ECLI:NL:GHSHE:2023:1348

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
20-000609-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1985 en wonende te [adres 1], was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling, met een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk. De politierechter had ook een schadevergoeding van € 300,00 aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 12 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 515,00 voor immateriële schade aan [slachtoffer 1], alsook € 6.750,00 voor materiële schade.

De verdediging voerde aan dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekwam en dat hij niet schuldig was aan de mishandeling van [slachtoffer 2]. Het hof oordeelde dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan en dat er geen sprake was van noodweerexces. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf op van 8 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, en kende de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot € 515,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 december 2021. De vordering tot schadevergoeding voor materiële schade werd afgewezen wegens onvoldoende bewijs van causaal verband.

De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de gevolgen voor de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf voor de verdachte, die eerder al voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000609-22
Uitspraak : 13 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 14 maart 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-343282-21 en 01-035694-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake de onder parketnummer 01-343282-21 en 01-035694-22 tenlastegelegde ‘mishandeling’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2021 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot de dag van de uitspraak begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] volledig zal worden toegewezen tot een bedrag van € 515,00 aan vergoeding voor immateriële schade en dat met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte tevens veroordeeld zal worden tot het vergoeden van de materiële schade tot een bedrag van € 6.750,00.
De verdediging heeft ten aanzien de onder parketnummer 01-343282-21 tenlastegelegde mishandeling primair bepleit dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en dat de verdachte derhalve ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van de onder parketnummer 01-035694-22 tenlastegelegde mishandeling heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is primair bepleit dat, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging, de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair wordt verzocht dit bedrag tot ten hoogste € 300,00 toe te wijzen.
Met betrekking tot het in hoger beroep ingediende verzoek tot toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor wat betreft de kosten die gemoeid zijn met een door de benadeelde partij nog te ondergane operatie aan haar neus tot een bedrag van € 6.750,00, is primair bepleit dat het hof dit verzoek afwijst. Subsidiair is bepleit dat er geen causaal verband bestaat tussen de verzochte schadevergoeding en het tenlastegelegde feit. Meer subsidiair is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat het verzochte bedrag reeds is vergoed door de verzekeraar.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet verenigen met het vonnis waartegen beroep is ingesteld. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
parketnummer 01-343282-21:
hij op of omstreeks 14 december 2021 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
parketnummer 01-035694-22:hij op of omstreeks 26 december 2021 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meermalen (met kracht) tegen diens gezicht en/of hand en/of borst, althans lichaam, te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-343282-21 en in de zaak met parketnummer 01-035694-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
parketnummer 01-343282-21:hij op 14 december 2021 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd te slaan;
parketnummer 01-035694-22:hij op 26 december 2021 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht tegen diens gezicht en hand en borst te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
parketnummer 01-343282-21:
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, basisteam ‘s-Hertogenbosch, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2100-2021276813, gesloten d.d. 3 februari 2022, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 27. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 december 2021, dossierpagina’s 3 ten 4, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Plaats delict: Hinthamerbolwerk te ‘s-Hertogenbosch
(…)
Op 14 december 2021 kwam ik de straat het Hinthamerbolwerk in gereden vanaf het Hinthamereinde. Op de kruising met de Kastanjelaan kwam er een donkere Audi A3 met kenteken [kenteken] aangereden. Hierin zat een donkere man achter het stuur. We konden niet langs elkaar
(het hof begrijpt elkaar passeren)en ik kon niet naar achteren door een auto achter mij. Ik gebaarde de man naar achteren te gaan, maar dat deed hij niet. daarom ben ik uitgestapt. De man stapte ook uit en begon meteen te schreeuwen naar mij. (…) Ik heb zelf ook terug geschreeuwd naar de man. Opeens kwam hij op mij af gelopen en gaf mij een harde klap in mijn gezicht. Ik voelde een stekende pijn in mijn linkerwang. Hierna voelde ik de man nog een paar keer tegen mij aan slaan. Dit deed pijn en ik kwam ten val. (…) Ik heb ook een bloedlip en voel dat er een stukje van mijn tand is, dit was eerst nog niet. Ook is mijn wang helemaal dik en doet pijn. (…)
2. Een geschrift, te weten een radiologiebericht d.d. 21 december 2021, bijlage 2 bij het voegingsformulier, voor zover inhoudende als relaas van specialist [specialist] , voor zover inhoudende:
Reden van aanvraag: Gaarne X-aangezicht
Heeft vorige week aantal rake klappen linkerzijde gelaat gekregen mn tpv jukbeen. Forse zwelling en hematoom.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 december 2021, dossierpagina’s 5 en 6, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Op 14 december 2021 was ik samen met een vriendin van mij [slachtoffer 1]
(het hof begrijpt: aangeefster) met twee auto’s onderweg naar mijn oma aan het Hintamerbolwerk in ’s-Hertogenbosch. Mijn vriendin reed achter mij. (…) Ik zag opeens een zwarte Audi met het kenteken [kenteken] voorbij rijden. Deze reed naar mijn vriendin toe, waardoor zij er niet meer langs kon. Opeens hoor ik allemaal geschreeuw en zie dat mijn vriendin wordt geslagen door de man uit de auto. (…) De man woont op [adres 1] .
