ECLI:NL:GHSHE:2023:132

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.319.000_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorginstelling, tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De minderjarige, geboren in 2007, is onder voogdij gesteld en heeft sinds medio juni 2022 gesloten jeugdhulp ontvangen. De rechtbank had eerder een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp, die de minderjarige nu aanvecht. In haar beroepschrift stelt de minderjarige dat de gesloten plaatsing niet in haar belang is en dat zij liever hulp en begeleiding op basis van vrijwilligheid ontvangt. Ze heeft aangegeven dat de huidige gesloten plaatsing niet de juiste hulp biedt en dat er geen behandelplan is. De GI (Gecertificeerde Instelling) heeft in de procedure aangegeven dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid van de minderjarige en om haar situatie te stabiliseren. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de zorgen over de minderjarige, zoals haar weerbaarheid en zelfbepalend gedrag, nog steeds aanwezig zijn. Het hof concludeert dat de gesloten plaatsing op dit moment noodzakelijk is en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 januari 2023
Zaaknummer : 200.319.000/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/384732 / JE RK 22-1198
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [instelling] te [verblijfplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. J.J.M. van Asten,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI)
,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Oost-Brabant,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 22 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 november 2022, heeft [minderjarige] het hof verzocht om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft het verlenen van een machtiging voor gesloten jeugdhulp ten aanzien van haar.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Van Asten;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering, geen vertegenwoordiger van de raad tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 12 december 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 augustus 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 16 november 2017 is [minderjarige] onder voogdij gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming. Deze voogdij is met ingang van 1 oktober 2020 over gedragen aan de GI.
3.2.
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007, verblijft sinds medio juni 2022 bij [instelling] te [verblijfplaats] , gesloten jeugdhulp.
3.3.
Bij beschikking van 25 juni 2022 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van vier weken, tot 23 juli 2022. Bij beschikking van 8 juli 2022 is een machtiging verleend voor een gesloten machtiging voor jeugdhulp verleend met ingang van 23 juli 2022 tot 23 augustus 2022.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 23 augustus 2022 tot 23 februari 2023.
3.5.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het navolgende aan. De rechtbank heeft een onjuiste beoordeling gemaakt van haar belangen door een machtiging te verlenen om haar in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven tegen haar wil.
[minderjarige] is vijftien jaar en erkent dat zij de nodige hulp en begeleiding kan gebruiken maar zij meent dat een gesloten plaatsing haar niet kan helpen. Volgens haar kan de hulp en de begeleiding die zij nodig heeft het beste worden geboden op basis van vrijwilligheid.
[minderjarige] is uitsluitend bereid om hulp en begeleiding te aanvaarden in het kader van vrijwilligheid, ambulant of in een open groep. [minderjarige] wil bij voorkeur begeleid worden naar steeds meer zelfstandigheid; dit kan het beste worden gedaan door haar steeds meer vrij te laten en door haar steeds meer haar eigen keuzes te laten maken. Het liefst wil [minderjarige] op een open groep wonen, waar zij begeleid wordt met het omgaan van steeds meer vrijheden.
[minderjarige] heeft verder ondervonden dat aan haar in het kader van de gesloten plaatsing niet de hulp en begeleiding wordt geboden die zij behoeft.
Er is geen duidelijk plan van aanpak, ook is er geen behandelplan. Sinds maart 2021 ontvangt [minderjarige] geen passende behandeling die haar verder zal helpen. Zij staat nog steeds op een wachtlijst om naar een geschikte locatie voor behandeling te gaan, dat is tot nu toe niet gelukt. Vanuit de huidige instelling ontbreekt de mogelijkheid om haar een behandeling te kunnen bieden die voor haar passend is. Ook is er geen vooruitzicht op het vinden van een passende locatie en plek voor haar. Het gebrek aan enig perspectief heeft haar er in het najaar toegebracht om weg te lopen.
De gesloten plaatsing heeft in de praktijk geen andere inhoud en betekenis dan het vasthouden van [minderjarige] , zonder enig vooruitzicht op verbetering. Zij heeft er geen vertrouwen in als haar geen concreet perspectief kan worden geboden. De gesloten plaatsing is niet langer in het belang van [minderjarige] nu er geen zwaarder wegende belangen zijn die deze gesloten plaatsing nog langer rechtvaardigen.
3.7.
De GI heeft in de brief van 12 december 2022 en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aangevoerd. Hoewel er aanvankelijk veel weerstand was bij [minderjarige] heeft de GI sinds augustus 2022 gezien dat zij opener is geworden. De GI heeft samen met haar gesproken over wat zij wil bereiken. Toen is ook gekeken naar welke (open) groep [minderjarige] toe zou kunnen gaan. Er is gewerkt aan het uitbreiden van haar vrijheden. Toen [minderjarige] er op 17 september 2022 voor koos om zich te onttrekken aan het gezag voor ongeveer zeven weken was er geen contact met haar en stonden de ontwikkelingen stil. Na haar terugkomst, begin november 2022, is door de GI opnieuw met haar in gesprek gegaan. De GI heeft toen een diagnostisch onderzoek voorgesteld zodat een behandeladvies gegeven kan worden en een duidelijk beeld van wat zij nodig heeft geschetst kan worden. Deze informatie kan worden gebruikt bij het zoeken naar een geschikte vervolgplek. [minderjarige] staat open voor een dergelijk onderzoek en om aan de hand van de adviezen verder in gesprek te gaan. Dit onderzoek kan worden gedaan bij [instelling] door [instantie 1] (persoonlijkheidsonderzoek).
