ECLI:NL:GHSHE:2023:1344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
20-000669-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van feit 2, maar voor feit 1, diefstal door twee of meer verenigde personen, was hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken. De politierechter had ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van feit 2, aangezien er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van 2 maanden had gevorderd. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal van elf douchekranen ter waarde van 1820,99 euro, die hij had weggenomen uit een winkel in Venlo. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht, en de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd gelast.

Het hof overwoog dat de verdachte een geraffineerde diefstal had gepleegd, waarbij hij de douchekranen had verstopt in een doos voor een toiletpot. De verdachte had een strafblad en was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meebracht dat de opgelegde straf passend was. De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000669-22
Uitspraak : 17 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 maart 2022 met parketnummer 03-041176-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 09-027219-21, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 ten laste is gelegd. De politierechter heeft het onder feit 1 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De politierechter heeft tevens de tenuitvoerlegging gelast van de eerder onder parketnummer 09-027219-21 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Tot slot heeft de politierechter de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk werd aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder feit 2 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.
Door de raadsvrouw van de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouw in het verlengde van de door haar bepleite vrijspraak betoogd dat deze afgewezen dient te worden.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2022 te Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere douchekranen, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 februari 2022 te Venlo meerdere douchekranen, die aan [bedrijf 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, afdeling Opsporing BT Venlo-Beesel, locatie Venlo, registratienummer PL2300-2022024961, gesloten d.d. 20 februari 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-59.
1.
Het proces-verbaal van aangifte (met bijlage) d.d. 16 februari 2022, pagina 7 tot en met 10, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Plaats delict : [adres bedrijf 1] Venlo
Pleegdatum/tijd :16 februari 2022 om 15.38 uur
Ik ben werkzaam als bedrijfsleider bij de [bedrijf 1] gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Venlo.
De betreffende persoon stond met een platte kar met daarop een doos met inhoudende een toiletpot in de rij van kassa 1. Blijkbaar had verdachte in de gaten dat hij opgemerkt was en liep terug de winkel in met de platte kar. Ik en een medewerker hebben de verdachte gevolgd en op een gegeven moment liep de verdachte een gangpad in. Mijn collega is toen andersom gelopen zodat wij hem konden insluiten met het doel hem aan te spreken.
Vervolgens zagen wij dat er alleen nog de platte kar stond met de doos en daar stonden weer wat verfspullen op. De man die erbij hoorde was weg. Mijn collega zag de betreffende persoon vervolgens buiten lopen.
Hierop ben ik met twee medewerkers naar buiten gelopen achter de betreffende man aan. Uiteindelijk heb ik met mijn collega’s de man bij de verkeerslichten op de parkeerplaats kunnen aanspreken. Ik kreeg toen via het oortje te horen van een andere medewerkster dat de doos vol zat met douchekranen. Deze douchekranen behoren niet in een doos te zitten waarin eigenlijk een toiletpot moet zitten. Hierop hebben wij de man aangehouden en mee naar het bureau genomen.
De beveiligingsweavers zijn aangetroffen in de winkel. Deze zitten normaal gesproken om de douchekranen om diefstal te voorkomen. Deze zijn eraf gesneden of geknipt.
In totaal zijn er 11 douchekranen gestolen ter waarde van 1820,99 euro.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2022, pagina 13 en 14, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Naar aanleiding van de winkeldiefstal werden door de aangever aan mij camerabeelden overhandigd van het camerabeveiligingssysteem en door mij bekeken.
Ik zag dat om 14.41 uur de verdachte [verdachte] met een winkelwagentje de winkel binnen kwam lopen. Dit betrof een hoog model winkelwagentje zoals men veelal in supermarkten gebruikt.
Ik zag dat om 14.53 uur de verdachte [verdachte] met een platte winkelkar in de rij bij de kassa stond. Ik zag dat op deze platte winkelkar een witte doos stond. Ik zag dat op deze witte doos een ander product stond. Ik zag dat [verdachte] na ongeveer 53 seconden met de platte winkelkar de rij bij de kassa verliet.
Opmerking verbalisant: de aangever [aangever] deelde mij tijdens het bekijken van de camerabeelden mede dat deze doos de verpakking was van een WC-pot. Deze doos werd later samen met de platte winkelkar door [verdachte] achtergelaten in de winkel. In deze doos werden daarna op dat moment de weggenomen kranen aangetroffen. De WC-pot die oorspronkelijk in de doos zat werd later elders in de winkel aangetroffen.
