[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteplaats 1] ) op [geboortedag 1] 2000,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek – Gevangenis Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
- ‘medeplegen van mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd’ (feit 2);
- ‘medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
- ‘medeplegen van bedreiging met zware mishandeling’ (feit 4),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met verpleging van overheidswege.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam instelling] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 12.231,56, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van de verdachte zal gelasten. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam instelling] is geconcludeerd de vordering hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 12.231,56 en te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij dient volgens de advocaat-generaal in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten slotte is gevorderd ten behoeve van het slachtoffer hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en daarbij te bepalen dat indien verhaal niet mogelijk blijkt ten hoogste één dag gijzeling kan worden toegepast.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak van het onder feit 1, feit 2 – met uitzondering van de mishandeling van [slachtoffer 4] – en feit 4 tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde is subsidiair bepleit het subsidiair tenlastegelegde bewezen te verklaren. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam instelling] heeft de raadsman zich achter het standpunt van de advocaat-generaal geschaard.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Aan de verdachte is – na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een medewerker (van de afdeling I.T.A) van [naam instelling] , zijnde [slachtoffer 1] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door:
- volledig door het lint te gaan en/of daarbij vernielingen aan te richten en/of brand te stichten in een leefruimte van [naam instelling] , grenzend dan wel nabij een magazijn/opberghok waar die genoemde medewerker zich uit veiligheidsoverwegingen had verschanst, en/of
- de naam van die medewerker te schreeuwen en/of hem daarbij toe te voegen: "Ik kom jou pakken!" en/of door allerlei voorwerpen te gooien tegen de deur van dat magazijn/opberghok waarin die medewerker zich bevond, en/of
- met geweld te trachten die deur van dat magazijn/opberghok te forceren waardoor die medewerker dat magazijn/opberghok niet kon verlaten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in aanmerkelijke mate verwijtbaar en/of onvoorzichtig heeft gehandeld en/of heeft nagelaten, door
- volledig door het lint te gaan en/of daarbij vernielingen aan te richten en/of brand te stichten in een leefruimte van [naam instelling] , grenzend dan wel nabij een magazijn/opberghok waar een medewerker (van de afdeling I.T.A.) van [naam instelling] , zijnde [slachtoffer 1] , zich uit veiligheidsoverwegingen had verschanst, en/of
- de naam van die medewerker te schreeuwen en/of hem daarbij toe te voegen: "Ik kom jou pakken!" en/of door allerlei voorwerpen te gooien tegen de deur van dat magazijn/opberghok waarin die medewerker zich bevond, en/of
- met geweld te trachten die deur van dat magazijn/opberghok te forceren waardoor die medewerker dat magazijn/opberghok niet kon verlaten,
mede ten gevolge waarvan het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die genoemde medewerker wederrechtelijk van de vrijheid beroofd werd en/of beroofd is gebleven;
2.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere ambtena(a)r(en), werkzaam in [naam instelling] , te weten: [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening heeft/hebben mishandeld door een of meerdere stoel(en) en/of pan(nen), in elk geval (een) (zware) voorwerp(en) tegen het lichaam te gooien waardoor genoemde perso(o)n(en) pijn en/of letsel heeft/hebben ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel/huisraad en/of een of meerdere deur(en) van een leefruimte in [naam instelling] , in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten: aan genoemde [naam instelling] toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] (medewerker van [naam instelling] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door
- ( met kracht) met zware voorwerpen tegen de deur van het berghok, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, te slaan en/of te gooien en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom jou pakken" en/of "Als jullie binnen komen, steken we alles in de brand", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (vervolgens)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een medewerker (van de afdeling I.T.A) van [naam instelling] , zijnde [slachtoffer 1] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
- volledig door het lint te gaan en daarbij vernielingen aan te richten en brand te stichten in een leefruimte van [naam instelling] , grenzend dan wel nabij een magazijn/opberghok waar die genoemde medewerker zich uit veiligheidsoverwegingen had verschanst, en
- de naam van die medewerker te schreeuwen en hem daarbij toe te voegen: "Ik kom jou pakken!" en door allerlei voorwerpen te gooien tegen de deur van dat magazijn/opberghok waarin die medewerker zich bevond, en
- met geweld te trachten die deur van dat magazijn/opberghok te forceren waardoor die medewerker dat magazijn/opberghok niet kon verlaten;
2.
hij op 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander ambtenaren, werkzaam in [naam instelling] , te weten: [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door stoelen en/of een pan tegen het lichaam te gooien waardoor genoemde personen pijn en/of letsel hebben ondervonden;
3.
hij op 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel/huisraad en een deur van een leefruimte in [naam instelling] , die geheel of ten dele aan genoemde [naam instelling] toebehoorden, heeft vernield en beschadigd;
4.
hij op 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 1] (medewerker van [naam instelling] ) heeft bedreigd met zware mishandeling en met brandstichting, door
- ( met kracht) met zware voorwerpen tegen de deur van het berghok, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, te gooien en vervolgens
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom jou pakken" en vervolgens
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Baronie, onderzoek CETON, PV-nummer ZB3R020033 / 2020124534, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, gesloten d.d. 4 juni 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-147.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 mei 2020, dossierpagina’s 96-97, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 1] :
Ik ben werkzaam in [naam instelling] in Breda op de afdeling ITA. Twee jongens, genaamd [medeverdachte] en [verdachte] , waren vandaag betrokken bij het incident. Vandaag, 14 mei 2020, stond ik samen met mijn collega’s [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op de groep.
