ECLI:NL:GHSHE:2023:1363

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
200.309.645_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over afrekening kosten tussen eigenaar vakantiepark en bungaloweigenaar

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Vakantiepark De Brabantse Kempen B.V. en een bungaloweigenaar die permanent op het vakantiepark woont. De Brabantse Kempen, eigenaar van het vakantiepark sinds oktober 2018, heeft een vordering ingesteld tegen de bungaloweigenaar, [geïntimeerde], met betrekking tot de betaling van servicekosten, overnachtingskosten en kosten PGB. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de servicekosten toewijsbaar zijn, maar de overnachtingskosten en kosten PGB niet. De Brabantse Kempen heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en vordert nu een totaalbedrag van € 6.830,55, inclusief de kosten PGB. Het hof heeft vastgesteld dat de bungaloweigenaar de kosten PGB moet voldoen, omdat deze kosten voortvloeien uit een overeenkomst die is vastgelegd in een notariële akte. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor zover het de kosten PGB betreft en de bungaloweigenaar veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.464,83, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt. Het hof heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.309.645/01
arrest van 2 mei 2023
in de zaak van
Vakantiepark De Brabantse Kempen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als:
De Brabantse Kempen,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters te Koekange, gemeente De Wolden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R. Aboukir te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 juni 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 9095815 CV EXPL / 21-1815, gewezen vonnis van 2 december 2021, tussen De Brabantse Kempen als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

5.Het verdere verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- voormeld tussenarrest, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 6 september 2022, met daaraan gehechte producties,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

