ECLI:NL:GHSHE:2023:1326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
20-000997-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake verkrachting en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 april 2021. De verdachte, geboren in 1978, was eerder vrijgesproken van verkrachting, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van het slachtoffer, dat op 6 juni 2019 in Eindhoven plaatsvond. De verdachte heeft de aangeefster gedwongen tot seksuele handelingen tegen haar wil, waarbij geweld is gebruikt. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van geluidsopnamen die tijdens het incident zijn gemaakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en er is een contactverbod opgelegd met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade, in totaal € 6.294,66, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000997-21
Uitspraak : 1 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 1 april 2021, met parketnummer 01-865083-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank Oost-Brabant de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde en de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] . Ten aanzien van de vordering benadeelde partij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat deze volledig toegewezen dient te worden met uitzondering van een deel van de reiskosten à € 61,88, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof anders dan de rechtbank tot een bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 07 juni 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen en houden van zijn penis en/of zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] en/of het likken van de vagina en/of anus van die [slachtoffer] , waarbij het geweld en/of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid bestonden uit:
- het binnendringen van de slaapkamer van die [slachtoffer] en/of
- het bovenop die [slachtoffer] gaan liggen en/of het dekbed van die [slachtoffer] af te trekken en/of
- het uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer] en/of
- het (met kracht) uit elkaar houden/duwen van de benen van die [slachtoffer] en/of
- het houden van zijn hand op de mond van die [slachtoffer] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 07 juni 2019 te Eindhoven door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen en houden van zijn penis en zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] en het likken van de vagina en anus van die [slachtoffer] , waarbij die andere feitelijkheid bestonden uit:
- het binnendringen van de slaapkamer van die [slachtoffer] en
- het bovenop die [slachtoffer] gaan liggen en het dekbed van die [slachtoffer] af te trekken en
- het uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer] en
- het met kracht uit elkaar houden/duwen van de benen van die [slachtoffer] en
- het houden van zijn hand op de mond van die [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, Dienst Nationale Recherche, Team Zeden, onderzoek Sauvage, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie, met registratienummer 2019116356, gesloten op d.d. 11 juli 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1- 121.
1.
Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 19 juni 2019, dossierpagina’s 13-21, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord aangeefster
V: Tegen wie kom je aangifte doen?
A: [verdachte] . (Het hof begrijpt verdachte [verdachte] )
V: Waar kom je aangifte van doen?
A: Van verkrachting.
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: In de nacht van donderdag op vrijdag, 6 op 7 juni 2019.
V: Waarom doe je aangifte?
A: Omdat hij mij gedwongen heeft iets te doen wat ik niet wilde. Namelijk seks hebben met hem. Ik heb doodsangsten gehad.
A: Eind april, dus drie maanden ongeveer (het hof begrijpt in 2019), is hij drie of vier keer naar Eindhoven gekomen en ik ook zo vaak naar Amsterdam.
[…]
A: We zagen elkaar niet veel. Ik besloot dat dit het was en ik niet meer wilde afspreken. Ik was erg aan het zoeken naar hoe ik hem kon vertellen dat ik het beter vond om niet meer af te spreken met elkaar.
A: Ik was van plan om op doorreis het hem op 2 juni (het hof begrijpt 2 juni 2019) face to face te vertellen. Maar ene paar dagen daarvoor belde ik hem op. Ik zei hem dat ik niet meer langs wilde komen. Ik zei dat ik niet boos was en het voor mij zo goed was. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat de relatie tussen ons beëindigd is.
V: En toen?
A: Hierna hoorde ik niks meer van hem. Ik was hier blij mee en dacht dat hij het wel snapte.
V: Kan je eens vertellen wat er is gebeurd 6 op 7 juni 2019?