Er werd met van alles gegooid. De pannen, stoelen etc. vlogen om je oren. [verdachte] en [medeverdachte] gingen helemaal los. De enige kant die ik nog op kon was de kant van de toiletten / opberghok. Ik zat opgesloten. Ik kon geen kant meer op. Ik heb gelijk de eerste deur op slot gedraaid. Ik hoorde aan de stemmen dat [verdachte] en [medeverdachte] helemaal door het lint gingen. Ik hoorde dat ze van alles tegen de deur waar ik achter zat aan gooiden.
Ondertussen hoorde ik [verdachte] en [medeverdachte] schreeuwen en ik hoorde veel kabaal. Ze schreeuwden mijn naam. Wetende wat voor jongens het zijn en waar ze toe in staat zijn, daardoor voelde ik me wel bedreigd en werd ik ook wel een beetje bang. Ik hoorde [verdachte] en [medeverdachte] ook van alles kapot gooien, dus ze hadden genoeg scherpe voorwerpen tot hun beschikking. Ik wist ook niet of er al mensen onderweg waren en hoelang het nog zou gaan duren. Ik was echt bang dat ze de boel in de fik zouden gaan steken.
Toen ik door het arrestatieteam werd meegenomen zag ik wat voor ravage [verdachte] en [medeverdachte] in de woonkamer hadden aangericht. Alles was kapot, vernield, vies. Alles lag overhoop.
Ik weet zeker dat als ik of een van mijn collega’s niet op tijd weg konden komen het heel anders was afgelopen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 mei 2020, dossierpagina’s 98-101, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Ik zou mijn getuigenverklaring om willen zetten in een aangifte van wederrechtelijke vrijheidsbeneming en bedreiging door [verdachte] en [medeverdachte] . Ik blijf bij de inhoud van mijn getuigenverklaring.
Ik ben zelf dat hok in gegaan. De situatie was alleen zo dreigend en gewelddadig doordat [verdachte] en [medeverdachte] met geweld de toegangsdeur tot het opberghok open probeerden te krijgen, met alle huisraad tegen deze deur gooiden en bedreigingen uitten in mijn richting dat ik deze ruimte gewoon weg niet kon verlaten zonder dat ik zou moeten vrezen voor mijn eigen leven. Ik wist dat een van deze twee jongens bekend stond met het maken van wapens op zijn cel. Dat was ook de reden dat ik zelf in het opberghok op zoek ben gegaan naar spullen waarmee ik mij zou kunnen verweren op het moment dat zij wel toegang zouden krijgen. Ik heb 1,5 uur in het opberghok opgesloten gezeten en kon daar dus gewoon niet weg voor mijn gevoel. In die zin werd ik wel van mijn vrijheid beroofd.
Na 1,5 uur werd ik wel bang dat er brand zou worden gesticht. Ik rook ook daadwerkelijk brand. Ik heb gehoord dat er geroepen werd: “Ik kom jou pakken!” Ik hoorde dat er geroepen werd: “Kom maar naar buiten [slachtoffer 1] , dan kunnen we praten!”. Ondertussen hoorde ik dat ze op de deur van het opberghok bleven slaan. Hierdoor geloofde ik niet dat ik zomaar naar buiten kon komen zonder dat er geweld tegen mij zou worden gebruikt. Hierdoor voelde ik mij wel bedreigd. Ik had ook het gevoel dat als ik die ruimte uit zou gaan ik zou moeten vechten voor mijn leven.
Ik hoorde dat er met glazen potten tegen de deur werd gegooid. Ik hoorde ook dat er hard tegen de deur werd gebonkt. Ik zag op dat moment ook dat er een scheur aan de binnenkant van de deur ontstond. Ik heb ook gehoord dat er aan de deurklink werd gezeten.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 7 oktober 2021, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 1] :
Toen het kamertijd was en [slachtoffer 2] aan hen vroeg om naar hun kamer te gaan, pakte [verdachte] een glas en gooide de inhoud daarvan over [slachtoffer 2] heen.
[verdachte] kregen we niet tot rust. Hij pakte een steelpan van het keukenblok en maakte daar slaande bewegingen mee in de richting van [slachtoffer 4] . Dit was voor ons het signaal om ons terug te trekken uit de leefgroep. [slachtoffer 4] zag kans om het kantoor weer in te gaan, maar daarna viel de deur weer in het slot. De deur van de berging stond open. [verdachte] gooide een pan in mijn richting en toen ben ik snel het berghok in gegaan en heb ik de deur op slot gedaan. Toen de deur dicht was, dacht ik dat ik hier voorlopig vast zou zitten, wat ik kon hier niet uit. Ik hoorde in de leefgroep dingen kapot geslagen worden, kapot vallen. Ze sloegen met zware dingen tegen de deur van het berghok aan, waaruit ik begreep dat ze binnen wilden komen.
Ik hoorde [verdachte] en [medeverdachte] met elkaar praten over wat de een zou doen en wat de ander zou doen. Ik kon de stemmen van [verdachte] en [medeverdachte] goed onderscheiden. Ik werkte al drie maanden op de leefgroep en ik was mentor van [medeverdachte] , dus ik heb hun stemmen goed leren onderscheiden.
Het werd op een gegeven moment ook wat meer persoonlijk, omdat [verdachte] met zware voorwerpen tegen de deur van het berghok sloeg en riep dat hij mij iets wilde aandoen en dat hij mij wilde pakken.
Ik heb duidelijk gehoord dat [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk actief waren. Ze riepen naar elkaar, gaven elkaar aanwijzingen wat te doen.
Er is naar mij geroepen: “Ik wil jou iets aandoen, ik kom jou pakken”, of woorden van gelijke strekking.