De vaststaande feiten
6.1.
[geïntimeerde] is sinds 19 december 2001 eigenaar van een bungalow op Vakantiepark De Brabantse Kempen (hierna: het (vakantie)park).
6.2.
Sinds oktober 2018 is De Brabantse Kempen eigenaar van het vakantiepark en exploiteert en beheert zij het park.
6.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de betaling van door De Brabantse Kempen aan [geïntimeerde] verstrekte afrekeningen voor onder meer servicekosten, overnachtings-/ verblijfkosten (hierna: overnachtingskosten) en kosten wegens persoonsgebonden beschikking (hierna: kosten PGB).
Eerste aanleg
6.4.
De Brabantse Kempen heeft gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van (de eindafrekening over 2019 ad € 2.043,12, verminderd met het reeds door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 450,-, en de voorschotnota over 2020 ad € 2.720,05 =) € 4.313,17, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsook tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
6.5.
In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de door De Brabantse Kempen gevorderde servicekosten voor toewijzing in aanmerking komen, dat de overnachtingskosten en kosten PGB niet voor toewijzing in aanmerking komen, dat tegen de overige posten op de afrekeningen geen verweer is gevoerd en dat de buitengerechtelijke incassokosten moeten worden afgewezen. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 1.365,72, te vermeerderen met de wettelijke rente, onder compensatie van de proceskosten.
Hoger beroep
vordering, eiswijziging
6.6.
De Brabantse Kempen heeft haar eis gewijzigd. Zij vordert thans het bestreden vonnis te vernietigen voor zover daarin de door haar gevorderde aanvullende vergoeding kosten PGB is afgewezen en [geïntimeerde] te veroordelen tot voldoening van een bedrag groot € 6.830,55, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsook [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties waaronder de nakosten.
6.7.
Het door De Brabantse Kempen gevorderde bedrag van € 6.830,55 bestaat uit de hiervoor onder 6.4 vermelde eindafrekening 2019 ad € 2.043,12 en voorschotnota 2020 ad € 2.720,05, de eindafrekening over 2021 ad € 1.832,52 en de voorschotnota over 2022 ad € 1.876,16. Hierop heeft De Brabantse Kempen in mindering gebracht een creditering van de overnachtingskosten 2019 en 2020 en een creditering ter zake niet correct berekende kosten PGB 2019 tot en met 2021, in totaal een bedrag van € 1.191,30. Ook het reeds door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 450,- is in mindering gebracht.
6.8.
[geïntimeerde] heeft bezwaar geuit tegen de eiswijziging. Zij heeft aangevoerd dat haar door de vermeerdering van eis (eindafrekening 2021 en voorschotnota 2022) alsook doordat De Brabantse Kempen eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling na aanbrengen in hoger beroep producties in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van de kosten PGB een rechterlijke instantie wordt onthouden. Het verlies van een instantie is echter inherent aan het feit dat de wet toestaat dat een eis ook in hoger beroep kan worden gewijzigd en/of vermeerderd. Slechts onder bijkomende omstandigheden kan dit feit het oordeel
rechtvaardigen dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. Het hof ziet geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het geschil zal daarom worden beoordeeld met inachtneming van de gewijzigde eis.
overnachtingskosten
6.9.
Het hof stelt allereerst vast dat De Brabantse Kempen haar vordering tot betaling van overnachtingskosten niet handhaaft en dat zij de bij eindafrekening 2019 en voorschotnota 2020 aan [geïntimeerde] daarvoor in rekening gebrachte bedragen heeft gecrediteerd.
kosten PGB
6.10.
Het hof stelt verder vast dat De Brabantse Kempen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling na aanbrengen in hoger beroep een faxbericht van de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] van 28 november 2008 en (een afschrift van) een notariële akte van 11 augustus 2009 in het geding heeft gebracht.
6.11.
In voormeld faxbericht heeft de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] aan - zo begrijpt het hof - de advocaat van de toenmalige eigenaren van het vakantiepark gevraagd de juistheid te bevestigen van de overeengekomen
“minnelijke regeling, die inhoudt dat mijn cliënten met ingang van 1 april 2007 aan uw cliënten een aanvullende beheersvergoeding van € 630,- betalen op jaarbasis”,te indexeren
“via toepassing van hetzelfde indexcijfer dat van toepassing is op de al bestaande beheersvergoeding”, in ruil waarvoor
“mijn cliënten (…) het persoonsgebonden contractuele recht om ter plaatse permanent te mogen wonen”krijgen, welke regeling
“Teneinde te bewerkstelligen dat dit persoonsgebonden recht op permanente bewoning ook ten opzichte van eventuele rechtsopvolgers van uw cliënten afdwingbaar blijft”in de vorm van een
“kwalitatieve verplichting”zal worden vastgelegd in een notariële akte.
6.12.
Voormelde notariële akte, waarbij de toenmalige eigenaren van het park en [geïntimeerde] partij waren, bevat een kwalitatieve verplichting als in het faxbericht omschreven.
6.13.
Niet in geschil is dat de kosten PGB waarvan De Brabantse Kempen betaling vordert, zien op extra kosten door meer/intensiever gebruik van de voorzieningen en diensten op het park door bungaloweigenaren als [geïntimeerde] die op grond van een persoonsgebonden beschikking (PGB) van de gemeente permanent mogen verblijven op het park.
6.14.
Gelet op voormeld faxbericht en voormelde notariële akte is [geïntimeerde] gehouden de kosten PGB te voldoen
(grief I).
6.15.