A: Ik had de avond van 6 juni college. Ik was rond 21.00 -21.15 thuis. Nietsvermoedend ging ik mijn flat binnen. Ik woon op drie hoog. Ik ging naar boven en hij stond voor mijn deur. Toen ik dat zag, was ik verbaasd. Hij had niks laten horen. Geen appje, niet gebeld. Ik vroeg hem waarom hij er was. Hij zei dat hij in de buurt was met een vriend. Die vriend zou beneden in de auto zitten te wachten. [verdachte] zei tegen mij dat hij nog een keer face to face wilde praten. Ik had geen reden om bang te zijn. Ik zei hem dat ik moe was en eerst wilde douchen. Ik zei dat hij wel binnen mocht komen om te praten. Het was inmiddels bijna 21.30 uur. [verdachte] ging bij mij in de woonkamer zitten. Terwijl ik aan het koken en afwassen was hebben we rustig gepraat. We spraken over zijn moeder en allerlei ditjes en datjes. Het was prima en ik vond dat het wel goed was om het zo af te sluiten. Uiteindelijk heeft [verdachte] met mij meegegeten. Het was 23.30 uur toen wij klaar waren met eten. Ik keek op de klok en zag dat het 23.30 uur was. Ik moest de volgende dag weer vroeg op. Ik zei hem dat het laat was en hij met de trein naar huis kon of op de bank kon blijven slapen. Hij werd boos toen ik zei dat hij op de bank kon blijven slapen. Ik was verbaasd omdat hij zelf hier was gekomen en wist dat ik geen contact wilde en al helemaal geen intiem contact. Hij werd boos en sprak harder. Ook zijn lichaamstaal was niet fijn. Hij liep op en neer. Ik had hem nog niet eerder zo gezien in onze omgang. Dit maakte voor mij dat ik niet eens meer wilde dat hij op de bank sliep, maar ik wilde dat hij gewoon zou vertrekken. Dit wilde hij niet. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik vroeg mij af of ik de politie moest bellen om hem mijn huis uit krijgen. Ik wist niet wat ik moest doen en hij was zo te keer aan het gaan tegen mij. Ik kapte het af en zei dat ik te moe hier voor was. Ik zei hem dat ik naar bed ging en hij maar moest kijken wat hij zou doen: naar huis of op de bank.
Ik ben in bed gaan liggen. Ik was heel moe, maar slapen lukte ook niet meer.
V: En dan?
A: Ik viel niet echt in slaap maar was wel aan het weg doezelen. Na een kwartier kwam hij ineens mijn slaapkamer binnen. Hij ging met zijn hele lichaam op mij liggen. Ik schrok hier van. Ik had dit niet verwacht. Ik vroeg wat hij deed en zei dat ik dit niet wilde. Het was niet de [verdachte] die ik kende. Hij ging gewoon door. Hij haalde het dekbed van mij af. Ik had een onderbroek aan met maandverband omdat ik ongesteld was. Ik droeg een slaapshirt tot net boven mijn knieën. Hij deed mijn shirt naar boven. Ik was echt bang aan het worden. Ik probeerde mijzelf te verweren en overeind te zitten. Ik lag op mijn eigen haren, ik heb haren tot mijn heupen, waardoor ik mijn hoofd niet kon bewegen. Hij is veel sterker dan ik ben. Ik probeerde weg te komen, maar dit had geen resultaat. Ondertussen had hij mijn onderbroek uit weten te trekken. Hij probeerde mijn benen uit elkaar te houden zodat hij zijn piemel bij mij naar binnen kon duwen. Ik probeerde mijn benen dicht te duwen en weg te komen. Ik raakte in paniek. Ik had voor hij mijn onderbroek uit deed meerdere keren gezegd dat ik niet wilde. Ik zei ‘This is really red.” Ik heb op allerlei manieren geprobeerd duidelijk te maken dat ik dit niet wilde. Ik probeerde met alle kracht mijzelf te verdedigen en hem weg te duwen. Ik durfde hem niet te slaan of schoppen omdat ik bang was dat hij dan nog agressiever zou worden.
V: En verder?
A: Ik kon nog wel bedenken dat ik hem niet kon overmannen en zo min mogelijk risico wilde nemen. Mijn emoties namen het over. Ik riep steeds harder dat ik het niet wilde. Hij deed zijn hand voor mijn mond waardoor ik geen geluid meer kon maken. Die hand hield hij ook een tijd voor mijn mond. Ik kreeg niet veel adem en dit was een angstaanjagend gevoel. Ik dacht dat als hij iets verder zou gaan, ik er geweest was. Toen ik stil werd, haalde hij zijn hand weg. Ondertussen had hij zijn piemel bij mij binnen en was hij heen en weer aan het gaan. Ik vroeg waar hij mee bezig was. Ik zei dat ik pijn had. Ik zei dat ik geen adem kon halen en hij zei dat er geen probleem was en dit gewoon kon. Ik ging weer schreeuwen en weer deed hij zijn hand voor mijn mond. Ik was bang dat hij mij dood zou maken. Ik durfde niks meer.
V: Waar is hij met zijn piemel in geweest?
A: In mijn vagina.
V: En toen?