4.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2020 met bijlage, dossierpagina’s 84-87, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] :
Op 14 mei 2020 omstreeks 12:30 uur was ik werkzaam als pedagogisch medewerker bij de [naam instelling] . Mijn voornaam is [slachtoffer 3] . Ik werk op de afdeling ITA, dit is de Individuele Traject Afdeling.
[verdachte] ( [verdachte] ) gooide een klets water naar [slachtoffer 2] . Ook gooide [verdachte] toen een stoel in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] kreeg de stoel tegen haar rug aan. [medeverdachte] duwde [slachtoffer 2] en voegde zich bij [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] langs mij afliep en dat hij met spullen begon te gooien. Hij pakte alles wat hij vond op zijn pad en gooide alles naar ons. Hij gooide een pan tegen [slachtoffer 4] aan. [medeverdachte] was ook met spullen gaan gooien. Ik zag dat [medeverdachte] een stoel oppakte en naar mij toe gooide. Ik voelde dat de stoel hard tegen mijn bovenarm aan kwam. Ik voelde toen de adrenaline was gezakt pijn aan mijn arm. Er werd echt gericht met alles wat zij konden grijpen naar ons gegooid. Er is gegooid met alle huisraad en er is gegooid met stoelen en pannen.
5.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2020 met fotobijlagen, dossierpagina’s 91-95, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 4] :
Mijn roepnaam is [slachtoffer 4] . Ik ben als Senior Pedagogisch medewerker werkzaam bij [naam instelling] te Breda. Ik ben werkzaam op de groep ITA (Individuele Traject Afdeling).
Ik zag dat [verdachte] vanuit de leefgroep water over de rug van [slachtoffer 2] gooide. [slachtoffer 2] sprak [verdachte] aan. Ik zag dat [verdachte] een stoel oppakte en deze naar [slachtoffer 2] gooide. Ik zag dat de stoel tegen de rug van [slachtoffer 2] aan kwam. Het was een metalen stoel met een stoffen zitting, best zwaar dus.
[medeverdachte] deed mee en gooide net als [verdachte] met pannen. Ik zag dat [verdachte] een pan in mijn richting gooide. Deze pan, een zwarte braadpan, raakte mijn linker onderarm. Deze doet hierdoor pijn en is gezwollen en doordat een spier is geraakt kan ik nu geen goede vuist maken van mijn linker hand. Dit doet pijn. Ik zie ook een rode horizontale streep over mijn linker onderarm op de plek waar de pan terecht kwam. Op dat moment besloot ik dat mijn collega’s en ik niet meer veilig waren in de leefruimte en heb ik opdracht gegeven om de ruimte te verlaten. Hieraan werd gehoor gegeven door mijn collega’s. Ik was mijn collega [slachtoffer 1] kwijt. Hij bleek zich in het magazijn te hebben opgesloten. Alleen [verdachte] en [medeverdachte] waren tijdens de escalatie op de groep. Er is ook geweld gebruikt richting mijn collega’s. Er werd met van alles gegooid door deze jongeren.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 mei 2020 met bijlage, dossierpagina’s 104-107, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer 2] :
Op 14 mei 2020 was ik werkzaam als senior pedagogisch hulpverlener. Ik ben werkzaam in [naam instelling] in Breda op de afdeling ITA (Individueel Traject Afdeling).
Toen ik door de deur was zag ik dat [medeverdachte] op mij afliep. Ik voelde op dat moment dat een grote hoeveel water tegen mijn rug werd gegooid. Ik zag dat [medeverdachte] doorliep naar mij toe en mij een ferme duw tegen mijn bovenlichaam gaf. Hierdoor moest ik achteruit stappen en kwam ik met mijn rug tegen de muur aan. Op dit moment gingen alle alarmbellen af. Ik draaide me om en ik zag dat [verdachte] , vanuit de woonkamer, een stoel vast had en die naar mij toe gooide. Ik stond op dit moment bij de deur. De stoel raakte de deur en de stoelpoten raakten mijn rug. Op het moment dat de stoelpoten mij raakten voelde ik niks door de adrenaline, maar nu doet mijn onderrug wel pijn. Ik voel dat mijn onderrug beurs is.
Ik zag dat het helemaal los ging en dat [medeverdachte] en [verdachte] gooiden met pannen, stoelen en eigenlijk alles was ze vast konden pakken. Ik hoorde dat [slachtoffer 4] “Terugtrekken!” riep en zag dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] richting de reguliere uitgang liepen.
7.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2020, dossierpagina’s 73-74, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [aangever] namens [naam instelling] :
Op 14 maart 2020
(het hof begrijpt: 14 mei 2020)vond er omstreeks 13:24 uur een escalatie/opstand plaats in de leefruimte van de Individuele Traject Afdeling. Hierbij keerde een tweetal ingesloten jongeren, te weten [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 2000 en [medeverdachte] geboren op [geboortedag 2] 2002, zich gewelddadig richting de pedagogisch medewerkers [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Er werd met onder andere stoelen en pannen gegooid die hierdoor beschadigd raakten. Al het aanwezig personeel voelde zich dusdanig bedreigd dat zij zich genoodzaakt voelden de ruimte te verlaten en zich in veiligheid te brengen. Medewerker [slachtoffer 1] voelde zich dusdanig in het nauw gedreven doordat hij de ruimte niet uit kon vluchten. Hij heeft zich hierop opgesloten in het naast gelegen magazijn. Terwijl medewerker [slachtoffer 1] in het magazijn zat opgesloten bleek dat er brand werd gesticht. Gezien de ligging van het magazijn ten opzichte van de leefruimte waar zich de verdachten bevonden en waar brand werd gesticht was het voor [slachtoffer 1] niet mogelijk het magazijn veilig te verlaten. Er werd opgemerkt dat de toegangsdeur tot het magazijn kennelijk door de verdachten was gepoogd te forceren. Hierdoor is schade aan de toegangsdeur veroorzaakt. Uiteindelijk bleek dat in de leefruimte de daar aanwezige bank in brand was gestoken.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 augustus 2020, los opgenomen in het procesdossier, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik vroeg aan [aangever] , hoofd veiligheidszaken van de [naam instelling] , of hun personeel ambtenaren zijn. Ik hoorde hem antwoorden dat dit inderdaad zo is.