De GI concludeert dat de situatie van [minderjarige] op dit moment nog niet voldoende stabiel is om de overstap naar een open setting te maken. [minderjarige] is meerdere keren weggelopen en is een aantal weken vermist geweest. Hoewel [minderjarige] , sinds eind november 2022, weer terug is bij [instelling] en sindsdien de plaatsing positief verloopt, zijn deze ontwikkelingen nog pril.
De GI vindt dat een gesloten machtiging nodig is om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen. Daarnaast zijn de kaders van een gesloten setting nodig om de situatie van [minderjarige] te stabiliseren, haar vrijheden uit te bouwen en met [minderjarige] toe te werken naar een basis waarin zij voldoende vaardigheden heeft ontwikkeld om over te gaan naar een open setting.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.8.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.5.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub b, lid 5 en lid 6 Jw .
3.8.6.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof neemt die gronden over en maakt deze - na eigen afweging - tot de zijne.
De zorgen met betrekking tot [minderjarige] betreffen haar weerbaarheid ten opzichte van jongens en het eigen netwerk, haar seksuele ontwikkeling en haar zelfbepalende gedrag. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis in combinatie met langdurige systeemproblematiek. [minderjarige]
heeft in haar leven veel meegemaakt en zij heeft behandeling nodig. [minderjarige] staat daar nu niet
voor open. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de door de rechtbank geformuleerde zorgen over [minderjarige] nog niet zijn weggenomen. De GI heeft dit ook benadrukt in de brief van 12 december 2022 alsook in hetgeen zij ter mondelinge behandeling bij het hof naar voren heeft gebracht. Zorgen bestaan er nog ten aanzien van haar belaste verleden, het gebrek aan, althans weinig vertrouwen van [minderjarige] in de hulpverlening, haar zelfbepalende gedrag, zorgen over de relaties en contacten van [minderjarige] die invloed hebben op haar seksuele ontwikkeling, haar zelfbeeld en haar identiteitsontwikkeling. Relaties zijn lastig voor [minderjarige] . Zorgen zijn er daarom ook over de invloed hiervan op de verdere identiteitsontwikkeling en hoe zij aankijkt tegen relaties.
Recentelijk is [minderjarige] weggelopen uit de gesloten instelling en heeft zij zich voor zeven weken onttrokken aan het gezag. Het is onduidelijk waar zij al die tijd heeft verbleven. Hoewel het hof begrijpt dat [minderjarige] dit heeft gedaan omdat zij moeilijk kan omgaan met het feit dat er weinig tot geen perspectief is op dit moment, blijkt voor het hof hieruit ook hoe moeilijk [minderjarige] kan omgaan met vrijheid en dat er, in ieder geval op dit moment, des te meer noodzaak is voor een gesloten plaatsing. Met de GI is het hof van oordeel dat diagnostisch onderzoek dient plaats te vinden om te bezien welke behandelplek/behandeling het beste bij de problematiek van de [minderjarige] aansluit.
Met de GI is het hof voorts van oordeel dat op dit moment een gesloten machtiging nog nodig is om de continuïteit en veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen en om te voorkomen dat [minderjarige] op een of meerdere crisisgroepen wordt geplaatst in afwachting van een passende vervolgplek. Gebleken is dat de GI alles op alles zet om een passende vervolgplek voor [minderjarige] te vinden. Het hof gaat er, gelet op de verzoeken de GI in de afgelopen periode heeft uitgezet bij diverse (overheids)instanties, waaronder het RET (Regionaal Expertise Team) en het LMIM (Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek), vanuit dat dit gaat lukken. Het hof begrijpt van de GI dat een van de opties die op advies van het RET wordt onderzocht een vorm van beschermd wonen ( [instantie 2] ) betreft.
3.8.7.
Het hof begrijpt dat een gesloten plaatsing van zes maanden voor [minderjarige] een lange tijd is. Het hof is toch van oordeel dat deze periode, gelet op de zorgen die bestaan, noodzakelijk is. De voorzichtige positieve lijn die [minderjarige] heeft ingezet sinds november 2022 en de hulp die haar nu geboden wordt binnen [instelling] (in de vorm van de module JZ+ en de methodiek SafePath), moeten worden voortgezet, zodat zij daarna kan doorstromen naar een passende vervolgplek
.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 22 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en M.A. Stammes en is op 19 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.