De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader werpt zeven grieven op tegen de bestreden beschikking. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, licht hij deze grieven toe. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 2.27) dat de vader zonder voorafgaande toestemming is verhuisd en daarmee de belangen van [minderjarige] en de moeder heeft veronachtzaamd en dat de door de vader van de GI verkregen goedkeuring aan dat oordeel niets afdoet.
De vader is echter afgegaan op de toestemming die hij van de GI heeft gekregen om te mogen verhuizen en, als leek, had hij er ook van uit mogen gaan dat de informatie die hij van de GI had verkregen juist was. De vader zag dan ook geen noodzaak om ook nog een advocaat te raadplegen, temeer niet nu dit veel geld kost.
De tweede grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 2.28) dat er geen noodzaak tot verhuizing was. Het begrip “noodzaak” is een relatief begrip. Door te stellen dat “de noodzaak om te verhuizen” de enige écht relevante factor van belang is, veronachtzaamt de rechtbank de andere, ook relevante criteria in de afweging die in onderlinge samenhang bezien dienen te worden.
Eén van de belangrijkste redenen voor de vader om te verhuizen is de overlast die hij heeft ervaren van de nieuwe (inmiddels ex-)partner van de moeder (hierna: [betrokkene] ). [betrokkene] heeft zich veelvuldig schuldig gemaakt aan huiselijk geweld en mishandeling van derden, waaronder de vader. De vader voelde zich daardoor niet veilig in de woning. De rechtbank is het ermee eens dat de vader om die reden voor verhuizing heeft kunnen kiezen, doch naar een dorp buiten [woonplaats moeder] . Dit laatste was evenwel om praktische redenen niet mogelijk. De vader staat onder andere al jaren ingeschreven bij de woningbouwvereniging. Gelet hierop, alsook omdat dit financieel voordeliger was, heeft de vader ervoor gekozen om bij zijn partner (hierna: [partner] ) in [woonplaats vader] in te trekken.
De derde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (p. 9 van de bestreden beschikking, onderaan) dat er geen feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan van de partner van de vader niet gevergd kan worden om (in de buurt van) [woonplaats moeder] te wonen. Gelet echter op hetgeen [partner] en haar ex-partner in een echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen, is het voor [partner] niet mogelijk om vóór september 2023 zonder nadelige financiële gevolgen haar woning te verkopen en richting [woonplaats moeder] te verhuizen.
In zijn vierde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld (p. 10 van de bestreden beschikking, bovenaan) dat het feit dat zijn appartement kleiner was dan de woning in [woonplaats vader] , een verhuizing naar [woonplaats vader] niet noodzakelijk maakte. Echter, nog los van de incidenten met [betrokkene] rond de huurwoning, heeft de vader geregeld klachten gekregen over geluidsoverlast door [minderjarige] . Het appartement is gehorig, heeft geen tuin en er zijn weinig speelmogelijkheden, waardoor dit niet geschikt is voor kinderen. De vader heeft de huur overigens al geruime tijd geleden opgezegd en kan dan ook niet meer terugverhuizen naar dit appartement.
Vervolgens richt de vader een grief tegen het oordeel van de rechtbank dat de verhuizing niet goed is doordacht en voorbereid (p. 10 onder rov 2.29). De vader heeft vertrouwd op de toezeggingen die hij had van de gezinsvoogd, welke gang van zaken door de gezinsvoogd bij de mondelinge behandeling op de rechtbank is bevestigd. De gedachtegang van de vader dat hij als hoofdopvoeder en verzorger met toestemming van de gezinsvoogd mocht verhuizen, is begrijpelijk. Ook de raad vond de verhuizing goed doordacht en voorbereid. [minderjarige] kende de woning in [woonplaats vader] al heel goed, omdat zij daar vaak in de weekenden en vakanties had verbleven. Het betreft een ruime woning met tuin waar [minderjarige] ook een eigen slaapkamer heeft. De woning is zeer geschikt voor kinderen. De vader heeft ook aangegeven al het vervoer van en naar de moeder te faciliteren, zoals hij dat tot op heden steeds heeft gedaan.
De zesde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (p. 10 onder rov. 2.30) dat het vanuit sociaal aspect wenselijk is dat een kind in de buurt waar het woont naar school kan. Dit is in zijn algemeenheid inderdaad juist. Echter, [minderjarige] volgt geen regulier basisonderwijs maar speciaal basisonderwijs op de [school] . Op deze school zitten veel kinderen die buiten [woonplaats moeder] wonen. De vader draagt er zorg voor dat [minderjarige] na schooltijd kan afspreken. De reistijd vormt geen belasting voor [minderjarige] . Het samenzijn in de auto brengt juist rust. De moeder is wellicht met drie kinderen op de fiets nog langer onderweg naar de school dan de vader. Het bevreemdt de vader voorts dat de positieve adviezen van de GI en de raad om te verhuizen worden genegeerd, zonder dit te benoemen.
Tot slot richt de vader een grief tegen het oordeel van de rechtbank (p. 10, onder rov. 2.31) dat een verhuizing prematuur is. Dat er nog geen definitieve beslissing over het hoofdverblijf en de zorgregeling is genomen, staat een verblijf in [woonplaats vader] niet in de weg.
Feit is dat [minderjarige] al geruime tijd permanent bij de vader verblijft en de raad met ernstige conclusies over het eerdere verblijf van [minderjarige] bij de moeder komt. Het heeft er dan ook alle schijn van dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald zal gaan worden. Een verblijf in [woonplaats vader] staat evenmin in de weg aan een (in de toekomst mogelijke) uitbreiding van het verblijf bij moeder. [minderjarige] moet hoe dan ook in verband met school, als ze bij de vader verblijft, van [woonplaats vader] naar [woonplaats moeder] rijden. Als ze meer bij de moeder gaat verblijven, levert dat de facto zelfs minder verplaatsingen op mocht ze bij de moeder overnachten en van daaruit naar school gaan.