9.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 19 mei 2020 met bijlagen, dossierpagina’s 75-82, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [aangever] namens [naam instelling] :
Ik voeg een uitdraai van de pagers van het personeel op 14 mei 2020 toe aan mijn aangifte. Hieruit blijkt dat [slachtoffer 1] op 14 mei 2020 tussen 12:54 uur en 14:53 uur 56 keer op de noodknop heeft gedrukt.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2020 met fotobijlage, dossierpagina’s 118-120, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten AOT Zuid 321 en AOT Zuid 323:
Op 14 mei 2020 waren wij, verbalisanten, in uniform gekleed en bevonden ons in de [naam instelling] , gelegen aan [adres] .
Ik, verbalisant AOT Zuid 321, kon via een kantoorruimte zicht krijgen in de ruimte waar de gedetineerden zich bevonden. Ik heb ongeveer 20 minuten zicht gehad in deze ruimte op twee mannen. Op enig moment zag dat één van de mannen de barricade, voor de deur van het kantoor waar ik me bevond, in brand stak. De man die de barricade in brand stak had op dat moment een T-shirt aan met opvallende gele strepen, en de andere man droeg geen bovenkleding. Ik zag dat er een bankstel in de barricade stond en dat deze direct vlam vatte.
Ik, verbalisant AOT Zuid 321, herkende de man die de barricade in brand had gestoken later als: [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te [geboorteplaats 2] .
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2020, dossierpagina’s 121-122, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant AOT Zuid 321:
Ik heb ongeveer 20 minuten zicht gehad op [medeverdachte] en [verdachte] . Dit waren de 20 minuten voorafgaand aan het moment van de interventie en aanhouding van beide jongens die daarop volgde. Ik had zicht via de ramen van een kantoor op de gemeenschappelijke ruimte waar ik beide jongens zag. Op het moment dat ze mij ook zagen vertoonden ze direct uitdagend gedrag naar mij. Er werden allerlei spullen tegen de ramen gegooid waar ik achter stond, zoals etenswaren, pannen, een waterkoker en overige spullen die ze voorhanden hadden. Ik zag dat de jongens hun middelvingers regelmatig opstaken in mijn richting. Ik zag ook dat ze regelmatig op hun borstkas sloegen en vervolgens hun armen wijd omhoog deden. Hierbij werd er ook van alles geschreeuwd. Op een gegeven moment was ik wat dichter bij het glas gaan staan en hoorde ik [verdachte] roepen: “Als je hier naar binnen komt ga je betalen”. Ik zag dat hij op dat moment in elke hand een pan vast had en deze hard tegen elkaar sloeg. Hiermee werd op mij de indruk gewekt dat hij bedoelde dat er door hem geweld zou worden gebruikt als wij naar binnen zouden komen. Ook hoorde ik beide jongens een aantal keer roepen: “Kom dan”. Ik zag dat ze met enige regelmaat bewust tegen de spullen, die overal door de ruimte lagen, trapten of ermee gooiden. Ik zag dat [verdachte] een grijs shirt droeg en op enig moment geen shirt meer aan had. Op enig moment, kort voordat de interventie plaatsvond, zag ik dat er een bank in brand werd gestoken. Dit heb ik direct aan mijn commandant gemeld en kort daarna vond de interventie plaats.
12.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2020 met fotobijlagen, dossierpagina’s 132-147, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 14 mei 2020 omstreeks 16:30 uur was ik, verbalisant, in [naam instelling] waar kort daarvoor verdachten waren aangehouden voor diverse strafbare feiten waaronder vernieling en brandstichting. Zij waren in een woonruimte in [naam instelling] toen zij deze feiten pleegden. Ik zag in deze woonruimte een totale ravage en legde dit vast met mijn mobiele telefoon. De foto’s zijn als bijlagen bij het proces-verbaal gevoegd.
13.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 april 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
De verdachte verklaart het volgende:
U, voorzitter, vraagt mij met wie ik op 14 mei 2020 op de ITA afdeling in [naam instelling] was. Ik was samen met twee andere jongens en vier begeleiders. Eén van die andere jongens was [medeverdachte] .
De begeleiders zeiden dat we naar cel moesten. Ik gooide toen een beslag van melk en eieren op [slachtoffer 2] . [medeverdachte] en ik gingen met dingen gooien. [slachtoffer 4] kwam de boel sussen. Ik heb toen een ijzeren beslagkom gepakt en deze naar [slachtoffer 4] gegooid. Toen zijn [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] naar de deur gerend. [slachtoffer 1] is het berghok in gerend.
U, voorzitter, vraagt mij of ik weet waarom [slachtoffer 1] het berghok in is gegaan. Ik weet het niet. Iedereen ging weg, maar hij ging die ruimte in. Ik wist het eerst niet. Ik kwam er ongeveer na 15 minuten achter dat hij in die ruimte was. Ik was met [slachtoffer 4] bezig. Zij zijn weggegaan en ik zat daar op te letten.