A: Ik heb uit angst de moed opgegeven. Ik wilde dat het zo snel mogelijk voorbij zou zijn en heb hem zijn gang laten gaan. Ik weet de volgorde niet meer precies, maar hij deed alsof het normaal was. Hij ging uit mij. Hij ging met zijn mond naar mijn vagina. Ik weet niet meer of dit voor of na dat hij klaarkwam was. Ik heb hem zijn gang laten gaan tot hij klaar kwam. Hierna kwam hij naast mij liggen. Ik lag te trillen en te huilen. Ik was misselijk van angst. Ik lag op mijn rechterzij terwijl hij achter mij lag. Hij pakte mij vast alsof we een stelletje waren die lepeltje-lepeltje lagen na de seks. Ik zei dat ik me moest gaan wassen omdat ik bloed had op mijn bovenbenen. Het was voor mij een reden om even uit bed te kunnen. Ik liep naar de badkamer. Ik heb in de douche mijn benen afgespoeld en heb daarna weer een onderbroek met maandverband aangetrokken. Hij zei dat ik bij hem in bed moest komen liggen. Dat was echt een opdracht zeg maar. Hij vroeg het mij niet. Ik deed alles wat hij zei om maar zo min mogelijk risico te lopen.
V: Dan lig je naast hem in bed en dan?
A: Hij aaide mij over mijn wang en zoende mij op mijn mond. Ik liet hem dit doen maar zoende hem niet terug. Na een tijdje zei hij dat we zouden gaan slapen en ik mij geen zorgen hoefde te maken omdat hij vandaag niets meer zou doen. Ik kon natuurlijk niet slapen maar wilde proberen te gaan slapen. Ik had door dat ik nooit in slaap zou vallen en zei hem dat ik op de bank zou slapen. Ik had mijn mobiel in mijn hand om naar de bank te vertrekken. Hij zei dat ik in bed moest slapen. Hij vroeg wat ik met mijn telefoon deed. Hij vroeg of ik de politie zou bellen. Ik zei dat ik mijn alarmklok nodig had. Hij zei dat ik de telefoon moest geven en ik de telefoon niet nodig had. Toen hij dit zei, vond ik het nog veel enger worden. Ik had gegijzeld kunnen worden in mijn eigen woning. Hij had zijn hand al op mijn mond gehad. Ik was bang dat hij mij zou vastbinden of zo. Ik had allerlei angsten. Ik zat rechtop in bed aan de galerij kant. In een beweging ben ik uit bed gegaan, ben de deur uit gegaan en ben via de trap een verdieping naar beneden gerend. Ik ken daar iemand. Ik had mijn lenzen niet in en ik heb -4 dus kan niet goed zien. Ik heb op nummer 124 aangebeld, maar daar was niemand thuis. Op nummer 119, dit is op de tweede verdieping, ging de deur open. Ik ben daar naar binnen gesprint. Ondertussen weet ik dat daar [getuige 1] en [getuige 2] wonen. [getuige 1] had zijn mobiel al in zijn hand. Later heb ik de centrale aan de telefoon gehad en vertelde dat ik was verkracht. Later hoorde ik van [getuige 1] dat hij [verdachte] had weggestuurd. [verdachte] was achter mij aangekomen. [getuige 1] kwam later terug en zei dat de politie achter [verdachte] aan zat. Ik ben naar boven gegaan en zag dat de voordeur van mijn woning nog open stond. Ik heb de deur afgesloten terwijl ik ondertussen nog de centrale aan de telefoon had. Op verzoek van de centrale ben ik terug naar 119 gegaan en heb daar op de politie gewacht. Ik had gezien dat [verdachte] zijn telefoon in mijn woning had laten liggen. Dit heb ik ook tegen de politie verteld. De telefoon is in beslag genomen.
V: Je zegt dat het stopte toen hij klaar kwam. Waar kwam hij klaar?
A: In mijn vagina. Daarna heeft hij mij willen beffen. Daar had ik natuurlijk helemaal geen zin in en hier stopte hij al snel mee. Hij was even met zijn hoofd bij mijn vagina. Ik voelde wel zijn mond maar wilde het afhouden. Hij kwam weer omhoog en vroeg mij waarom ik het niet fijn vond als hij dit deed. Hij heeft ook op een moment zijn vinger in mijn vagina gestopt. Dit was volgens mij toen hij al met zijn penis in mijn vagina was geweest. Daarna haalde zijn penis er uit en toen ging hij ruw met zijn vinger bij mijn vagina naar binnen. Ik ken mij niet meer precies herinneren wanneer dit was. Dit was wel voor het klaarkomen.
V: In het informatieve gesprek vertelde je ook iets over wat er gebeurd zou zijn bij je anus?
