ECLI:NL:GHSHE:2023:1421

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
200.322.641_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over minderjarigen na eerdere uithuisplaatsingen en psychische problemen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, heeft in het verleden te maken gehad met psychische problemen en een problematische opvoedingssituatie. De kinderen zijn sinds 30 april 2021 onder toezicht gesteld en zijn uit huis geplaatst. De moeder heeft betoogd dat zij inmiddels stabiel is en in staat is om voor de kinderen te zorgen, maar het hof oordeelt dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd en de GI is benoemd tot voogdes. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en veiligheid, en de huidige situatie bij de pleegouders biedt hen deze noodzakelijke voorwaarden. Het hof concludeert dat de moeder, ondanks haar positieve ontwikkeling, nog niet voldoende stabiel is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de lange weg van de moeder naar herstel en stabiliteit in overweging is genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 mei 2023
Zaaknummer: 200.322.641/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/384079 / FA RK 22-3139
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad
.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] ;
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 3] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [locatie] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI);
[grootvader] en [grootmoeder], wonende te [woonplaats] , grootouders moederszijde, hierna: de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
Gezinshuis [gezinshuis], gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna: het gezinshuis van [minderjarige 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2023, heeft de GI verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 maart 2023, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Mikkers;
-mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.5.
De pleegouders zijn, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
Namens het gezinshuis van [minderjarige 3] is tijdens de mondelinge behandeling evenmin iemand verschenen.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier van met bijlage (verslag FACT-team) van de advocaat van de moeder d.d. 16 maart 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is.
3.2.
Uit (en na) het inmiddels ontbonden huwelijk dan wel de relatie tussen de moeder en [de vader] (de vader) zijn de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
Tot aan de bestreden beschikking berustte het gezag over de kinderen bij de moeder.
3.3.
De kinderen staan sinds 30 april 2021 onder toezicht van de GI.
[minderjarige 2] is op grond van een daartoe strekkende machtiging met ingang van 30 april 2021 uit huis geplaatst bij grootouders moederszijde.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging met ingang van
27 augustus 2021 uit huis geplaatst. [minderjarige 1] verblijft sindsdien samen met [minderjarige 2] bij grootouders moederszijde. [minderjarige 3] verbleef aanvankelijk in een pleeggezin en hij verblijft sinds december 2021 in een perspectiefbiedend gezinshuis te [vestigingsplaats] .
De ondertoezichtstelling en de machtigingen uithuisplaatsingen zijn laatstelijk verlengd tot 30 april 2023.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogdes van de kinderen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De moeder betwist niet dat de uithuisplaatsing van de kinderen in het verleden noodzakelijk is geweest. De moeder heeft veel persoonlijke problemen gekend, waardoor de kinderen niet bij haar konden wonen. De moeder heeft echter hard aan zichzelf gewerkt en sinds zij opgenomen is geweest bij het GGZ (februari 2022) is zij stabiel en is zij in staat om de verantwoordelijkheid voor de kinderen weer te dragen. Er is echter nooit meer onderzoek gedaan naar de situatie van de moeder, terwijl aan de basisvoorwaarden die in het verleden aan de moeder zijn gesteld inmiddels wordt voldaan.
De moeder krijgt ondersteuning van het FACT-team en van [instantie] , waardoor zij beter in staat is om zaken te begrijpen. Aangezien het op dit moment met de moeder heel goed gaat, is de inzet van [instantie] op een laag pitje gezet.
Ten onrechte is overwogen dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken.
Er bestaat geen noodzaak om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder begrijpt dat er voor de kinderen duidelijkheid moet komen, maar deze duidelijkheid kan ook worden verschaft door stapsgewijs toe te werken naar een terugplaatsing bij de moeder.
Het bevreemdt de moeder dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] langdurig bij de pleegouders (grootouders mz) zijn geplaatst, terwijl de moeder zelf bekend is met een belaste jeugd en de relatie tussen de moeder en de pleegouders hierdoor niet goed is. De moeder heeft hierdoor veel zorgen.