U, voorzitter, houdt mij voor dat wij volgens [slachtoffer 1] met spullen naar de deur hebben gegooid waar hij zich achter bevond. Wij hebben overal dingen naar gegooid. Het kan ook zijn dat wij naar die deur dingen hebben gegooid.
U, voorzitter, vraagt mij of er dingen in brand zijn gestoken. Ja, die bank is in brand gestoken.
U, voorzitter, houdt mij voor dat [slachtoffer 1] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat ik en [medeverdachte] samen actief waren en dat wij elkaar aanwijzingen gaven wat te doen. (…) Op enig moment hebben wij samen wel dingen opgetild en bij de deur gezet. Dat waren kasten en een hometrainer. Ik weet niet waarom wij dat hebben gedaan. Ik denk op dat moment zodat niemand binnen zou komen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1, feit 2 – met uitzondering van de mishandeling van [slachtoffer 4] – en feit 4 tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde is subsidiair bepleit het subsidiair tenlastegelegde bewezen te verklaren. Daartoe is in de kern het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 4 tenlastegelegde is naar voren gebracht dat [slachtoffer 1] zelf de keuze heeft gemaakt om het opberghok in te gaan en zich daar op te sluiten. Er waren immers meerdere uitgangen om de leefruimte te verlaten. Het is een subjectieve beleving van [slachtoffer 1] geweest dat hij wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd. Daarnaast is bij de verdachte geen sprake geweest van opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] . De verdachte heeft niet bewust spullen gegooid naar de deur van het opberghok waarachter [slachtoffer 1] zich bevond. Het gooien van spullen betrof slechts een onderdeel van de vernielingshandelingen. De woorden die [slachtoffer 1] daarbij zou hebben gehoord, zoals: “Ik kom je pakken”, worden door de verdachte stellig ontkend. Ook de overige onder feit 4 tenlastegelegde gedragingen worden door de verdachte ontkend. Uit het procesdossier is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] de bank in brand heeft gestoken. Medeverdachte [medeverdachte] is onherroepelijk vrijgesproken voor de bedreiging met brandstichting, dus de verdachte kan daarvoor ook niet veroordeeld worden via medeplegen, aldus de raadsman.
De verdachte heeft voorts ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde bekend dat hij [slachtoffer 4] heeft mishandeld, maar hij ontkent dat hij de overige tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt aan de hand van het procesdossier vast dat de verdachte op 14 mei 2020 vanwege een eerder opgelegde PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) verbleef in [naam instelling] te Breda. Hij verbleef daar op de ITA (Individuele Traject Afdeling), welke afdeling gericht is op jongeren met ernstige gedragsproblemen. In de nacht van 13 op 14 mei 2020 waren er incidenten geweest. In de ochtend van 14 mei 2020 was duidelijk geworden dat daarvoor sancties zouden volgen: de jongeren zouden vanaf 15:00 uur alleen op cel moeten verblijven. De verdachte was op 14 mei 2020 in het begin van de middag samen met medeverdachte [medeverdachte] en [betrokkene] in de leefruimte op de afdeling. In die leefruimte waren de medewerkers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ook aanwezig. Er werden opmerkingen gemaakt door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en er werd – zo heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard – door de verdachte een mengsel van melk en eieren naar [slachtoffer 2] gegooid. Daarna werden de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] agressief en gooiden zij met stoelen en een pan richting de medewerkers. Omdat de situatie uit de hand begon te lopen zagen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] zich genoodzaakt de afdeling te ontvluchten. Zij voelden zich niet meer veilig. [slachtoffer 1] heeft zich als gevolg hiervan en bij gebreke aan een andere vluchtmogelijkheid opgesloten in het opberghok in de leefruimte. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben vervolgens in de leefruimte gedurende geruime tijd forse vernielingen verricht. Pas na ongeveer twee uur werd door de Dienst Speciale Interventies overgegaan tot actie, waarbij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] werden overgedragen aan de reguliere politiedienst waarna [slachtoffer 1] het opberghok kon verlaten. Op de foto’s van de leefruimte, welke zich in het procesdossier bevinden, is een totale ravage te zien, hetgeen het hof verklaart door de explosie van geweld waarover door de getuigen is verklaard: er lagen etenswaren en allerlei goederen verspreid over de vloer, meubels waren vernield, een bank was in brand gestoken en de deur naar het opberghok was beschadigd.
Ten aanzien van de onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en de onder feit 4 tenlastegelegde medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 1] stelt het hof het volgende vast. Uit vorengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat er een zeer bedreigende situatie voor [slachtoffer 1] is ontstaan, waardoor hij, om zichzelf te beschermen, zich heeft opgesloten in het opberghok in de leefruimte. Deze buitengewoon beangstigende situatie heeft circa twee uur voortgeduurd. De overige medewerkers, [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , waren zich ook bewust van de dreigende situatie en hebben en konden uit veiligheidsoverwegingen de leefruimte verlaten. Dit is [slachtoffer 1] niet gelukt. Zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben zich gedurende die periode zeer agressief opgesteld. Voordat [slachtoffer 1] zich in het opberghok had opgesloten, hadden de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de andere medewerkers mishandeld en daarmee getoond dat zij hiertoe in staat waren. Er werden gedurende dat [slachtoffer 1] zich in het opberghok bevond enorm veel vernielingen door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verricht, waarbij tevens met spullen naar de deur waarachter [slachtoffer 1] zich bevond werd gegooid. [slachtoffer 1] heeft bij de raadsheer-commissaris nog verklaard dat er op een cynische manier werd geroepen: “Kom er maar uit”, met een intonatie die voor hem inhield dat het niet waar was dat hij er uit kon komen. Op enig moment werd ook een bankstel in brand gestoken, welke brand [slachtoffer 1] vanuit het opberghok heeft geroken. De dreigende situatie is pas beëindigd nadat de Dienst Speciale Interventies overging tot actie. Deze situatie heeft bijna twee uur geduurd, waarbij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich in de leefruimte zeer agressief hebben opgesteld, hebben geschreeuwd, hebben gegooid met spullen, vernielingen hebben verricht en waarbij zelfs brand is gesticht. Het feit dat de hulp van de Dienst Speciale Interventies werd ingeroepen geeft naar het oordeel van het hof al de mate van gevaar aan waaraan [slachtoffer 1] , naar mag worden aangenomen, was blootgesteld als hij het opberghok had verlaten.