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2021, dossierpagina’s 7 en 8, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op donderdag 16 december 2021 was ik, verbalisant [verbalisant 2] , doende met de beschrijving van camerabeelden van een mishandeling welke werd gepleegd aan de openbare weg op het Hinthamerbolwerk in ’s-Hertogenbosch.
(…)
Bestandsnaam: [bestandsnaam 1]
Ik zag het volgende: (…) In het midden van het beeld zag ik een zwarte Mercedes SUV waarvan het bestuurdersportier geopend was. Naast deze Mercedes staat een blonde jonge vrouw met blanke huidskleur. (…) Op de voorgrond zag ik een zwarte Audi voorzien van het kenteken [kenteken] waarvan het bestuurdersportier geopend was. Naast deze Audi stond een man met donkere huidskleur. (…) Ik zag dat de man naar de vrouw toe liep en met beide handen slaande bewegingen maakte in de richting van haar gezicht. Ik zag dat de vrouw achteruit liep. Ik zag dat de man met beide armen slaande bewegingen maakte in de richting van de vrouw. Ik zag dat de vrouw de man probeerde af te weren. Ik zag dat de man een slaande beweging maakte met zijn rechterarm en het hoofd van de vrouw raakte. Ik zag dat de vrouw vervolgens achterover op de grond viel.
(…)
Bestandsnaam: [bestandsnaam 2]
Ik zag dat een man welke voldeed aan het hierboven genoemde signalement in een donkerkleurige Audi stapte.
(…)
Ik bekeek vervolgens de tenaamgestelde van de Audi voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik zag dat tenaamgestelde betrof:
Identiteit : [verdachte] ( [verdachte] )
Geboren : [geboortedag] 1985
Woonadres : [adres 1]
Voertuigen op naam : [kenteken]
Ik bekeek de foto van [verdachte] in het politiesysteem en zag zijn ‘strafrechtketennummer’foto. Ik herkende deze persoon als dezelfde persoon op het filmpje.
Parketnummer 01-035694-22:
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam ’s-Hertogenbosch, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2100-2021285738, gesloten d.d. 26 januari 2022, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 22. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 december 2021, dossierpagina’s 3 tot en met 5, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
Ik was vandaag, 26 december 2021, op mijn werk op [adres 2] .
