ECLI:NL:GHSHE:2023:1423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
200.312.154_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing in het kader van het hoofdverblijf van een minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met zijn minderjarige kind, [minderjarige], naar [woonplaats vader]. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 maart 2022 aangevochten, waarin zijn verzoek om verhuizing werd afgewezen. De vader stelt dat hij en [minderjarige] sinds 2 november 2020 feitelijk bij hem wonen, ondanks dat het hoofdverblijf formeel bij de moeder ligt. De vader heeft argumenten aangevoerd voor de noodzaak van de verhuizing, waaronder overlast van de nieuwe partner van de moeder en de geschiktheid van de nieuwe woning voor kinderen. De moeder heeft zich verzet tegen de verhuizing en betwist de noodzaak ervan. Het hof heeft de belangen van [minderjarige] afgewogen en geconcludeerd dat de verhuizing in het belang van het kind is, gezien de omstandigheden waaronder [minderjarige] momenteel leeft en de toezeggingen van de vader om zorg te dragen voor het vervoer naar school en de moeder. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vader vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] naar [woonplaats vader] te verhuizen en haar daar in te schrijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 mei 2023
Zaaknummer: 200.312.154/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/299654 /FA RK 21-4820
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Riet,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg ( Maastricht ) van 25 maart 2022, uitgesproken onder (onder meer) voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juni 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking met zaaknummer C/03/299654 /FA RK 21-4820 te vernietigen en te bepalen dat aan de vader alsnog vervangende toestemming wordt verleend om samen met [minderjarige] op het adres [adres] te [woonplaats vader] te mogen wonen en [minderjarige] eveneens op dat adres te mogen inschrijven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2022, heeft de moeder verzocht (het hof leest:) bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Riet;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Doorn;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI) heeft bij brief van 23 januari 2023 laten weten niet tijdens de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. De GI heeft in diezelfde brief laten weten telefonisch of digitaal bereikbaar te zijn. Het hof heeft van dat aanbod gebruik gemaakt door tijdens de mondelinge behandeling telefonisch contact op te nemen met [vertegenwoordiger van de GI] van de GI.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader van 6 januari 2023 met de producties G en H;
  • de bijlagen behorende bij de hiervoor in rov. 2.3.1 genoemde brief van de GI.
2.5.
Na de mondelinge behandeling zijn op verzoek van het hof nog de navolgende stukken ingekomen:
  • het rapport van de raad van 27 februari 2023, waarin de raad adviseert over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van [minderjarige] ;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 14 maart 2023 met één bijlage, inhoudende een reactie op voornoemd raadsrapport;
  • een brief van de advocaat van de vader d.d. 16 maart 2023 met één bijlage, inhoudende een reactie op voornoemd raadsrapport.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie in 2018 is beëindigd.
Uit de relatie van partijen is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.1.1.
Bij beschikking van 12 juli 2019 van de rechtbank Limburg ( Maastricht ) is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald.
[minderjarige] verblijft echter feitelijk sinds 2 november 2020 bij de vader. Bij beschikking van 12 januari 2021 heeft de rechtbank Limburg ( Maastricht ) in een voorlopige voorzieningenprocedure onder meer bepaald dat [minderjarige] voorlopig wordt toevertrouwd aan de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 25 maart 2021 onder toezicht van de GI.
3.3.
De (bodemprocedure) omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken loopt thans nog bij de rechtbank en is bij het hof op dit moment geen onderwerp van geschil.
3.4.
In dit geschil gaat het, kort gezegd, om de vraag of aan de vader vervangende toestemming tot verhuizing kan worden verleend. De vader heeft op 8 december 2021 een daartoe strekkend verzoek ingediend bij de rechtbank. In dat verzoek heeft hij verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de rechtbank vervangende toestemming verleent aan de vader om samen met [minderjarige] te mogen verhuizen naar [woonplaats vader] en om [minderjarige] in te schrijven op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats vader] .
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank deze verzoeken van de vader – die overigens reeds vóór indiening van zijn inleidend verzoek met [minderjarige] naar [woonplaats vader] is verhuisd, te weten op 6 december 2021 – afgewezen.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader werpt zeven grieven op tegen de bestreden beschikking. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, licht hij deze grieven toe. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 2.27) dat de vader zonder voorafgaande toestemming is verhuisd en daarmee de belangen van [minderjarige] en de moeder heeft veronachtzaamd en dat de door de vader van de GI verkregen goedkeuring aan dat oordeel niets afdoet.