[geïntimeerde] heeft de berekening van deze kosten door De Brabantse Kempen niet betwist. Wel heeft zij aangevoerd dat het vakantiepark sinds 2007 is veranderd van een aantrekkelijke, gewilde leefomgeving in een onveilige, verwaarloosde en verwilderde leefomgeving. De receptie is onderbezet, er is geen toezicht op de gang van zaken, hulpdiensten kunnen niet direct terecht omdat de poort van het park door de bewoners zelf moet worden geopend en de flora in het park is verwilderd. Voorzieningen zijn geschrapt of verwaarloosd en van renovatie is tot op heden feitelijk geen sprake. De Brabantse Kempen is tekortgeschoten in het behoud van de staat van het park. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat van haar dan ook niet kan worden verwacht dat zij het (gehele) overeengekomen bedrag aan kosten PGB blijft voldoen.
6.16.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] daarmee, ook gelet op de betwisting van De Brabantse Kempen, onvoldoende onderbouwd gesteld om te concluderen dat sprake is van een tekortkoming van De Brabantse Kempen die rechtvaardigt dat [geïntimeerde] de kosten PGB niet (geheel) hoeft te voldoen. Het hof betrekt daarbij dat [geïntimeerde] - ook in eerste aanleg - niet heeft gesteld dat sprake is van een terugloop van essentiële voorzieningen en diensten, zoals riolering, waterleidingen en elektriciteitsleidingen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. [geïntimeerde] heeft (in hoger beroep) geen bewijsaanbod gedaan en zij heeft bovendien onvoldoende gesteld om tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten.
servicekosten
6.17.
Voor zover [geïntimeerde] met haar stelling over het schrappen en verwaarlozen van voorzieningen in het park heeft bedoeld een incidentele grief op te werpen tegen de toewijzing in het bestreden vonnis van de door De Brabantse Kempen gevorderde betaling van servicekosten (vergoeding voor beheer), faalt deze grief overeenkomstig hetgeen het hof hiervoor onder 6.16 heeft overwogen reeds bij gebreke van voldoende onderbouwing/betwisting in hoger beroep, mede gelet op rechtsoverweging 4.9 van het bestreden vonnis met verwijzing naar de uitgebreide toelichting van De Brabantse Kempen (sinds 2018 de nieuwe eigenaar van het park) bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg.
overige posten
6.18.
De overige posten op de eindafrekeningen/voorschotnota’s 2019 tot en met 2022 vormen in hoger beroep, net als in eerste aanleg, geen onderwerp van geschil.
slotsom
6.19.
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover hierin de vordering tot betaling van kosten PGB, te vermeerderen met de wettelijke rente, is afgewezen. Het hof zal, opnieuw recht doende, [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van de eindafrekeningen/voorschotnota’s 2019 tot en met 2022, verminderd met de crediteringen en het reeds door [geïntimeerde] betaalde bedrag als hiervoor onder 6.7 vermeld, neerkomend op een bedrag groot € 6.830,55. Op dit bedrag moet om dubbeltelling te voorkomen het bedrag tot betaling waarvan [geïntimeerde] reeds bij het bestreden vonnis is veroordeeld ter zake de eindafrekening 2019 en de voorschotnota 2020 in mindering worden gebracht. Dit betekent dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag groot (€ 6.830,55 -/- € 1.365,72 =) € 5.464,83 aan eindafrekeningen/voorschotnota’s, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de respectieve betaaltermijnen van de afrekeningen.
proceskosten eerste aanleg
6.20.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld. Hoewel het hoger beroep slaagt, ziet het hof in de omstandigheid dat De Brabantse Kempen eerst in hoger beroep haar vordering tot betaling van kosten PGB voldoende heeft onderbouwd om tot toewijzing daarvan te komen aanleiding de proceskostencompensatie in eerste aanleg in stand te laten
(grief II).
6.21.
De Brabantse Kempen heeft in dat kader nog aangevoerd dat [geïntimeerde]
“(het kan haast niet anders dan moedwillig) heeft verzwegen dat de aanvullende vergoeding voor het permanent op het vakantiepark mogen wonen door haar sinds 2007 verschuldigd is”, maar dit leidt het hof niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde] kan niet worden tegengeworpen dat zij de in 2009 getroffen regeling niet heeft genoemd in deze procedure. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in het hiervoor onder 6.10 vermelde faxbericht en de notariële akte wordt gesproken over een
“aanvullende beheersvergoeding”en een
“aanvullende kampgeldvergoeding”, waar De Brabantse Kempen het heeft over
“kosten PGB”en dat ook over de vordering ter zake de overnachtingskosten onduidelijkheid bestond tussen partijen. Het was aan De Brabantse Kempen om duidelijkheid over (de grondslag van) haar vorderingen te geven. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. De Brabantse Kempen heeft (in hoger beroep) geen bewijsaanbod gedaan en zij heeft bovendien onvoldoende gesteld om tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten.
proceskosten hoger beroep
6.22.
Omdat De Brabantse Kempen eerst in hoger beroep de gewenste duidelijkheid over haar vorderingen heeft gegeven, ziet het hof aanleiding ook in hoger beroep de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij haar eigen kosten moet dragen.
6.23.
De door De Brabantse Kempen gevorderde nakosten zullen worden afgewezen. Immers alleen de procespartij die een volledige veroordeling van zijn wederpartij in de proceskosten verkrijgt, heeft recht op nakosten.
uitvoerbaarheid bij voorraad
6.24.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

7.De uitspraak

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 2 december 2021, voor zover hierin de vordering van De Brabantse Kempen tot betaling van kosten PGB, te vermeerderen met de wettelijke rente, is afgewezen;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan De Brabantse Kempen te betalen een bedrag groot € 5.464,83 aan eindafrekeningen/voorschotnota’s 2019 tot en met 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van de respectieve betaaltermijnen van de eindafrekeningen/voorschotnota’s tot aan de dag van voldoening;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en P. Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 mei 2023.
griffier rolraadsheer