(…)
Ik zag op een afstand een man staan. Ik herkende de man. Het was mijn oude kapper van ongeveer drie maanden geleden. Zijn naam is [verdachte] . (…) [verdachte] liep mijn richting op. Hij begon tegen mij te schreeuwen. Ik hoorde dat hij heel boos was op mij. (…) Uit het niets kreeg ik een klap op mijn linkeroog. Ik voelde direct pijn in mijn linkeroog. Ik viel bijna achterover. Hij sloeg mij met zijn linkerhand. Ik zag dat hij een vuist had gemaakt. (…)
Ik werd toen ook heel boos. Ik sloeg hem niet, maar ik verdedigde mijzelf, want ik voelde en zag dat hij mij weer sloeg op mijn linkeroog, weer met zijn linker vuist. Ik verdedigde mijzelf met mijn linkerhand. [verdachte] sloeg mij toen heel hard op mijn linkerhand omdat ik die voor mijn linkeroog hield. Ik voelde toen direct pijn in mijn linkerhand. Ik viel toen weer bijna achterover. Ik voelde een paar seconden later dat hij weer uithaalde naar mij met zijn linker vuist. Ik voelde heel veel pijn aan mijn linkerkant van mijn borst. Ik kreeg bijna geen adem meer. Ik viel toen achterover. (…) Ik ben toen opgestaan en ik ben hem gaan filmen met mijn mobiel. (…)
Ik had heel veel pijn aan mijn linkeroog. Ik had pijn aan mijn linkerborst en aan de bovenkant van mijn linkerhand. (…) Nu is mijn hand pijnlijk en dik. Ook is mijn oog heel dik en opgezet. Mijn borst is ook heel gevoelig en pijnlijk. (…)
2. Een geschrift, te weten een aanvraagformulier medische informatie d.d. 26 december 2021, dossierpagina’s 6 tot en met 7, voor zover inhoudende als medische verklaring van huisarts [huisarts] :
Datum onderzoek: 26 december 2021
Omschrijving van letsel.
Uitwendig waargenomen letsel: zwelling (mild) zygoma
(griffier: jukbeen)links. Borstkas g.b. Li hand t.h.v. caput MC3 forse zwelling  röntgenfoto aangevraagd.
3. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 30 januari 2023, voor zover inhoudende:
Op de beelden die wij nu bekijken, ben ik de man met de witte broek.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 december 2021, dossierpagina’s 10 tot en met 11, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 27 december 2021 was ik belast met het uitkijken en beschrijven van de beelden van een mishandeling. (…) Op de beelden zie ik twee mannen. Man 1 omschrijf ik als volgt: donkere huidskleur, donkerblauwe hoodie met witte touwtjes, heeft capuchon op, zwarte jas, grijze joggingbroek en zwarte schoenen.
Man 2 omschrijf ik als volgt: donkere huidskleur, donkere haren, zwarte jas, zwarte broek, donkere schoenen.
Op de beelden zie ik man 1 tegenover man 2 staan. (…) Ik zag dat man 1 meerdere keren met zijn handen uithaalt naar man 2. Ik zag dat man 1 met zijn linkerhand uithaalt in de richting van het gezicht van man 2. Ik zag dat het gezicht van man 2 door de uithaal van man 1 naar links bewoog.
5. De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 30 januari 2023, inhoudende:
Het hof heeft op de camerabeelden het volgende waargenomen: er zijn twee personen te zien. De verdachte heeft een witte broek aan en geeft met zijn rechterbeen een trap in de richting van de andere man. Vervolgens maakt de verdachte een slaande beweging richting de andere man en komt de hand van de verdachte in het gezicht van de andere man. De andere man wordt daarbij ongeveer 1 meter naar achteren verplaatst. De andere man heeft zijn armen langs zijn lichaam.
Bewijsoverwegingen
Parketnummer 01-343282-21:
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Parketnummer 01-035694-22:
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als nader verwoord in de pleitnota – vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 01-035694-22 tenlastegelegde feit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte stellig ontkent [slachtoffer 2] te hebben mishandeld en dat op de beelden niet waar te nemen is dat de verdachte aangever raakt met de trappende en duwende bewegingen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat op basis van de vorenbedoelde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting genoegzaam vast is komen te staan dat de verdachte de heer [slachtoffer 2] drie keer heeft geslagen en dat hij hem hierbij ook drie keer heeft geraakt, te weten eenmaal op zijn jukbeen, eenmaal op zijn borstkas en eenmaal op zijn linkerhand. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aangever direct na het voorval tegenover verbalisant [verbalisant 5] heeft verklaard dat de verdachte hem heeft geslagen en dat het geconstateerde letsel van aangever overeenkomt met de gestelde handelingen van de verdachte. Dat niet met betrekking tot alle handelingen op de camerabeelden zichtbaar is dat de verdachte de aangever ook daadwerkelijk raakt, maakt dit niet anders, gelet op de afstand waarop de beelden zijn gemaakt en de camerapositie ten aanzien van de persoon van verdachte en/of het slachtoffer.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging en verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-343282-21 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 01-035694-22 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ten aanzien van de onder parketnummer 01-343282-21 tenlastegelegde mishandeling bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging nu de verdachte een geslaagd beroep toekomt op noodweerexces.