A: Ja klopt. Hij wisselde wel van positie. Op enig moment zat ik op mijn knieën steunend op mijn ellebogen. Ik zakte wat naar beneden dat ik op mijn buik lag. Hij is met zijn mond bij mijn anus geweest en heeft daar gelikt. Hij merkte dat dit niet soepel liep. Ik werkte niet mee en liet niet blijken dat ik dit fijn vond. Hij is toen met zijn penis weer in mijn vagina gegaan. Ik zat toen op mijn knieën en steunde op mijn ellebogen. Hij ging toen tekeer. Hij stootte zodat zijn piemel heen en weer ging in mijn vagina. Dit was heviger aan het worden.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 27 juni 2019, dossierpagina’s 65-68, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op woensdag 26 juni 2019 en donderdag 27 juni 2019 hoorden wij een audiovisuele opname, afkomstig van de telefoon van onderstaand volledig genoemde verdachte [verdachte]
. Wij zagen dat er in de telefoon, van het merk: Apple Type: iPhone 5s , kleur: wit, tussen de data 6 juni 2019 te 23.40 uur en 7 juni 2019 te 00.06 uur, een viertal opnames stonden in de map video’s. Wij zagen en hoorden dat de opnames met de naam: 1MG1466.MOV en 1MG1464.MOV video-opnamen betroffen waar alleen een geheel zwart beeld te zien was. In deze videofiles bevond zich verder geen opname.
In de videofile onder de naam: 1MG1465.MOV zagen wij alleen een geheel wart beeld
waarbij wij een vrouwenstem hoorden zeggen: “stop this, stop this [verdachte] ! This is red”.
Wij hoorden de vrouw huilend zeggen “ [verdachte] stop this!”. Wij hoorden dat de opname dan stopt.
Wij zagen dat in de videofile onder de naam IMG l468.MOV een video-opname stond
waarvan het beeld geheel zwart was. Wij hoorden in deze opname twee personen praten,
dit betrof een mannenstem en een vrouwenstem. Betreffende stemmen betreffen vermoedelijk de stem van verdachte [verdachte] en de stem van aangeefster/slachtoffer [slachtoffer] . Onderstaand betreft een letterlijke uitwerking van hetgeen wij in deze opname hoorden.
Dit wordt door ons als volgt weergegeven:
V: vrouwenstem
M: mannenstem
O: opmerking verbalisanten
V: [verdachte] (huilende stem)
V: Stop (huilende stem)
V: [verdachte] (huilende stem) stop
V: What are you doing? Look at me. What are you doing? (huilende stem)
O: Geluid van kraken gelijkend op het geluid van beddengoed dan wel kleding en een zwaar ademende vrouw.
V: [verdachte] i’m in pain. Can you please stop. [verdachte] can you please let me breath?
M: He, ja
V: Please stop
M: He?
V: Can you please stop, I’m in pain.
V: [verdachte]
M: Yeah?
V: Can you please let me breath?
M: Come here, no no no and because of (onverstaanbaar) so i have to wait ja
M: (onverstaanbaar) that is why i have to do it, ja?
V: [verdachte] ?
M: Yeah?
V: Can you please let me
V: [verdachte] ?
M: (onverstaarbaar)
V: [verdachte] I am having my period.
W: That does’t matter.
V: [verdachte] (huilende stem)
M: I will do it ja?
M: (onverstaanbaar) oke?
V: Noooo (huilende stem)
M: I will do it ok
M: Ja?
V: Noo
V: Huilend geluid en geluid van hijgende vrouw.
M: Onverstaanbaar
O: Geluid gelijkend op krakend geluid van beddengoed danwel kleding.
M: Ja, It’s okay (onverstaanbaar)
M: Onverstaanbaar
V: [verdachte] ik
V: Kreunend en snikkend geluid
V: Auww (harder huilend geluid)
V: Auww ( nog harder huilend geluid)
O: Geluid gelijkend van op en neer gaande bewegingen.
V: Huilend geluid
M: (Onverstaanbaar)
V: ( Huilend en snikkend geluid)
V: [verdachte] , i don’t want this
M: It’s no problem, it’s me, [verdachte]
O: Geluid gelijkend op krakend geluid van beddengoed danwel kleding.
V: I don’t want to (onverstaanbaar) okay? (huilende stem)
M: (Onderstaanbaar)
V: [verdachte] , auww, [verdachte]
M: He? What is that? Hm?
O: Hierna stopt het geluidsfragment.
Wij hoorden dat de stem van de man in deze opname gelijkend is met stem van verdachte
[verdachte] welke wij als verdachte hebben verhoord.
Verdachte : [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] in [geboorteplaats] .