Ondanks dat de verdachte heeft ontkend dat er bedreigingen zijn geuit naar [slachtoffer 1] , zoals “Ik kom jou pakken”, is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat een dergelijke bedreiging door de verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] is geroepen. [slachtoffer 1] verklaarde daar immers, zowel bij de politie als bij de raadsheer-commissaris, consistent over. Het hof is van oordeel dat deze situatie – waarin onder meer vernielingen werden gepleegd en bedreigingen werden geuit – bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees heeft kunnen opwekken dat hij zwaar zou worden mishandeld zodra verdachten hem te pakken zouden krijgen. Daarmee ontstond er voor [slachtoffer 1] tegelijkertijd de reële vrees dat hij niet de vrijheid had om het opberghok (ongedeerd) te verlaten. Dat [slachtoffer 1] daarbij zelf het opberghok is ingegaan, hetgeen geen daadwerkelijk vrije keuze was maar onder de omstandigheden een in wezen gedwongen keuze, maakt niet dat daardoor geen sprake zou zijn geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. [slachtoffer 1] verklaarde bij de politie, hetgeen steun vindt in het procesdossier, dat hij geen andere uitweg zag dan snel het (af te sluiten) opberghok in te vluchten. Het hof acht dit onder de gegeven omstandigheden, zo niet de enige, dan toch wel een reële en zonder meer begrijpelijke keuze. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte wetenschap had en tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid was beroofd en beroofd werd gehouden. Dat het opzet van de verdachte primair was gericht op de vernielingen, sluit het voorwaardelijk opzet op de vrijheidsberoving niet uit.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde medeplegen van de mishandelingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] is het hof van oordeel dat de ontkennende verklaring van de verdachte ten aanzien de mishandelingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn weerlegging vindt in de tot het bewijs gebezigde aangiftes en verklaringen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Het hof heeft geen redenen om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van deze verklaringen te twijfelen, nu zij elkaar op essentiële punten ondersteunen. Zij verklaren immers in grote lijnen gelijk over de aanleiding van de situatie, het door de verdachte gooien van een vloeistof in de richting van [slachtoffer 2] , alsmede het door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gooien van stoelen en pannen.
Het hof is, zoals reeds uit het vorenstaande volgt, van oordeel dat ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten sprake is van medeplegen door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . [slachtoffer 1] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij, terwijl hij zich in het opberghok bevond, de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met elkaar hoorde praten over wat de een zou doen en wat de ander zou doen. Ze riepen naar elkaar en gaven elkaar daarbij aanwijzingen wat te doen. [slachtoffer 1] kon daarbij de stemmen goed onderscheiden, omdat hij mentor was van medeverdachte [medeverdachte] . De verdachte heeft zelf ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] dingen heeft gegooid en samen dingen heeft opgetild en bij de deur heeft gezet. Daarmee hebben zij de deur van de leefruimte gebarricadeerd. Dit was ook nog aan de gang op het moment dat verbalisant [verbalisant 2] waarnam dat beide verdachten allerlei spullen tegen de ramen gooiden. Beide verdachten staken daarbij regelmatig hun middelvingers op, sloegen op hun borstkas, hielden de armen wijd en riepen “Kom dan”. Gelet daarop is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op de bewezenverklaarde handelingen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn samen opgetrokken in een explosie van geweld. Het verweer van de raadsman dat de verdachte niet voor bedreiging met brandstichting kan worden veroordeeld gelet op de vrijspraak van medeverdachte [medeverdachte] , vindt zijn weerlegging in het bovenstaande in combinatie met de als bewijsmiddel opgenomen verklaring van [slachtoffer 1] en van verbalisant AOT 321.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van bedreiging met zware mishandeling
en
medeplegen van bedreiging met brandstichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van de verdachte zal gelasten.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht niet over te gaan tot het gelasten van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van de verdachte, nu deze maatregel disproportioneel zou zijn. Primair is bepleit te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf. Subsidiair is door de raadsman bepleit een gevangenisstraf op te leggen in combinatie met de oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Meer subsidiair is bepleit aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte verbleef in het kader van een opgelegde PIJ-maatregel in [naam instelling] en heeft daar tezamen met een medegedetineerde in de leefruimte een geweldsexplosie veroorzaakt. Nadat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] waren aangesproken op het overtreden van de regels, zijn zij door het lint gegaan. Zij hebben met spullen – zoals etenswaren, pannen en stoelen – gegooid en hebben daarbij ook medewerkers geraakt. Daarmee heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de medewerkers. De situatie werd zo bedreigend dat de medewerkers zich genoodzaakt voelden te vluchten uit de leefruimte. De verdachte heeft daarbij tevens gevoelens van angst teweeg gebracht bij de medewerkers van [naam instelling] , in het bijzonder bij medewerker [slachtoffer 1] die zich ongeveer twee uur in een opberghok in de leefruimte had moeten opsluiten om het dreigende gevaar voor hem zoveel mogelijk af te wenden, terwijl de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bedreigingen naar hem bleven uiten, met spullen tegen de deur gooiden en bovendien in de leefruimte brand hebben gesticht. Dit laatste werd door [slachtoffer 1] niet gezien, maar wel door hem in de kleine afgesloten ruimte waarin hij zich bevond geroken. Dit leverde om begrijpelijke redenen een bijzonder beangstigende situatie op. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan. Voorts heeft de verdachte ambtenaren mishandeld en een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [naam instelling] door vernielingen te plegen en goederen te beschadigen. Ook dat wordt de verdachte ernstig aangerekend.
