7.3Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben op 2 september 2013 een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst gesloten.
In deze samenlevingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
5. Indien door de ene partij een uitkering wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, zal de schuldenaar bevoegdheid hebben de uitkering te voldoen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen. Waarvan de eerste termijn vervalt zes maanden na het eindigen van de overeenkomst. Over het nog niet betaalde deel van de uitkering is door de schuldenaar een rentevergoeding verschuldigd gelijk aan de wettelijke rente. De schuldeiser heeft de bevoegdheid zekerheidsstelling te vragen voor de nakoming van de uit dit lid voortvloeiende verplichtingen.”
Partijen hebben op 16 september 2013 samen de woning aan de [adres] te [postcode]
[woonplaats] (hierna: de woning) in eigendom verkregen. De koopprijs bedroeg
€ 210.000,--. Voor deze aankoop zijn partijen een hypothecaire geldlening van € 220.000,-- aangegaan.
De woning is na de aankoop grondig verbouwd. De verbouwing is voor een groot deel uitgevoerd met en/of via de vader van de man althans het bedrijf van de vader, [XXX] Installatiebedrijf B.V. (hierna: het Installatiebedrijf). Ook de familie van de vrouw heeft meegeholpen met de uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden.
De vrouw heeft in april 2017 de woning verlaten. Zij heeft de samenlevings-overeenkomst per 1 april 2019 opgezegd.
De woning is per 15 mei 2019 getaxeerd op een marktwaarde van € 360.000,--. De hypothecaire schuld bedroeg per april 2019 ongeveer € 197.000,--.
De procedure bij de rechtbank
7.4.1In deze procedure vordert de man, voor zover in hoger beroep van belang, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem tegen betaling van € 24.200,00 uit hoofde van overbedeling, te betalen in vierjaarlijkse termijnen van € 5.000,00 en een slottermijn van € 4.200,--, met ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, waarbij in de berekening van de vordering uit hoofde van overbedeling moet worden uitgegaan van een hypotheekschuld van € 205.650,--, althans € 197.000,--, en van vergoedingsrechten van € 103.224,90 (kosten verbouwing woning) en € 2.726,-- (aankoop fornuis);
met de bepaling dat het vonnis in de plaats komt van de medewerking van de vrouw aan de overdracht van het aandeel van haar in de woning aan de man.
7.4.2De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de man.
7.4.3De rechtbank heeft in haar
vonnis van 20 februari 2020een mondelinge behandeling gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
7.4.4De rechtbank heeft in het
vonnis van 28 april 2021partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de mogelijkheid van de man om het aandeel van de vrouw in de woning “over te kunnen nemen” met ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid (vgl. rov. 4.30.)
7.4.5.De rechtbank heeft in het
eindvonnis van 22 september 2021uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, de woning toegedeeld aan de man tegen betaling aan de vrouw van € 77.593,-- vanwege overbedeling, te voldoen in vijf jaarlijkse termijnen vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat haar vonnis in de plaats treedt van medewerking van de vrouw aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
7.5.1De
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 28 april 2021 en 22 september 2021 voor zover het betreft de hoogte van de door hem verschuldigde overbedelingssom en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
de man voor de toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem, gehouden is aan de vrouw € 24.666,01 te betalen, in 5 jaarlijkse termijnen, te beginnen op 1 oktober 2019 (per 1 oktober 2021 € 15.399,51) althans een door het hof vast te stellen bedrag;
de betaling van € 15.399,51 resp. € 24.666,01 – althans een door het hof vast te stellen bedrag – zal gelden als voorwaarde voor:
a. de toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man en
b. de medewerking van de vrouw aan de levering dan wel de in de plaats stelling van het arrest voor deze levering
c. het ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld die is verbonden aan de woning.
De grief van de man komt er in de kern genomen op neer dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het bestaan van een vergoedingsrecht ter grootte van € 103.286,-- (voor investeringen in de woning) en € 2.726,-- (voor de koop van een fornuis) heeft afgewezen. Deze grief valt uiteen in tien deelgrieven. Deze deelgrieven gaan over:
- de verbouwing (deelgrief 1);
- de werkzaamheden door [XXX] Installatiebedrijf B.V. (deelgrieven 3 en 8);
- de factuur (deelgrief 9);
- de betaling / schenking (deelgrieven 2, 4, 5, 6, 7, en 10).
7.5.2De
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij heeft geconcludeerd, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder verbetering of aanvulling van gronden, tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn grieven dan wel tot verwerping van zijn grieven. Zij vordert veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep en alle kosten van de tenuitvoerlegging en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het arrest tot de dag van de algehele voldoening.
7.5.3.De man heeft zijn hoger beroep tijdig ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (art. 433 Rv). Dit betekent dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep.