dan door de rechtbank vastgesteld en dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen.

Tijdens de mondelinge behandeling is de man niet verschenen, en de vrouw heeft ook geen verweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor de minderjarige, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de behoefte van de minderjarige en de inkomsten van de man. Het hof heeft geconcludeerd dat de man in staat is om een minimale bijdrage van € 25,- per maand te betalen, ondanks dat hij geen officieel inkomen heeft en afhankelijk is van zijn familie. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man vanaf 1 april 2022 € 25,- per maand aan de vrouw moet betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, met de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 mei 2023
Zaaknummer: 200.318.259/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/305618 / FA RK 22-1984
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
voormalig advocaat: mr. M.A.V. Daansen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 28 oktober 2022;
- een V2-formulier van de advocaat van de vrouw (mr. Daansen stelt zich als advocaat van de vrouw), ingekomen op 17 november 2022;
- een V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man, ingekomen op 13 december 2022;
- een V2-formulier van de advocaat van de vrouw (mr. Daansen onttrekt zich als advocaat van de vrouw), ingekomen op 20 december 2022;
- een e-mailbericht van de vrouw, ingekomen op 22 februari 2023;
- een V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man, ingekomen op 24 maart 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Bij die gelegenheid is gehoord mr. Nijsten namens de man. De man is niet verschenen. De vrouw is, met kennisgeving vooraf, ook niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. In 2021 is de relatie geëindigd. Tijdens de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2.
De vrouw heeft bij inleidend verzoekschrift d.d. 25 mei 2022 de rechtbank verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 1 april 2022 bij vooruitbetaling aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] een bedrag van € 248,- per maand, althans een bijdrage die de rechtbank juist acht, dient te voldoen.
De man heeft daartegen geen verweer gevoerd.
3.3.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 4 augustus 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de man, met ingang van 1 april 2022, ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 248,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. Grief I ziet op de behoefte van [minderjarige] . Grief II ziet op de draagkracht van de man.
De man verzoekt bij beroepschrift het hof de beschikking van 4 augustus 2022 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de behoefte van [minderjarige] € 190,- per maand bedraagt, alsmede dat de man geen draagkracht heeft om kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen,
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) de man verklaard dat hij met het petitum heeft bedoeld te verzoeken dat het inleidende verzoek van de vrouw alsnog moet worden afgewezen.
4.2.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ter beoordeling ligt voor een verzoek tot (eerste) vaststelling van kinderalimentatie.
Ingangsdatum
5.2.
De rechtbank heeft de ingangsdatum bepaald op 1 april 2022, overeenkomstig de door de vrouw in eerste aanleg verzochte ingangsdatum. Deze ingangsdatum is in hoger beroep niet betwist, zodat ook het hof van deze ingangsdatum uitgaat.
Behoefte en draagkracht
5.3.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De door de vrouw in eerste aanleg gestelde bedragen aan behoefte van [minderjarige] en draagkracht van de man zijn onjuist. De man heeft geen inkomsten uit arbeid en/of uitkering. In de jaren dat partijen een relatie hadden werd de man onderhouden door zijn familie en door de vrouw. Momenteel wordt hij onderhouden door zijn familie en met name zijn moeder. De man krijgt van zijn moeder kost en inwoning. Het is niet zo dat de man niet in staat is om te werken. Hij kiest ervoor om niet te werken. Hij weigert een uitkering op grond van de Participatiewet aan te vragen. Uit de door hem overgelegde ‘verklaring geregistreerd inkomen 2021’ blijkt dat de man in 2021 geen bekend inkomen had bij de belastingdienst. Over 2022 is deze verklaring nog niet beschikbaar. De man doet soms klusjes, (onder andere) werken in tuintjes, maar de inkomsten daaruit zijn minimaal.
5.4.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd. Zij heeft in haar e-mailbericht aan het hof van 22 februari 2023 laten weten dat zij heeft besloten geen verweer te voeren en niet tijdens de mondelinge behandeling te verschijnen, omdat de man geen inkomen heeft op papier (wel zwart). Zij verwacht daarom weinig kans te maken op kinderalimentatie voor [minderjarige] .
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.
Vaststaat dat de man onderhoudsplichtig is voor [minderjarige] . Het hof acht zich niet in staat om de behoefte van [minderjarige] vast te stellen, omdat onduidelijk is of partijen met [minderjarige] in gezinsverband hebben samengeleefd – wat relevant is voor de bepaling van de behoefte –
én wat de inkomsten van de man destijds waren. Gelet hierop en nu aannemelijk is dat de draagkracht van de man de beperkende factor is voor de vaststelling van de kinderalimentatie, zal het hof volstaan met het bepalen van de draagkracht van de man.
5.5.2.
De man stelt dat hij geen eigen inkomsten heeft. Echter is gesteld noch gebleken dat de man niet in staat is om te werken en/of geen aanspraak zou kunnen maken op een uitkering. Geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat niet van de man kan worden verwacht dat hij een inkomen verwerft waarmee hij (deels) in zijn onderhoudsplicht jegens [minderjarige] voorziet. De vrouw heeft in haar correspondentie aan het hof, alsook in de correspondentie die namens haar aan de man is gestuurd voordat de procedure in eerste aanleg is gestart (welke correspondentie bij het inleidende verzoekschrift is gevoegd), benoemd dat de man zwarte inkomsten heeft. Tijdens de mondelinge behandeling is erkend dat de man enige inkomsten uit klusjes heeft.
In de gegeven omstandigheden acht het hof de man in staat om een bijdrage van € 25,- per maand aan kinderalimentatie te voldoen, gelijk aan de minimale draagkracht.
Conclusie
5.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en, opnieuw beschikkende, bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2022 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te betalen een bedrag van € 25,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 augustus 2022 en, opnieuw beschikkende,
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , € 25,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en M.I. Peereboom - Van Drunick en is op 4 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.