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 januari 2023, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 19 februari 2019 is aan de verdachte – voor onder meer meerdere geweldsdelicten tegen beroepsbeoefenaars – naast jeugddetentie een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd.
Voorts heeft het hof met betrekking tot de persoonlijkheid van de verdachte in het bijzonder acht geslagen op inhoud van:
- het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 4 november 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. M.D. Beijer-Holtman en kinder- en jeugdpsychiater dr. R.F. Ferdinand;
- het reclasseringsadvies d.d. 12 november 2020 opgemaakt door de Reclassering Nederland te ’s-Gravenhage;
- de NIFP-rapportage Pro Justitia d.d. 21 maart 2022 opgemaakt door psychiater dr. T.W.D.P. van Os en GZ-psycholoog drs. M. Hulshof;
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 april 2023.
In de meest recente rapportage, de door psychiater dr. T.W.D.P. van Os en GZ-psycholoog drs. M. Hulshof opgestelde NIFP-rapportage van 21 maart 2022, wordt geadviseerd om aan de verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen en wordt vastgesteld dat er bij de verdachte langdurige problemen zijn op diverse levensgebieden. Er vallen daarbij vijf elementen op in het leven van de verdachte: er zijn beperkingen met betrekking tot de verstandelijke vermogens, er is sprake van antisociale persoonlijkheidskenmerken met beperkte empathie en overschrijdingen van de wet, er is sprake van narcistische trekken met een verhoogde krenkbaarheid en autoriteitsgevoeligheid en er is sprake van borderline trekken met daarbij behorende impuls- en agressieregulatieproblemen. Daarnaast is er sprake van problematisch middelengebruik (cannabis). In diagnostische zin kan gesproken worden van een inmiddels uitgerijpte persoonlijkheidsstoornis binnen het cluster-B waarin kenmerken als impulsiviteit, emotieregulatieproblemen, grilligheid en acting-out op de voorgrond staan. De verdachte voldoet aan de criteria van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken. De zwakbegaafdheid, de persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in gebruik van cannabis bestonden volgens de deskundigen ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen. Vanuit de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens voelt de verdachte zich snel onheus bejegend en lukt het hem onvoldoende om zijn oplopende emoties van boosheid te reguleren en zijn impulsen te beheersen. De verdachte wordt op momenten van krenking en begrenzing door zijn emoties overspoeld, wat hem verminderd in staat stelt rationele afwegingen te maken, hetgeen door zijn zwakbegaafdheid toch al wordt bemoeilijkt. De krenking en begrenzing triggerde de narcistische en borderline problematiek van de verdachte en zette de motor aan van zijn antisociaal gedragsarsenaal. De deskundigen adviseren de tenlastegelegde feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Op basis van een combinatie van de klinische inschatting met de gebuikte risicotaxatie instrumenten kan worden vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van een hoog risico op een geweldsdelict. Gezien de pathologie en het verhoogd risico op gewelddadig gedrag, adviseren de deskundigen aan de verdachte een verplichte behandeling op te leggen, teneinde het risico op gewelddadig gedrag duurzaam te verlagen. Hoewel de verdachte al een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd heeft gekregen in het kader van een eerdere veroordeling, blijkt deze onvoldoende tot het gewenste resultaat te leiden. De deskundigen adviseren vanuit gedragskundig oogpunt om aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De deskundigen hebben een advies van een tbs-maatregel met voorwaarden overwogen, maar de problematiek van de verdachte is dusdanig ingesleten dat er een langdurig klinisch traject noodzakelijk is. Daarnaast wordt ingeschat dat de verdachte onvoldoende in staat is om zich aan voorwaarden te houden waardoor de kans op het slagen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden nog extra wordt verlaagd. De deskundigen zijn op de terechtzitting in hoger beroep als getuige-deskundigen gehoord en hebben het advies nader toegelicht.