De vader is echter afgegaan op de toestemming die hij van de GI heeft gekregen om te mogen verhuizen en, als leek, had hij er ook van uit mogen gaan dat de informatie die hij van de GI had verkregen juist was. De vader zag dan ook geen noodzaak om ook nog een advocaat te raadplegen, temeer niet nu dit veel geld kost.
De tweede grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 2.28) dat er geen noodzaak tot verhuizing was. Het begrip “noodzaak” is een relatief begrip. Door te stellen dat “de noodzaak om te verhuizen” de enige écht relevante factor van belang is, veronachtzaamt de rechtbank de andere, ook relevante criteria in de afweging die in onderlinge samenhang bezien dienen te worden.
Eén van de belangrijkste redenen voor de vader om te verhuizen is de overlast die hij heeft ervaren van de nieuwe (inmiddels ex-)partner van de moeder (hierna: [betrokkene] ). [betrokkene] heeft zich veelvuldig schuldig gemaakt aan huiselijk geweld en mishandeling van derden, waaronder de vader. De vader voelde zich daardoor niet veilig in de woning. De rechtbank is het ermee eens dat de vader om die reden voor verhuizing heeft kunnen kiezen, doch naar een dorp buiten [woonplaats moeder] . Dit laatste was evenwel om praktische redenen niet mogelijk. De vader staat onder andere al jaren ingeschreven bij de woningbouwvereniging. Gelet hierop, alsook omdat dit financieel voordeliger was, heeft de vader ervoor gekozen om bij zijn partner (hierna: [partner] ) in [woonplaats vader] in te trekken.
De derde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (p. 9 van de bestreden beschikking, onderaan) dat er geen feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan van de partner van de vader niet gevergd kan worden om (in de buurt van) [woonplaats moeder] te wonen. Gelet echter op hetgeen [partner] en haar ex-partner in een echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen, is het voor [partner] niet mogelijk om vóór september 2023 zonder nadelige financiële gevolgen haar woning te verkopen en richting [woonplaats moeder] te verhuizen.
In zijn vierde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld (p. 10 van de bestreden beschikking, bovenaan) dat het feit dat zijn appartement kleiner was dan de woning in [woonplaats vader] , een verhuizing naar [woonplaats vader] niet noodzakelijk maakte. Echter, nog los van de incidenten met [betrokkene] rond de huurwoning, heeft de vader geregeld klachten gekregen over geluidsoverlast door [minderjarige] . Het appartement is gehorig, heeft geen tuin en er zijn weinig speelmogelijkheden, waardoor dit niet geschikt is voor kinderen. De vader heeft de huur overigens al geruime tijd geleden opgezegd en kan dan ook niet meer terugverhuizen naar dit appartement.
Vervolgens richt de vader een grief tegen het oordeel van de rechtbank dat de verhuizing niet goed is doordacht en voorbereid (p. 10 onder rov 2.29). De vader heeft vertrouwd op de toezeggingen die hij had van de gezinsvoogd, welke gang van zaken door de gezinsvoogd bij de mondelinge behandeling op de rechtbank is bevestigd. De gedachtegang van de vader dat hij als hoofdopvoeder en verzorger met toestemming van de gezinsvoogd mocht verhuizen, is begrijpelijk. Ook de raad vond de verhuizing goed doordacht en voorbereid. [minderjarige] kende de woning in [woonplaats vader] al heel goed, omdat zij daar vaak in de weekenden en vakanties had verbleven. Het betreft een ruime woning met tuin waar [minderjarige] ook een eigen slaapkamer heeft. De woning is zeer geschikt voor kinderen. De vader heeft ook aangegeven al het vervoer van en naar de moeder te faciliteren, zoals hij dat tot op heden steeds heeft gedaan.
De zesde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (p. 10 onder rov. 2.30) dat het vanuit sociaal aspect wenselijk is dat een kind in de buurt waar het woont naar school kan. Dit is in zijn algemeenheid inderdaad juist. Echter, [minderjarige] volgt geen regulier basisonderwijs maar speciaal basisonderwijs op de [school] . Op deze school zitten veel kinderen die buiten [woonplaats moeder] wonen. De vader draagt er zorg voor dat [minderjarige] na schooltijd kan afspreken. De reistijd vormt geen belasting voor [minderjarige] . Het samenzijn in de auto brengt juist rust. De moeder is wellicht met drie kinderen op de fiets nog langer onderweg naar de school dan de vader. Het bevreemdt de vader voorts dat de positieve adviezen van de GI en de raad om te verhuizen worden genegeerd, zonder dit te benoemen.