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 27 juni 2019, dossierpagina’s 40-42, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: Wat kunt u vertellen over wat er gebeurd zou zijn?
A: Ik had rond 00:30 uur net de hond uitgelaten. Toen ik daarvan terug kwam hoorde ik een heel hard gegil. Ik heb de deur open gedaan en gekeken of ik iemand zag. Ik zag een vrouw op de galerij en zij was heel erg in paniek en na een wat onsamenhangend verhaal begreep ik dat er een indringer in haar woning was. Ze klampte me echt vast als een reddingsboei. Ik zag de paniek in haar ogen. Ik heb toen rond 00:40 uur het 112 nummer gebeld.
V: Wat hoorde u precies?
A: Eerst, omdat het een verdieping hoger was, een gil. Dat dempte daarna wat en daarna hoorde we het heel hard en ik hoorde roepen; “help me toch”. Dat was heel bijzonder en ik deed de voordeur van onze flat open. Toen hield het geschreeuw ook meteen op.
V: Wat ziet u dan?
A: Een jonge vrouw met bruin haar van een jaar of 25 tot 30 jaar. Ze was helemaal in paniek. Ze had paniek in haar ogen en ze klampte me vast. Ze mompelde eerst: “Er zit iemand binnen”. Ik vroeg waar binnen. Ze zei in haar huis. Ze was ook soms onverstaanbaar. Toen ik duidelijk had dat er een indringer in haar huis was, was ze meer gekalmeerd.
V: En toen?
A: Ik stond half in de deuropening om de vrouw naar binnen te laten gaan. De vrouw was binnen en [getuige 2] , mijn vriendin, was ook binnen. Ik zag uit mijn ooghoek een man aan komen en die wilde dus ook onze woning binnen gaan. Ik heb hem tegen gehouden.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 27 juni 2019, dossierpagina’s 43-46, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: En wat hoorde je toen?
A: Ik hoorde iemand twee keer om hulp roepen. [getuige 1] (het hof begrijpt getuige [getuige 1] ) liep naar de voordeur en ik stopte de hond in de woonkamer. Ze riep letterlijk “Help”. Er zat een poosje tussen het eerste geschreeuw en het roepen van hulp.
V: [getuige 1] doet de deur open en dan?
A: Ik stond in de gang en ik hoorde dat ze zei dat er een indringer was. Ze was verward en duidelijk in paniek.
V: Wat vertelde ze tegen de politie toen die haar aan de telefoon had?
A: Die waren haar vooral aan het kalmeren want ze was in paniek.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris, gerechtshof ‘s- Hertogenbosch, d.d. 24 augustus 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer] :
Op de vragen van de advocaat-generaal antwoord ik als volgt:
U houdt mij voor dat het met name gaat over de manier waarop de rechtbank schrijft over dat geluidsfragment en dat de verdachte een dominante rol had. U vraagt mij wat ik van de beslissing van de rechtbank vond en wat er afgesproken zou zijn over bepaalde codes. Ik was erg verontwaardigd, omdat het in mijn ogen verdraaid was. Wij hebben gepraat over dat hij dominant mocht zijn, maar wel voorzichtig. Het was ook alleen bij erover praten gebleven. Toen hij zei dat zijn moeder was overleden heb ik aangegeven het is vriendschappelijk en er is geen intimiteit. Toen is hij toch bij mij in bed gekomen terwijl we hadden afgesproken dat hij dat niet zou doen en toen moest ik met bepaalde codes praten. Die keer nadat hij had gezegd dat zijn moeder was overleden was de eerste keer dat ik een codewoord moest gebruiken. In het vonnis van de rechtbank van vorig jaar werd er gedaan alsof we dat al heel vaak hadden gedaan en alsof het heel normaal was dat we gewelddadige seks hadden, terwijl dat helemaal niet zo was.
We hebben met elkaar afgesproken dat ‘yellow’ betekende rustiger aan en dat ‘red’ betekende alles moet stoppen qua intimiteit. We hebben niet met elkaar afgesproken dat andere woorden niet zouden gelden. Ik heb niet met hem afgesproken dat als ik ‘stop’ zou zeggen of ‘ik wil dat niet’, dat dat dan iets anders zou betekenen. De woorden yellow en red waren duidelijk en kort en waren een extra toevoeging en extra veiligheid.
U vraagt mij waarom ik koos voor het woord red. Net zoals bij een stoplicht. En red in het Engels omdat wij vooral Engels spraken.
U vraagt mij waarom ik koos voor het woord yellow. Ook net zoals bij een stoplicht.