Het hof verenigt zich met de weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot het hoge recidiverisico en het advies omtrent de noodzaak van een behandeling in een gedwongen kader. Het hof concludeert tevens dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
Het hof overweegt dat in beginsel voldaan is aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte reeds bijna drie jaren in voorlopige hechtenis zit voor deze strafzaak en dat hij – indien aan hem de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou worden opgelegd – geruime tijd zal moeten wachten in een huis van bewaring voordat hij in een tbs-kliniek zal worden behandeld. De raadsman stelt dat de wachttijden voor tbs-klinieken erg lang zijn. Het hof onderschrijft dit standpunt van de raadsman en acht het noodzakelijk en in het belang van de verdachte dat hij zo snel mogelijk zal worden behandeld. De geruime wachttijd die aanwezig is in geval van oplegging van een maatregel tot terbeschikkingstelling acht het hof bijzonder onwenselijk gelet op de aanwezige noodzaak tot behandeling, de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat de verdachte reeds lange tijd zonder structurele behandeling in voorarrest verblijft.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte tijdens de bewezenverklaarde feiten verbleef in de [naam instelling] in het kader van een opgelegde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Deze PIJ-maatregel is aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 19 februari 2019 ter zake van onder meer meerdere geweldsdelicten. De PIJ-maatregel is blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte d.d. 23 januari 2023 aangevangen op 8 maart 2019 en is geschorst op 14 mei 2020, te weten het moment dat de verdachte in verzekering werd gesteld in de onderhavige strafzaak. Het hof overweegt dat indien de verdachte in de onderhavige strafzaak enkel veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf gelijk aan of korter dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, dit tot gevolg zou hebben dat de verdachte van rechtswege weer in de PIJ-maatregel komt. Immers, ingevolge artikel 6:2:22 van het Wetboek van Strafvordering eindigt de PIJ-maatregel enkel na de termijn van de PIJ-maatregel of bij oplegging van een maatregel tot terbeschikkingstelling. De termijn van de PIJ-maatregel loopt niet gedurende de tijd dat aan de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Het criterium voor toepasselijkheid van het sanctierecht voor jeugdigen zoals bepaald in artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht brengt mee dat de maatregel ook niet eindigt doordat de veroordeelde een bepaalde leeftijd bereikt. In het geval van herleving van de PIJ-maatregel, wordt de verdachte in beginsel geplaatst in een Justitiële Jeugdinrichting, waar behandeling plaats zal vinden. In het geval de verdachte na afloop van de maximale looptijd niet ‘uitbehandeld’ is, maar de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat de verdachte langer op een strafrechtelijke titel wordt vastgehouden, voorziet het bepaalde in artikel 6:6:33 van het Wetboek van Strafvordering in omzetting van de PIJ-maatregel in de maatregel tot terbeschikkingstelling.
Ondanks dat de deskundigen Van Os en Hulshof niet adviseren de verdachte te behandelen in het kader van een PIJ-maatregel omdat het pedagogisch klimaat zoals dit in een justitiële jeugdinrichting vormgegeven wordt een averechts effect op het gedrag van de verdachte lijkt te hebben, is het hof van oordeel dat de verdachte gebaat is bij de snellere aanvang van een behandeling in het kader van de PIJ-maatregel ten opzichte van de aanzienlijk langere wachttijd die oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met zich brengt. Het hof zal gelet op die specifieke omstandigheden niet overgaan tot oplegging van een maatregel tot terbeschikkingstelling, maar zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf waarbij – na afloop van de duur van die gevangenisstraf – de eerder aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel van rechtswege zal herleven.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte acht het hof, alles afwegende, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat namens de verdachte op 11 december 2020 hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof heden op 26 april 2023 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 4 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met één maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Opheffing van de voorlopige hechtenis
De verdachte verblijft sinds 14 mei 2020 in preventieve hechtenis. Gelet op het feit dat het hof aan de verdachte bij arrest een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden oplegt met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en de totale duur van het voorarrest de duur van deze gevangenisstraf reeds ruimschoots heeft overschreden, zal het hof de voorlopige hechtenis met ingang van heden opheffen.
Derhalve zal de aan de verdachte bij het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 19 februari 2019 opgelegde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, welke maatregel reeds met ingang van de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak d.d. 14 mei 2020 is geschorst, van rechtswege herleven.
Vordering van de benadeelde partij [naam instelling]
De benadeelde partij [naam instelling] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 17.006,55 (waarvan € 14.055,58 exclusief BTW
(het hof begrijpt: € 14.099,56 exclusief BTW)) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten (exclusief BTW):
€ 1.868,00 voor wachturen bouw;
€ 5.455,50 voor een hoekbank;
€ 630,00 voor een ruit kantoor;
€ 990,91 voor een oven;
€ 287,93 voor een 49 inch TV;
€ 700,00 voor keukeninventaris + voeding;
€ 3.000,00 voor schoonmaak;
€ 500,00 voor diverse storingen;
€ 289,25 voor een Playstation 4;
€ 281,64 voor twee TV’s 19 inch transparant;
€ 18,32 voor een wekkerradio transparant;
€ 34,03 voor een DVD-speler;
€ 43,98 voor drie ventilatoren.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 12.231,56 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij [naam instelling] is niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [naam instelling] heeft te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding, net als de rechtbank, zal toewijzen voor een bedrag van € 12.231,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk zal verklaren.
De raadsman heeft zich achter het standpunt van de advocaat-generaal geschaard en de vordering tot schadevergoeding niet betwist.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam instelling] als gevolg van verdachtes onder feit 3 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof gaat, evenals de rechtbank, uit van de kosten exclusief BTW zoals uit de onderbouwing bij de vordering tot schadevergoeding blijkt. Het gevorderde acht het hof tot een bedrag van € 12.231,56 (posten ii t/m xiii) voldoende aannemelijk gemaakt. Weliswaar is niet van alle kostenposten een onderbouwing gegeven, maar het hof acht deze kosten billijk gelet op de schade die is veroorzaakt door de verdachte en de medeverdachte.
De kosten ter zake van wachturen bouw (post i) voor het bedrag van € 1.868,00 (exclusief BTW) acht het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt en kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing niet beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadepost nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij tevens niet-ontvankelijk verklaren voor zover de vordering tot schadevergoeding ziet op de gevorderde BTW.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het totaalbedrag van € 12.231,56 zal worden toegewezen. Dit bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020, zijnde de datum delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij geleden schade.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [naam instelling] is toegebracht tot een bedrag van € 12.231,56. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste één dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 282, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.