Tot slot richt de vader een grief tegen het oordeel van de rechtbank (p. 10, onder rov. 2.31) dat een verhuizing prematuur is. Dat er nog geen definitieve beslissing over het hoofdverblijf en de zorgregeling is genomen, staat een verblijf in [woonplaats vader] niet in de weg.
Feit is dat [minderjarige] al geruime tijd permanent bij de vader verblijft en de raad met ernstige conclusies over het eerdere verblijf van [minderjarige] bij de moeder komt. Het heeft er dan ook alle schijn van dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald zal gaan worden. Een verblijf in [woonplaats vader] staat evenmin in de weg aan een (in de toekomst mogelijke) uitbreiding van het verblijf bij moeder. [minderjarige] moet hoe dan ook in verband met school, als ze bij de vader verblijft, van [woonplaats vader] naar [woonplaats moeder] rijden. Als ze meer bij de moeder gaat verblijven, levert dat de facto zelfs minder verplaatsingen op mocht ze bij de moeder overnachten en van daaruit naar school gaan.
3.7.
De moeder verweert zich en voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
Volgens de moeder ligt het een en ander genuanceerder dan de vader in zijn eerste grief doet voorkomen. De gezinsvoogd heeft geen toestemming gegeven voor verhuizing, maar slechts haar steun uitgesproken. De gezinsvoogd heeft ook aangegeven dat zij de moeder zou bewegen medewerking van de moeder te verkrijgen, hetgeen impliceert dat de vader wist, althans had kunnen weten, dat toestemming van de moeder nodig was. De moeder heeft op 19 oktober 2021 al laten weten geen toestemming te geven voor verhuizing. Eind oktober/begin november 2021 heeft de vader de huur opgezegd en sinds 6 december 2021 verblijft de vader met [minderjarige] in [woonplaats vader] . De vader heeft de moeder en de rechtbank aldus doelbewust voor een voldongen feit geplaatst. De vader had naar aanleiding van het bericht van de moeder van 19 oktober 2021 makkelijk navraag kunnen doen bij zijn advocaat.
Ten aanzien van de grieven twee tot en met vier, voert de moeder aan dat de vader geen absolute noodzaak voor verhuizing kan aantonen. De argumenten die de vader geeft, zijn aangedikt en niet onderbouwd. Zo betwist de moeder dat er meer dan één incident met [betrokkene] heeft plaatsgevonden. Dat samenwonen de woonlasten van de vader drukt, zal zo zijn, maar dat maakt niet dat daarmee sprake is van een noodzaak te verhuizen. De afspraken tussen [partner] en haar ex maken niet dat de vader naar [woonplaats vader] moet verhuizen. De vader en [partner] hadden er ook voor kunnen kiezen om hun samenwoonplannen uit te stellen totdat verkoop wel een optie zou zijn. Dat het appartement waar de vader woonde minder geschikt zou zijn voor kinderen, levert ook geen noodzaak op om te verhuizen. Veel gezinnen wonen in een appartement. Dat de vader nu niet terug kan keren naar zijn vorige woning, moet voor zijn rekening en risico komen.
Ten aanzien van de vijfde grief voert de moeder aan dat de rechtbank de handelswijze van de vader terecht heeft afgestraft. Het stellen dat de woning in [woonplaats vader] zo fijn en geschikt is, heeft meer weg van het achteraf invullen van positieve aspecten van een op voorhand ondoordacht en zelfs contra legem handelen van de vader.
Ook ten aanzien van de zesde grief geeft de moeder aan achter het oordeel van de rechtbank te staan. De vader praat de lange autoritten goed door aan te geven dat hij dan quality time met [minderjarige] heeft en het een ontspannen samenzijn betreft. De moeder waagt dit te betwijfelen. Dat de moeder meer tijd kwijt zou zijn met het naar school brengen van [minderjarige] is nergens op gebaseerd.
