ECLI:NL:GHSHE:2023:1364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
200.310.317_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot inzage in documenten ex artikel 843a Rv in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, handelend onder de naam [bedrijfsnaam], had verzocht om inzage in bepaalde documenten die hij nodig achtte voor zijn verdediging in de hoofdzaak. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er een vermogensbeheerovereenkomst was gesloten tussen de appellant en de geïntimeerde, waarbij de appellant niet conform het afgesproken beleggingsprofiel had gehandeld. De rechtbank had de appellant veroordeeld tot schadevergoeding aan de geïntimeerde. In het incident vorderde de appellant inzage in documenten om aan te tonen dat de geïntimeerde bij een andere bank was weggegaan vanwege tegenvallende rendementen. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de gevraagde stukken relevant waren voor zijn vordering. Het hof wees de vordering af, omdat de geïntimeerde al voldoende inzicht had gegeven in haar risicoprofielen en de appellant niet had onderbouwd dat de gevraagde stukken noodzakelijk waren voor de beoordeling van de hoofdzaak. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.310.317/01
arrest van 2 mei 2023
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellant],
tevens handelend onder de naam [bedrijfsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.M.A.A. van Oosterhout te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J. Hagers te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 28 juni 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast, in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/367278 / HA ZA 21-70 gewezen vonnis van 19 januari 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 28 juni 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 31 oktober 2022;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering ex art. 843a Rv met producties;
  • het antwoord in het incident met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
De rechtbank heeft geoordeeld (i) dat tussen [appellant] als financieel adviseur en [geïntimeerde] een vermogensbeheerovereenkomst is gesloten, (ii) dat daarbij is afgesproken dat het vermogen van [geïntimeerde] zou worden belegd conform een neutraal tot matig offensief profiel en (iii) dat [appellant] niet heeft gehandeld conform dat beleggingsprofiel. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met de op hem als financiële dienstverlener rustende zorgplicht door onvoldoende te onderzoeken of het beleggen in opties wel bij [geïntimeerde] paste.
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [appellant] jegens [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 135.703,10 schadevergoeding aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met wettelijke rente.
6.2.
[appellant] vordert in het incident [geïntimeerde] op de voet van artikel 843a Rv te bevelen om de volgende stukken in het geding te brengen:
een volledig overzicht van de beleggingsportefeuilles van [geïntimeerde] die zij hield bij ING, Rabobank en Van Lanschot, waaruit blijkt welke aandelen, opties, obligaties en andere vermogensbestanddelen deel uitmaakten van deze portefeuilles, en welke rendementen zijn gegenereerd over de perioden dat de respectievelijke portefeuilles bestonden;
het volledige stuk waarvan een gedeelte is overgelegd als productie 4 bij inleidende dagvaarding;
het volledige stuk waarvan een gedeelte is overgelegd als productie 11;
het volledige stuk waarvan als productie 12 een halve pagina is overgelegd;
het volledige stuk waarvan als productie 13 een gedeelte is overgelegd.
Ter onderbouwing van zijn vordering in het incident voert [appellant] aan dat hij met genoemde stukken wil aantonen dat [geïntimeerde] bij (laatstelijk) Van Lanschot is weggegaan omdat de rendementen van Van Lanschot tegenvielen en dat zij daarom bereid was om meer risico te nemen. Ook moet uit die stukken blijken dat [geïntimeerde] haar kennis, kunde en ervaring ten aanzien van verschillende beleggingsproducten systematisch bagatelliseert en dat zij in het verleden niet zo behoudend heeft belegd als zij in deze procedure naar voren brengt.
6.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in het incident. Daarop zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
6.4.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een 'fishing expedition' te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
6.5.
Als producties 17, 18 en 19 bij haar antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] al diverse stukken in het geding gebracht. Het gaat om bijlage 2 bij de vermogensbeheerovereenkomst met ING van waarin de uitgangpunten en doelstellingen van het vermogensbeheer zijn vermeld (productie 17), bijlage 1 bij de overeenkomst met de Rabobank, waarin eveneens (onder meer) de doelstellingen en uitgangspunten van de portefeuille zijn aangegeven, en een brief van de Rabobank van 13 maart 2009 waarin de reden voor de overstap naar Rabobank is aangegeven en het risicoprofiel is vermeld (productie 18) en enkele bladzijden uit een rapportage van Van Lanschot waarin grafieken zijn opgenomen die betrekking hebben op de portefeuilleontwikkeling, de vermogensverdeling en rendementsontwikkeling (productie 19).
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] hiermee voldoende inzicht gegeven in haar risicoprofielen, kennis van en ervaring met beleggingen en rendementen, althans: onvoldoende is door [appellant] onderbouwd dat volledige overlegging van de stukken noodzakelijk is om op dit punt (meer) duidelijkheid te verschaffen.
6.6.
Verder overweegt het hof dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de (overige) stukken waarvan [appellant] afgifte vordert daadwerkelijk kunnen dienen als bewijs voor hetgeen hij in deze procedure wenst aan te tonen. Daarbij merkt het hof op dat ter beoordeling in de hoofdzaak voorligt wat tussen partijen is afgesproken in het kader van de gesloten overeenkomst van opdracht en of [appellant] de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. In dat kader heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] , dat en waarom hij belang heeft bij de door hem gevorderde (overige) stukken. Vooralsnog kan, mede gelet op het bezwaar van [geïntimeerde] , worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd. De vordering in het incident moet worden afgewezen.
6.7.
De beslissing over de proceskosten zal het hof aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
6.8.
De zaak wordt verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 13 juni 2023 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 mei 2023.
griffier rolraadsheer