Voor wat betreft [minderjarige 3] is uit het diagnostisch onderzoek naar voren gekomen dat het belangrijk is dat hij een vaste hechtingsfiguur heeft, terwijl hier in het gezinshuis geen sprake van kan zijn. Het is niet in zijn belang om hem nogmaals over te plaatsen, terwijl de moeder in staat is om de zorg voor hem weer op zich te nemen. De moeder beseft dat [minderjarige 3] meer aandacht nodig heeft dan een gemiddeld kind, maar zij vermoedt dat de huidige gedragsproblematiek door de uithuisplaatsing is ontstaan. Wanneer het met [minderjarige 3] in de thuissituatie bij de moeder beter gaat, kan er stapsgewijs worden toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Indien wordt beslist dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt, dan wenst zij een goede en constructieve samenwerking op te bouwen met de pleegouders, het gezinshuis en de GI en zal zij de kinderen niet belasten. De moeder heeft altijd haar medewerking aan gezagsbeslissingen verleend en zij wil graag bij de kinderen betrokken blijven.
3.7.
De raad voert - samengevat - het volgende aan.
De gezagsbeëindiging van de moeder is voor de kinderen noodzakelijk. Het belaste verleden van de moeder en haar psychische gesteldheid hebben ertoe geleid dat de kinderen zijn verwaarloosd en op veel plekken hebben verbleven. De kinderen hebben in die opvoedsituatie hechtingsproblematiek ontwikkeld en zij zijn in een soort overlevingspositie gekomen waarin zij zeer beschadigd zijn geraakt. Kansen om tot verbetering te komen zijn door de moeder niet benut dan wel is de moeder hiertoe niet in staat gebleken. Er was bij de moeder sprake van een dubieuze vriendenkring en terugvallen in het gebruik van middelen. De moeder is verder in 2022 nog opgenomen geweest vanwege een psychose.
De kinderen hebben behoefte aan een duidelijke en betrouwbare opvoeder. Door de stabiele plaatsing komt het gevoel van veiligheid bij de kinderen langzaam terug en wordt gezien dat de kinderen weer aan hun ontwikkeling toekomen. Alhoewel de moeder positieve stappen heeft gezet, is zij nog niet stabiel en is deze ontwikkeling niet toereikend om als gezagsouder voor de kinderen te kunnen functioneren. Er is geen sprake van een duurzaam en consistente acceptatie van de plaatsing van de kinderen. Het contact tussen de moeder en de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is niet goed. Ook is gebleken dat het contact tussen de moeder en [instantie] beperkt en slechts functioneel is. De bevindingen zoals in het raadsrapport van 21 juli 2022 opgenomen gelden nog onverkort.
3.8.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De beschikking van de rechtbank is op goede gronden afgegeven. Eind december 2021 heeft de GI besloten dat het perspectief van de kinderen niet langer bij de moeder ligt. De moeder heeft niet tijdig aan de aan haar gestelde basisvoorwaarden kunnen voldoen. De moeder heeft dit nog niet geaccepteerd en heeft steeds aangegeven dat ze op termijn de opvoeding van alle drie de kinderen weer op zich wil nemen.
De contacten tussen de moeder en de kinderen verlopen inconsequent, afhankelijk van het psychisch welbevinden van de moeder, en het contact is onvoorspelbaar en onregelmatig.
Dit geldt eveneens voor de samenwerking tussen de GI en de moeder.
Er zijn geen zorgen over de pleegouders. Er heeft een screening plaatsgevonden en de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geschikt bevonden om als perspectiefbiedend gezin te fungeren. Zij zijn in staat om de twee oudste kinderen nabijheid en duidelijkheid te bieden en zij krijgen intensieve begeleiding, waaronder een stukje psycho-educatie vanuit pleegzorg. Er wordt in het gezin veel gewerkt met picto’s en schema’s, omdat de kinderen veel behoefte hebben aan duidelijkheid en voorspelbaarheid. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] laten beschadigd gedrag zien in de thuissituatie bij de pleegouders. [minderjarige 1] laat verstoord gedrag zien dat niet leeftijdsadequaat is. De speltherapeute vermoedt dat er sprake is van trauma- en hechtingsgerelateerde problematiek. [minderjarige 2] heeft een slaapprobleem en zij is een pleaser. Zij wil voortaan [naam] worden genoemd en op die manier het verleden achter zich laten. Er is verder voor beide kinderen speltherapie ingezet. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben benoemd dat ze bij de pleegouders willen blijven en de gezagsbeëindigende maatregel heeft hen goed gedaan. [minderjarige 3] verblijft in een ‘gezinshuis plus’, omdat een regulier pleeggezin of gezinshuis gelet op zijn gedragsproblematiek niet passend is. Uit psychodiagnostisch onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat het gedrag van [minderjarige 3] past bij trauma- en hechtingsgerelateerde problematiek. [minderjarige 3] is eveneens gebaat bij duidelijkheid en voorspelbaarheid. Sinds de plaatsing van [minderjarige 3] in het gezinshuis te [vestigingsplaats] gaat het een stuk beter met hem en wordt een positieve ontwikkeling gezien. De GI erkent dat [minderjarige 3] gebaat zou zijn bij een vaste hechtingsfiguur, maar dit betekent niet dat de GI voornemens is om [minderjarige 3] elders te plaatsen. [minderjarige 3] heeft zijn draai gevonden en hij voelt zich prettig bij de vaste begeleiding van het gezinshuis. Hij heeft door middel van tekeningen uitgelegd gekregen dat hij in het gezinshuis woont en hij kan daar tot aan zijn meerderjarigheid blijven.
Het wettelijk kader
3.9.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De overwegingen van het hof
3.10.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering van de feiten en omstandigheden overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat zowel [minderjarige 1] , [minderjarige 2] als [minderjarige 3] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, verder dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van voornoemde kinderen aanvaardbaar te achten termijn en tenslotte dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag van de moeder over hen wordt beëindigd.
3.11.
Het hof voegt daar op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht nog het volgende aan toe.
3.12.
De kinderen hebben in het verleden dermate veel onveiligheid gekend dat zij hierdoor beschadigd zijn geraakt. Bij alle drie de kinderen lijkt sprake te zijn van hechtingsproblematiek en traumagerelateerde problematiek en wordt speltherapie noodzakelijk geacht.
Voor [minderjarige 3] geldt dat hij na de uithuisplaatsing dermate ernstige en zorgelijke gedragsproblemen heeft laten zien dat het noodzakelijk is gebleken om hem naar een zgn. ‘gezinshuis plus’ over te plaatsen. [minderjarige 3] heeft professionele opvoeders met bovengemiddelde kwaliteiten nodig, waarbij hem veel structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid wordt geboden. Het gezinshuis waar [minderjarige 3] verblijft en waar hij tot zijn meerderjarigheid kan opgroeien, kan hem dit bieden.
Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geldt in het bijzonder dat zij al langere tijd om duidelijkheid over hun opgroeiperspectief vragen. De gezagsbeëindigende maatregel heeft deze duidelijkheid gebracht en voor de nodige rust gezorgd. De meisjes voelen zich bij de pleegouders veilig en zij ontwikkelen zich goed. Daarbij is gebleken dat de zorgen die de moeder over de pleegouders heeft niet door de GI worden gedeeld en dat de pleegouders bovendien intensief door de pleegzorginstantie begeleid.
3.13.
Voor deze beslissing wordt verder van belang geacht dat de moeder de ernst van de problematiek waarmee de kinderen te kampen hebben onderschat en dat zij niet inziet dat een terugplaatsing van de kinderen naar de moeder niet langer in het belang van de kinderen en mogelijk zelfs schadelijk voor de kinderen zal zijn. De aanvaardbare termijn, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW is voor deze kinderen overschreden.
De moeder kent zelf eveneens een belast verleden, waarbij ze te kampen heeft gehad met psychische problemen en waarbij sprake is geweest van problematisch alcohol- en drugsgebruik. In februari 2022 is zij nog (gedwongen) opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege een psychotisch toestandsbeeld.
Alhoewel het met de moeder inmiddels een stuk beter gaat, blijkt onder meer uit het meest recente verslag van het FACT-team dat zij nog een lange weg in haar herstel heeft te gaan en dat zij nog onvoldoende stabiel is. Dit leidt ertoe dat de moeder, wanneer het minder goed met haar gaat, niet goed in staat is om haar afspraken na te komen en zij in die zin voor de kinderen onvoldoende betrouwbaar en beschikbaar is. Ook dit maakt dat een gezagsbeëindigende maatregel in het belang van de kinderen noodzakelijk wordt geacht, waarbij dit belang van de kinderen een inbreuk op het ‘family life’ van de moeder rechtvaardigt.
3.14.
Het voorgaande laat onverlet dat het zowel voor de moeder als voor de kinderen belangrijk is dat de moeder een goed contact met de kinderen kan opbouwen en dat hierin nog de nodige stappen moeten worden gezet. Daarbij dient er ook de nodige aandacht te zijn voor het verleden van de moeder en de relatie tussen de moeder en de pleegouders.
3.15.
Omdat uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
8 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.M. Bossink en H.M.A.W. Erven en is op 4 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.