Hetgeen de vader in zijn laatste grief aanvoert, is tekenend voor zijn handelen en denkwijze. Er is nog een lang traject af te leggen, eventueel met een aanvullend raadsrapport, alvorens de rechtbank een weloverwogen en definitieve beslissing kan geven over het hoofdverblijf en de zorgregeling. De moeder maakt zich er zorgen over dat zij uit het leven van [minderjarige] wordt gegumd.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de verhuiskwestie samenhangt met het hoofdverblijf en de zorgregeling, waar de raad thans onderzoek naar doet. De verwachting is dat dat onderzoek op korte termijn is afgerond, maar de raad kan daar op dit moment niet op vooruitlopen. Hoewel de raad de bestreden beschikking kan volgen over de wijze waarop de vader de verhuizing heeft aangepakt, kan de raad op dit moment nog geen advies geven aan het hof over de thans voorliggende kwestie. De raad refereert zich dan ook aan het oordeel van het hof.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het verblijf bij de vader en de plek bij de vader zoals deze nu is, goed is voor de ontwikkeling die [minderjarige] nu doormaakt. De GI ziet geen meerwaarde in terugverhuizen. De vader heeft toegezegd dat hij zorgt voor het vervoer van en naar school en van en naar de moeder. De moeder beaamt dat dit zo is. De GI heeft dan ook geen reden om daaraan te twijfelen. De GI denkt niet dat de reistijd op dit moment heel belastend is voor [minderjarige] , gelet ook op wat de GI van school hoort.
Vervangende toestemming verhuizing
3.10.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
3.10.1.
Het hof stelt vast dat [minderjarige] formeel gezien haar hoofdverblijf bij de moeder heeft. De vader heeft weliswaar verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen en bij hem te bepalen, doch de rechtbank heeft op dit verzoek nog niet beslist. Wel heeft de rechtbank in een voorlopige voorzieningenprocedure onder meer bepaald dat [minderjarige] voorlopig wordt toevertrouwd aan de vader. In dat licht bezien, kan het aan het hof voorliggende verzoek van de vader niet anders gelezen worden dan een verzoek om vervangende toestemming te verlenen om hangende de thans nog lopende bodemprocedure ter zake het hoofdverblijf met [minderjarige] in [woonplaats vader] te mogen wonen en haar aldaar in te schrijven op het adres [adres] ( [postcode] ) [woonplaats vader] .
De vraag of [minderjarige] uiteindelijk bij de moeder in [woonplaats moeder] dan wel bij de vader in [woonplaats vader] het hoofdverblijf zal hebben en in het verlengde daarvan waar zij zal worden ingeschreven in de BRP, is een vraag die in de bodemprocedure ter zake het hoofdverblijf beantwoord dient te worden. Bij die beoordeling zal de rechtbank een beslissing dienen te nemen die haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt en daar zullen de woonomgeving van de ouders en alle daarmee samenhangende aspecten – zoals bijvoorbeeld de afstand tot school – in de belangenafweging betrokken worden.
3.10.2.
Het hof is, na alle omstandigheden in acht te hebben genomen en alle belangen afgewogen te hebben, van oordeel dat het thans voorliggende verzoek van de vader dient te worden toegewezen. De volgende omstandigheden zijn van belang. De moeder heeft na het verbreken van de relatie met de vader een nieuwe partner (hierna: [betrokkene] ) gekregen, met wie zij twee kinderen heeft en van wie zij thans opnieuw in verwachting is. De moeder en [betrokkene] waren verwikkeld in een moeizame relatie, waar sprake was van problemen op alle levensgebieden en waar [minderjarige] , ondanks inzet van intensieve hulpverlening, geconfronteerd is met herhaaldelijk huiselijk geweld alsook met verbale en of fysieke agressie tussen de vader en [betrokkene] . Op 2 november 2020 is er een geweldsincident geweest tussen de moeder en [betrokkene] en sindsdien verblijft [minderjarige] op instigatie van de raad en het Team Jeugd van de gemeente [woonplaats moeder] bij de vader, waarna zij bij beschikking van 12 januari 2021 door de voorzieningenrechter aan de vader is toevertrouwd. De vader, die op dat moment in een appartement in [woonplaats moeder] – in de buurt van de moeder en daarmee dus ook van [betrokkene] – woonde, zag zich in november 2020 aldus van het ene op het andere moment geconfronteerd met de fulltime zorg voor [minderjarige] . Door de verhuurder van het appartementencomplex is de vader er op 8 december 2020 en 12 februari 2021 op gewezen dat er door omwonenden overlast wordt ervaren, welke overlast afkomstig zou (kunnen) zijn van spelende kinderen. De vader heeft vervolgens in juni 2021 zijn wens om met zijn partner in haar (koop)woning in [woonplaats vader] te gaan samenwonen en aldus met [minderjarige] daarnaar toe te verhuizen met de gezinsvoogd besproken. Vaststaat dat de gezinsvoogd in dat gesprek tegen de vader gezegd heeft geen bezwaar te hebben tegen deze voorgenomen verhuizing en ook de raad overigens – zo blijkt uit de bestreden beschikking – geen bezwaren had, mits de vader het contact met de moeder niet zal tegenwerken. En hoewel het juist is dat de gezinsvoogd juridisch gezien geen enkele bevoegdheid heeft om (vervangende) toestemming te verlenen voor een voorgenomen verhuizing, acht het hof deze omstandigheid, alsook de overige hiervoor geschetste omstandigheden, wel degelijk van belang.
3.10.3.
Vaststaat dat [minderjarige] goed gedijt bij de vader en de stiefmoeder in [woonplaats vader] . Dit blijkt onder meer uit de rapportage van [instantie] van 21 december 2022. De woning waar [minderjarige] thans samen met de vader en haar stiefmoeder in [woonplaats vader] verblijft, is een ruime woning waar [minderjarige] een eigen slaapkamer heeft en de mogelijkheid heeft om buiten in de tuin te spelen. Vergeleken met het gehorige appartement waar zij met haar vader in [woonplaats moeder] woonde en waarin de vader zich geconfronteerd zag met klachten van omwonenden over geluidsoverlast, welke overlast “afkomstig [zou] kunnen zijn van spelende kinderen” sluit de woning in [woonplaats vader] dan ook beter aan bij de behoefte van een gezin. Hoewel [woonplaats vader] niet in de directe omgeving van [woonplaats moeder] ligt, stelt het hof vast dat de afstand met de auto goed te overbruggen is. De vader heeft toegezegd dat hij al het vervoer van [minderjarige] naar [woonplaats moeder] – dat wil zeggen van [woonplaats vader] naar school en terug en van [woonplaats vader] naar de moeder en terug – voor zijn rekening neemt en zal blijven nemen, ook bij uitbreiding van de zorgregeling van de moeder met [minderjarige] . Gebleken is dat de vader deze toezegging tot op heden gestand heeft gedaan en het hof heeft geen enkele aanleiding te veronderstellen dat dit in de nabije toekomst anders zal zijn. De zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] wordt in praktische zin dan ook niet gehinderd door de verhuizing. [minderjarige] volgt speciaal basisonderwijs. Dit betekent dat zij – in tegenstelling tot kinderen die regulier basisonderwijs volgen – beperkt(er) is in haar schoolkeuze. [minderjarige] zal dus onderwijs in [woonplaats moeder] blijven volgen en in zoverre heeft de verhuizing naar [woonplaats vader] voor haar geen gevolgen, afgezien van het feit dat de reisafstand tot school wat groter is geworden. Een grotere afstand tot school is voor kinderen die speciaal basisonderwijs volgen in zijn algemeenheid echter vrij gebruikelijk en in dit geval niet onnodig belastend gebleken voor [minderjarige] . Ook is het voor kinderen die speciaal onderwijs volgen niet ongebruikelijk dat schoolvriendjes en schoolvriendinnetjes op een wat grotere reisafstand van elkaar wonen en gesteld noch gebleken is dat de verhuizing naar [woonplaats vader] voor [minderjarige] een belemmering oplevert om buiten schooltijd met deze vriendjes en of vriendinnetjes af te spreken; de vader draagt hier zorg voor.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, ziet het hof geen reden om de vader vervangende toestemming te onthouden om hangende de thans nog lopende bodemprocedure ter zake het hoofdverblijf met [minderjarige] in [woonplaats vader] te mogen gaan wonen en haar aldaar in te schrijven op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats vader] .

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 25 maart 2022 voor zover daarbij de verzoeken van de vader, bij de rechtbank ingeschreven onder zaaknummer C/03/299654 /FA RK 21-4820, zijn afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent de vader vervangende toestemming om hangende de thans nog lopende bodemprocedure ter zake het hoofdverblijf met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , in [woonplaats vader] te gaan wonen en haar aldaar in te schrijven op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats vader] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023 door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.