U vraagt mij of de keuze voor deze twee woorden red en yellow maakt dat er sprake is van een grijs gebied. Nee want red betekent stoppen en yellow betekent het mag doorgaan, maar het moet rustiger aan. En als er red wordt gezegd dan moet het meteen stoppen en dan is er geen grijs gebied.
U vraagt mij of het woord red betrekking had op het hebben van seks als zodanig of dat het woord red ook betrekking kon hebben op bepaalde handelingen. Red betekent de seks moet stoppen. U vraagt mij of dit altijd zonder uitzondering zo is geweest. Ja.
U vraagt mij of hij zijn handen ook nog op mijn mond heeft gelegd. Ja, twee keer. Dat was niet meteen in het begin maar wel vrij snel toen ik steeds meer tegen begon te stribbelen en steeds heftiger duidelijker ging maken, ook fysiek, dat ik het niet wilde. Ik was daar wel voorzichtig mee omdat ik bang was dat hij me iets aan wilde doen. Toen ik op mijn rug lag heeft hij wel zijn hand op mijn mond gelegd toen mijn verbale uitingen hem te hard werden en daarna heeft hij dat nog een keer gedaan. Tenminste, ik concludeerde dat de reden dat hij zijn hand op mijn mond legde gelegen was in het feit dat mijn verbale uitingen hem te hard werden. U vraagt mij of ik nog iets specifieks heb gedaan of gezegd toen hij zijn hand op mijn mond legde. Ik kon niks zeggen met zijn hand op mijn mond. Het was heel beangstigend omdat het heel benauwend was en ik heb geprobeerd om zijn hand van mijn mond te halen maar dat lukte niet.
Op de vragen van de advocaat-generaal antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of het zo kan zijn dat ik op een bepaald moment merkte dat red niet de gewenste reactie had en dat ik op een andere manier moest proberen hem te laten stoppen. Ja, zoals letterlijk benoemen dat ik pijn had en door tegenkracht te geven. Maar hij werd steeds gewelddadiger en op een bepaald moment durfde ik het niet meer.
6.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, twintigste meervoudige kamer voor strafzaken van 15 februari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik bevestig dat de mannenstem die te horen is in de geluidsbestanden IMG_1465.MOV en IMG_1466.MOV van mij is. De transcriptie van deze fragmenten zoals deze zijn geverbaliseerd door de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen kloppen. Ik hoor inderdaad een vrouwenstem huilen.
7.
De inhoud van het geluidsbestand IMG_1465.MOV zoals deze zich in het dossier bevindt en door het hof in raadkamer is beluisterd.
8.
De inhoud van het geluidsbestand IMG_1466.MOV zoals deze zich in het dossier bevindt en door het hof in raadkamer is beluisterd.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord - aangevoerd dat een redelijke twijfel bestaat omtrent de kenbaarheid van het onvrijwillige karakter van die seksuele handelingen en het daarmee samenhangende bewustzijn hieromtrent bij de verdachte.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt, aan de hand van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, vast dat tussen de verdachte en [slachtoffer] (hierna: aangeefster) in de nacht van 6 op 7 juni 2019 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, hetgeen ook niet wordt betwist.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de tenlastegelegde handelingen tegen de wil van de aangeefster hebben plaatsgevonden, de verdachte daar ook het opzet op heeft gehad en zich mitsdien schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van aangeefster, zoals dat aan hem ten laste is gelegd. In dat kader overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dat in veel gevallen ertoe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde feit kan opleveren.
Het hof dient in voormeld verband te beoordelen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Daarnaast zal het hof moeten bepalen of voor de beweringen van aangeefster voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van aangeefster volgen, maar ook uit ander ter zake deze beschuldiging relevant te achten bewijsmateriaal. Dat bewijsmateriaal dient bovendien afkomstig te zijn van een andere bron dan van aangeefster.
Op 19 juni 2019 heeft aangeefster bij de politie een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd over de door de verdachte verrichte seksuele handelingen die in de avond en nacht van 6 op 7 juni 2019 in haar woning te Eindhoven hebben plaatsgevonden. Op 24 februari 2022 heeft aangeefster een e-mail met haar reactie op het vonnis van de rechtbank Limburg naar de advocaat-generaal gestuurd. De inhoud van deze reactie heeft de advocaat-generaal aanleiding gegeven het hof te verzoeken aangeefster te horen als getuige. Dit verzoek is toegewezen waarna aangeefster in aanwezigheid van de advocaat-generaal en de verdediging door de raadsheer-commissaris is gehoord.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangeefster, waaronder ook de verklaring afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris, nauwkeurig en in ieder geval op wezenlijke onderdelen consistent zijn. Zij benoemt relevante details die hun bevestiging vinden in de overige bewijsmiddelen. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op de geluidsopnames waarover aangeefster niet beschikte en die haar ten tijde van de aangifte niet bekend waren.