Daartoe heeft de verdediging ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte als eerste werd geslagen door aangeefster. De verdachte voelde zich daarom genoodzaakt om terug te slaan, temeer omdat de verdachte voorafgaand aan het incident in zijn eer en goede naam was aangetast door discriminerende uitlatingen van aangeefster en het feit dat zij de auto van de verdachte had bespuugd toen hij in die auto zat. Op basis van die omstandigheden kan worden vastgesteld dat sprake was van een noodweersituatie. Hoewel het door de verdachte toegepaste geweld mogelijk niet in verhouding stond tot hetgeen daaraan vooraf was gegaan, was het geweld door niets anders ingegeven dan – kort gezegd – de hevige gemoedsbeweging van de verdachte die werd veroorzaakt door het schelden, spugen en slaan.
Het hof overweegt als volgt.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. Voor een beroep op noodweerexces geldt dat er een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest.
Het hof dient allereerst vast te stellen of sprake is geweest van een noodweersituatie.
Naar het oordeel van het hof kunnen de door de verdediging gestelde gedragingen van aangeefster, te weten het uitschelden van de verdachte en het bespugen van zijn auto, niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Voorts is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Het hof is dan ook van oordeel dat, op het moment dat de verdachte uit zijn auto stapte, geen sprake was van een noodweersituatie. Daar komt bij dat de handelingen van de verdachte, te weten uit de auto stappen om – kort samengevat – verhaal te halen bij aangeefster, aldus gericht waren op een confrontatie, waardoor een beroep op noodweer(exces) niet kan slagen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld aan te voeren dat de noodweersituatie pas is ontstaan nadat de verdachte uit de auto stapte, overweegt het hof nog het volgende.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat aangeefster [slachtoffer 1] en de verdachte op 14 december 2021 op straat een conflict hebben gehad. Aangeefster is daarbij als eerste uit haar auto gestapt. Op enig moment is de verdachte ook uitgestapt en is het tot een handgemeen gekomen, waarbij de verdachte volgens aangeefster [slachtoffer 1] als eerste heeft geslagen. Het hof ziet geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen, nu deze verklaring op belangrijke punten steun vindt in de verklaring van getuige [getuige] en in de camerabeelden zoals die zijn beschreven door verbalisant [verbalisant 2] en zoals het hof deze ter terechtzitting heeft waargenomen. Het hof neemt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] dan ook als uitgangspunt en stelt vast dat het de verdachte is geweest die als eerste heeft geslagen.
Het hof tekent daarbij nog aan dat, indien wel uit het dossier zou volgen dat het aangeefster zou zijn geweest die de eerste klap had uitgedeeld, de handelingen van de verdachte – te weten het meermaals tegen het hoofd en het lichaam van aangeefster slaan – niet in verhouding staan tot de ernst van de gestelde aanranding.
Concluderend komt de verdachte naar het oordeel van het hof geen beroep op noodweerexces toe. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor onder parketnummer 01-343282-21 bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zal opleggen. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat gelet op de aard van het geweld en de OM-richtlijnen een hogere straf dan opgelegd door de politierechter passend is.