Ik zag dat om 14.55 uur [verdachte] zonder winkelkar en zonder iets af te rekenen de kassa’s passeert.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is, door en namens de verdachte, het navolgende aangevoerd. Op 16 februari 2022 is de verdachte naar de [bedrijf 1] te Venlo gegaan, om aldaar een toiletpot te kopen. Hij is met een winkelwagen de winkel binnengelopen en heeft deze winkelwagen in de winkel omgeruild voor een platte kar, omdat de doos van de toiletpot niet in de winkelwagen paste. Vervolgens heeft hij de doos op de platte kar gezet en is hij in de rij bij de kassa gaan staan. Omdat hij naar het toilet moest, is hij uit de rij gestapt, heeft hij de platte kar met daarop de doos bij de kassa achtergelaten en heeft hij de winkel verlaten, om naar de [bedrijf 2] te lopen om daar naar het toilet te gaan. Vervolgens is hij op de parkeerplaats van de [bedrijf 2] aangesproken door een medewerker van de [bedrijf 1] . De verdachte wist niet dat er in de doos, waarin een toiletpot behoorde te zitten, elf douchekranen zaten.
De verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de aan hem tenlastegelegde diefstal van douchekranen, aldus de verdediging.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en schuift deze dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte een doos voor een WC-pot op zijn kar had, waar eerst de WC-pot uit is gehaald en in de winkel is achtergelaten alvorens de kranen zonder beveiligingsweavers daarin zijn (ver)gestopt en dat de verdachte de platte kar met daarop de doos niet – zoals hij zelf heeft verklaard – bij de rij bij de kassa heeft achtergelaten omdat hij dringend naar het toilet moest, maar dat hij met de kar terug de winkel in is gelopen en hij de platte kar daar heeft achtergelaten, alvorens hij zonder iets af te rekenen de winkel heeft verlaten.
Het hof merkt in dit verband op dat de verdachte bovendien op de parkeerplaats bij de verkeerslichten richting de rotonde is aangesproken door medewerkers van de [bedrijf 1] , en dus niet op de parkeerplaats bij de [bedrijf 2] , die in tegenovergestelde richting is gelegen van de plek waar de verdachte is aangesproken (zo heeft het hof ter terechtzitting aangegeven naar aanleiding een zoekopdracht in Google Maps). Die vaststelling staat haaks op de bewering van verdachte dat hij vanwege hoge nood naar het toilet van de [bedrijf 2] wilde lopen.
Het hof acht het daarnaast onaannemelijk dat een derde in een doos voor een WC-pot douchekranen zonder beveiligingsweavers in het schap heeft achter gelaten, dat de verdachte niets vermoedend nou net deze doos heeft meegenomen uit het schap en dat de verdachte – zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard – op het moment dat hij de doos uit het schap heeft gepakt en op de platte kar heeft gezet, niet heeft gemerkt dat in de doos geen toiletpot, maar elf douchekranen zaten en hij niet heeft gezien dat de doos open was (geweest).
Het hof acht op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 16 februari 2022 elf douchekranen heeft gestolen bij de [bedrijf 1] te Venlo. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte met zijn handelen (het verbergen van de douchekranen in een doos waarin een toiletpot hoort te zitten) de douchekranen onttrokken aan de beschikkingsmacht van de rechthebbende, en zich derhalve schuldig gemaakt aan diefstal.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de douchekranen, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal van de douchekranen heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een geraffineerde diefstal van meerdere douchekranen, toebehorende aan [bedrijf 1] . De douchekranen waren verstopt in een doos waarin een toiletpot hoorde te zitten en de artikelbeveiliging was van de douchekranen verwijderd en elders in de winkel achtergelaten. Dergelijk handelen levert winkeliers veel overlast, schade en ergernis op en hindert hen in de bedrijfsvoering. Ook de maatschappij ondervindt schade van winkeldiefstallen, doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstal, uiteindelijk door de consument worden betaald. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermaals onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen. Bovendien is het onderhavige feit begaan gedurende de proeftijd van een eerdere veroordeling tot een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf ter zake van diefstal. Die voorwaardelijke straf en eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Uit voornoemd uittreksel volgt dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband verklaard dat hij een bijstandsuitkering geniet en mantelzorger is van zijn vader.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, het justitiële verleden van de verdachte, en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de beslissing over de hoogte van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, ten aanzien van diefstal waarbij geraffineerd te werk wordt gegaan. Deze oriëntatiepunten gaan in geval van recidive –waarvan in deze zaak sprake is – uit van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het hof komt tot een hogere straf dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof van oordeel is dat de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie bij het arrondissementparket Limburg heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Den Haag van 1 februari 2021 onder parketnummer 09-027219-21 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van deze vordering van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de politierechter ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 1 februari 2021, gewezen onder parketnummer 09-027219-21, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 17 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.