De verdachte stelt dat hij zich niet bewust is geweest van het feit dat aangeefster op dat moment geen seks met hem zou willen. Hiertoe heeft verdachte aangevoerd dat, gegeven aard van de (seksuele)relatie tussen beiden, dwang niet ongewoon en ook niet ongewenst was. De verdachte en de aangeefster hadden vaker op dergelijke wijze gemeenschap met elkaar gehad. Het woord red deed de verdachte veronderstellen dat aangeefster ongesteld was, maar niet dat zij de seks wilde beëindigen.
Anders dan de verdachte het hof wil doen geloven kunnen de woorden
“stop this, stop this [verdachte] ! This is red”niet anders worden opgevat als een duidelijke wilsuitdrukking dat aangeefster, in ieder geval op en vanaf dat moment, geen seks met verdachte wil hebben. Daarbij betrekt het hof niet alleen de taalkundige betekenis die het woord stop heeft, maar ook het feit dat nadien de woorden
“ [verdachte] I’m in pain. Can you please stop, “Please stop”. “Can you please stop, I’m in pain” en “ I don’t want”huilend werden uitgesproken. Kennelijk had het codewoord ‘red’ geen zeggingskracht waarna veelvuldig werd teruggevallen op het niet mis te verstane woord stop. Zodra aangeefster gewaar werd dat verdachte nog steeds niet stopte volgde het huilen. Het huilen, zoals dat te horen is op geluidsbestand IMG l468.MOV, laat zich goed denken bij een verkrachting en past ook bij de angst voor verdachte op dat moment die aangeefster zei te hebben.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat eerst nadat aangeefster spreekt over haar ongesteldheid (
[verdachte] I am having my period) de verdachte reageert met de opmerking dat dat niet uitmaakt (
That does’t matter). Aangeefster gebruikt in dit verband het woord red evenwel niet. Op het moment dat zij dat woord wel gebruikt reageert verdachte daar niet op. Het hof acht het dan ook niet aannemelijk dat verdachte bij het horen van het woord red veronderstelde dat aangeefster daarmee enkel bedoelde te zeggen dat zij ongesteld was.
Het hof is van oordeel dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de dwang die hij tegen de wil van aangeefster heeft aangewend om geslachtsgemeenschap met haar te kunnen hebben. Een dwang waaraan zij zich niet kon onttrekken gelet op het geweld dat op haar werd uitgeoefend zoals omschreven in de tenlastelegging. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op verkrachting dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Deze contra-indicaties zijn, zoals hiervoor besproken, het hof niet gebleken.
Het hof acht de verklaringen van aangeefster consistent en authentiek en derhalve betrouwbaar, zodat deze bruikbaar zijn om te bezigen tot het bewijs en ook daartoe worden gebezigd. Voorts zijn deze verklaringen niet alleen betrouwbaar te achten, maar vinden deze ter zake het strafrechtelijke verwijt relevante steun in andere bewijsmiddelen zoals de geluidsopnamen en de verklaring van enkele buren dat aangeefster in die nacht op de vlucht was en bij hen hulp zocht, alsmede de paniek die door deze buren bij aangeefster is waargenomen.
Het betoog van de raadsman van de verdachte treft dan ook geen doel. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, gelet op het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft door zijn bewezenverklaarde handelen, dat kennelijk puur was gericht op de eigen seksuele behoeftebevrediging, de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk gedrag langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 augustus 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland met geplande realisatiedatum 4 maart 2021. Daaruit komt als conclusie naar voren dat op de verschillende leefgebieden van de verdachte sprake is van stabiliteit en dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Ondanks het lage recidiverisico acht de Reclassering het in grote mate zorgelijk dat de verdachte is overgegaan tot gedragingen waarbij – bewust of onbewust – de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, hetgeen vermoedelijk tot grote consequenties voor het slachtoffer heeft geleid.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een eigen bedrijf heeft in de schoonmaak, dat hij de zorg draagt voor zijn twee zoons en dat hij inmiddels goed contact heeft met zijn ex-partner en tevens de moeder van zijn twee kinderen.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde alsook uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van verkrachting, tevens in aanmerking genomen.