De verdediging heeft ter terechtzitting (subsidiair) een straftoemetingsverweer gevoerd. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte ter zake van het onder parketnummer 01-343282-21 tenlastegelegde al voldoende gestraft is nu zijn voordeur door – zo concludeert de verdediging – de familie van aangeefster [slachtoffer 1] uit zijn de woning is geblazen en hij mitsdien forse schade heeft geleden. Daarnaast is de verdediging van mening dat, wanneer het hof ter zake van een of beide feiten een straf op zal leggen, gelet op de oriëntatiepunten volstaan moet worden met een geldboete, eventueel te combineren met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster [slachtoffer 1] op 14 december 2021 en mishandeling van aangever [slachtoffer 2] op 26 december 2021. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers geschonden. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte ook in het verleden meermaals is veroordeeld voor dergelijke geweldsdelicten. Mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich wederom binnen een tijdsbestek van twee weken tweemaal schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, hebben die eerdere veroordelingen de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een geldboete, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf, zoals de verdediging heeft bepleit, acht het hof dan ook niet aan de orde. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd maakt dit niet anders. Anderzijds ziet het hof evenmin aanleiding om een gevangenisstraf voor de duur als gevorderd door de advocaat-generaal op te leggen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Immateriële schade
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 515,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door de bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Zo heeft zij last gehad van de lichamelijke beperkingen die zij van het letsel ondervond, had zij moeite om in slaap te komen en heeft de mishandeling geleid tot herbelevingen van een eerdere traumatische ervaring die zij had meegemaakt, waardoor de angstgevoelens en nachtmerries verder werden versterkt. Dat is aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 515,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De schadevergoeding voor immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2021, zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 515,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de materiële schade
Vanuit Slachtofferhulp is, na de behandeling van deze zaak bij de politierechter, namens het slachtoffer een aanvullend verzoek tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel binnengekomen. Daarin is verzocht om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel, bestaande uit een bedrag van € 6.750,00 aan materiële schade, aan de verdachte op te leggen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het gevorderde bedrag aan materiële schade betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de schadevergoedingsmaatregel een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd, indien en voor zover de verdachte jegens een slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het hof is van oordeel dat, hoewel de schadevergoedingsmaatregel een strafrechtelijke reactie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden gegeven, de vraag naar het bestaan van een causaal verband tussen het feit en de ontstane schade wel een noodzakelijke voorwaarde is die dient te worden onderzocht.
Uit het “schade-onderbouwingsformulier betreft aanvullend verzoek opleggen schadevergoedingsmaatregel” blijkt het volgende. Het slachtoffer heeft op 21 december 2021, dus een week na het tenlastegelegde feit, een CT-scan ondergaan in het ziekenhuis. Uit die scan bleek dat sprake was van een significante deviatie (afwijking) van het neusseptum (neustussenschot) naar links. Op 6 april 2022 is het slachtoffer naar haar huisarts gegaan, alwaar werd geconstateerd dat sprake was van een blijvende scheefstand van de neus. Aangezien deze scheefstand zonder chirurgische ingreep niet zou herstellen, heeft het slachtoffer zich op 27 juni 2022 tot de Velthuis Kliniek gewend. Zij heeft daar een offerte laten opstellen voor een chirurgische ingreep aan de neus. De kosten voor het opstellen van de offerte van € 50,00 en de kosten voor de ingreep van € 6.700,00 komen tezamen uit op een bedrag van € 6.750,00.
Het hof overweegt daarover het volgende.
Naar het oordeel van het hof is uit het dossier onvoldoende vast komen te staan dat sprake is van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de materiële schade waarvoor de toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt gevraagd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, hoewel uit het radiologiebericht naar aanleiding van het CT-onderzoek d.d. 21 december 2021 volgt dat bij het slachtoffer sprake is van een significante deviatie van het neusseptum naar links, niet is gebleken dat deze deviatie een (direct) gevolg is van het bewezenverklaarde. Niet uit te sluiten is immers dat deze deviatie al vóór het bewezenverklaarde bestond. Het hof wijst op grond van het voorgaande het verzoek tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht af voor zover dit ziet op het bedrag van € 6.750,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-343282-21 en in de zaak met parketnummer 01-035694-22 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 01-343282-21 en in de zaak met parketnummer 01-035694-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-343282-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 515,00 (vijfhonderdvijftien euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-343282-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 515,00 (vijfhonderdvijftien euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 december 2021.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 13 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.