Met oplegging van het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, gelet op de persoon van de verdachte, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht – een bijzondere voorwaarde verbinden, in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer. Met oplegging van deze bijzondere voorwaarde wordt de verdachte de kans geboden om de positieve wending die hij aan zijn leven wenst te geven te bestendigen.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 22.541,86 bestaande uit € 2.541,86 aan materiële schadevergoeding en € 20.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële vordering tot schadevergoeding valt uiteen in de volgende schadeposten:
eigen risico zorgverzekeraar € 124,36
verhuiskosten € 154,80
herinrichtingskosten € 965,52
reiskosten € 102,56
beveiligingssysteem € 1.194,62.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de gehele vordering zal toewijzen met uitzondering van een gedeelte van de reiskosten. Volgens de advocaat-generaal komen slechts de reiskosten die zien op de zeven ritten van en naar de psycholoog voor toewijzing in aanmerking. De overige reiskosten, zijnde de reiskosten gemaakt voor het doen van aangifte bij het politiebureau, de reiskosten gemaakt voor het bijwonen van het getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris en de parkeerkosten van de terechtzitting van heden, zijn proceskosten, aldus de advocaat-generaal. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal berekend dat de post reiskosten (onder d) daarom gematigd dient te worden met een bedrag van € 61,88.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij te kennen gegeven een gedeelte de reiskosten (onder d) zijnde de reiskosten voor het doen van aangifte bij het politiebureau, het bijwonen van het getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris en de terechtzitting van heden, niet langer te handhaven conform het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt ten aanzien van de materiële schade als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof wijst de post eigen risico zorgverzekeraar (onder a), verhuiskosten (onder b), herinrichtingskosten (onder c) toe.
Ten aanzien van de post reiskosten (onder d) is het hof van oordeel dat enkel de reiskosten die gemaakt zijn voor de behandelingen door de psycholoog voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de ingediende vordering tot schadevergoeding is gebleken dat de benadeelde partij zevenmaal 34 kilometer heeft afgelegd om de behandelingen te volgen (vice versa). Dit komt uit op een totaal van 238 gereden kilometers. Het hof hanteert een tarief van 21 cent per kilometer. Het totale bedrag aan reiskosten dat zal worden toegewezen is daarom € 49,98. De overige reiskosten die werden gevorderd, zijnde de reiskosten voor het doen van aangifte, het bijwonen van het getuigenverhoor door de raadsheer-commissaris en de parkeerkosten van de terechtzitting van heden, zijn naar het oordeel van het hof niet aan te merken als reiskosten, maar als proceskosten. De benadeelde partij zal daarom in het overige gedeelte van de gevorderde reiskosten, groot € 52,58, niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de schadepost slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen als proceskosten.
Het hof is voorts van oordeel dat thans, in het kader van deze strafrechtelijke procedure, onvoldoende kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de gestelde kosten voor het beveiligingssysteem (post e) het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. Daarbij komt dat de vordering op inhoudelijke gronden door de verdediging gemotiveerd is betwist. Een nader onderzoek naar de causaliteit zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze schadepost bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof overweegt met betrekking tot de immateriële schade als volgt. Immateriële schade komt in dit geval slechts voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij, althans haar advocaat, heeft in dit verband immers gesteld dat zij door de gebeurtenis ernstig is beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt onder meer angstklachten, herbelevingen en lusteloosheid te ervaren na hetgeen haar is overkomen. Zij heeft vele therapiesessies gevolgd ter verbetering van haar psychische gesteldheid bij een psycholoog. Een en ander is door de benadeelde partij onderbouwd met producties.
Uit de in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt onder meer naar voren dat de benadeelde partij nog steeds geregeld terugdenkt aan het bewezenverklaarde voorval, zij kampt met een gevoel van onveiligheid en dat haar levenslust voor een lange tijd weg is geweest. Zij kampt aldus nog steeds met de nadelige gevolgen van de verkrachting.
Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat daardoor is opgetreden valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit de overgelegde bescheiden is gebleken, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden op grond van deze strafrechtelijke procedure naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 5.000,00.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen oordeel te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in de vordering worden ontvangen. Zij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het voren overwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het totaalbedrag van € 6.294,66, bestaande uit € 1.294,66 aan materiële schade en
€ 5.000 aan immateriële schade, zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 6.294,66. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 6.294,66, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 66 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is in welke vorm dan ook contact te leggen of te laten leggen met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op 22 december 1992;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.294,66 (zesduizend tweehonderdvierennegentig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 1.294,66 (duizend tweehonderdvierennegentig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.294,66 (zesduizend tweehonderdvierennegentig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 1.294,66 (duizend tweehonderdvierennegentig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 66 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 1 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.