ECLI:NL:GHSHE:2023:1306

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.305.247_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrecht ex-samenlevers en regresvordering voor door ouders betaalde factuur

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw die een affectieve relatie hebben gehad en samen een woning hebben gekocht. De man vordert een vergoedingsrecht op de vrouw, omdat zijn ouders een schuld van hem hebben voldaan en hem het betaalde bedrag hebben geschonken. De vrouw betwist de vordering en stelt dat er geen sprake is van een vergoedingsrecht. De rechtbank heeft eerder in haar vonnissen geoordeeld dat de man geen vergoedingsrecht heeft, en de man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken, waaronder de samenlevingsovereenkomst die partijen hebben gesloten en de rol van het Installatiebedrijf, dat door de vader van de man werd beheerd. Het hof overweegt dat de betaling van de factuur door de vader van de man moet worden aangemerkt als een nakoming van de hoofdelijk verschuldigde prestatie, waardoor de man en de vrouw zijn bevrijd van hun verplichting om de factuur te voldoen. Het hof concludeert dat er geen vergoedingsrecht van de man op de vrouw bestaat en dat de grieven van de man falen. De bestreden vonnissen van de rechtbank worden bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.305.247/01
arrest van 25 april 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.J. Lemmens te Eindhoven,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H.A. Wijen te Weert,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 april 2022 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/353463 / HA ZA 19-778 gewezen vonnissen van 28 april 2021 en 22 september 2021 tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.

6.Het verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte van depot van 11 februari 2022;
  • het tussenarrest van 26 april 2022;
  • de akte uitlating van de zijde van de man van 10 mei 2022 met de producties 5 tot en met 7;
  • de antwoordakte van de zijde van de vrouw van 24 mei 2022.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1
Deze zaak gaat over de vraag of de man jegens de vrouw een vergoedingsrecht heeft omdat zijn ouders een schuld van (ieder geval) de man hebben voldaan en hem het door hen betaalde bedrag hebben geschonken.
7.2
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de vorderingen van de man in het door hem opgeworpen incident (tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en zekerheidsstelling) afgewezen. Het hof heeft de beslissing in de hoofdzaak aangehouden. Het hof zal thans een beslissing in de hoofdzaak nemen.
7.3
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben op 2 september 2013 een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst gesloten.
In deze samenlevingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 6
(…)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
(…)
Artikel 9
(…)
5. Indien door de ene partij een uitkering wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, zal de schuldenaar bevoegdheid hebben de uitkering te voldoen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen. Waarvan de eerste termijn vervalt zes maanden na het eindigen van de overeenkomst. Over het nog niet betaalde deel van de uitkering is door de schuldenaar een rentevergoeding verschuldigd gelijk aan de wettelijke rente. De schuldeiser heeft de bevoegdheid zekerheidsstelling te vragen voor de nakoming van de uit dit lid voortvloeiende verplichtingen.”
Partijen hebben op 16 september 2013 samen de woning aan de [adres] te [postcode]
[woonplaats] (hierna: de woning) in eigendom verkregen. De koopprijs bedroeg
€ 210.000,--. Voor deze aankoop zijn partijen een hypothecaire geldlening van € 220.000,-- aangegaan.
De woning is na de aankoop grondig verbouwd. De verbouwing is voor een groot deel uitgevoerd met en/of via de vader van de man althans het bedrijf van de vader, [XXX] Installatiebedrijf B.V. (hierna: het Installatiebedrijf). Ook de familie van de vrouw heeft meegeholpen met de uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden.
De vrouw heeft in april 2017 de woning verlaten. Zij heeft de samenlevings-overeenkomst per 1 april 2019 opgezegd.
De woning is per 15 mei 2019 getaxeerd op een marktwaarde van € 360.000,--. De hypothecaire schuld bedroeg per april 2019 ongeveer € 197.000,--.
De procedure bij de rechtbank
7.4.1
In deze procedure vordert de man, voor zover in hoger beroep van belang, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem tegen betaling van € 24.200,00 uit hoofde van overbedeling, te betalen in vierjaarlijkse termijnen van € 5.000,00 en een slottermijn van € 4.200,--, met ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, waarbij in de berekening van de vordering uit hoofde van overbedeling moet worden uitgegaan van een hypotheekschuld van € 205.650,--, althans € 197.000,--, en van vergoedingsrechten van € 103.224,90 (kosten verbouwing woning) en € 2.726,-- (aankoop fornuis);
met de bepaling dat het vonnis in de plaats komt van de medewerking van de vrouw aan de overdracht van het aandeel van haar in de woning aan de man.
7.4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de man.
7.4.3
De rechtbank heeft in haar
vonnis van 20 februari 2020een mondelinge behandeling gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
7.4.4
De rechtbank heeft in het
vonnis van 28 april 2021partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de mogelijkheid van de man om het aandeel van de vrouw in de woning “over te kunnen nemen” met ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid (vgl. rov. 4.30.)
7.4.5.
De rechtbank heeft in het
eindvonnis van 22 september 2021uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, de woning toegedeeld aan de man tegen betaling aan de vrouw van € 77.593,-- vanwege overbedeling, te voldoen in vijf jaarlijkse termijnen vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat haar vonnis in de plaats treedt van medewerking van de vrouw aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
7.5.1
De
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 28 april 2021 en 22 september 2021 voor zover het betreft de hoogte van de door hem verschuldigde overbedelingssom en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
de man voor de toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem, gehouden is aan de vrouw € 24.666,01 te betalen, in 5 jaarlijkse termijnen, te beginnen op 1 oktober 2019 (per 1 oktober 2021 € 15.399,51) althans een door het hof vast te stellen bedrag;
de betaling van € 15.399,51 resp. € 24.666,01 – althans een door het hof vast te stellen bedrag – zal gelden als voorwaarde voor:
a. de toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man en
b. de medewerking van de vrouw aan de levering dan wel de in de plaats stelling van het arrest voor deze levering
c. het ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld die is verbonden aan de woning.
De grief van de man komt er in de kern genomen op neer dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het bestaan van een vergoedingsrecht ter grootte van € 103.286,-- (voor investeringen in de woning) en € 2.726,-- (voor de koop van een fornuis) heeft afgewezen. Deze grief valt uiteen in tien deelgrieven. Deze deelgrieven gaan over:
  • de verbouwing (deelgrief 1);
  • de werkzaamheden door [XXX] Installatiebedrijf B.V. (deelgrieven 3 en 8);
  • de factuur (deelgrief 9);
  • de betaling / schenking (deelgrieven 2, 4, 5, 6, 7, en 10).
7.5.2
De
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij heeft geconcludeerd, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder verbetering of aanvulling van gronden, tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn grieven dan wel tot verwerping van zijn grieven. Zij vordert veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep en alle kosten van de tenuitvoerlegging en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het arrest tot de dag van de algehele voldoening.
7.5.3.
De man heeft zijn hoger beroep tijdig ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (art. 433 Rv). Dit betekent dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
7.6
Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken. In het kader daarvan zal het hof de essentiële stellingen van partijen per onderwerp weergeven.
7.7.1
De grief van de
manhoudt in dat de rechtbank zijn beroep op het bestaan van een vergoedingsrecht op de vrouw ten onrechte heeft afgewezen. Hij heeft zijn grief als volgt toegelicht.
Verbouwing (deelgrief 1)
De woning van partijen is ingrijpend verbouwd. De verbouwingen hebben grotendeels plaatsgevonden door (personeel van) het Installatiebedrijf. Er is gebruik gemaakt van materialen en bedrijfsmiddelen die zijn geleverd door en/of behoren tot de bedrijfsmiddelen van het Installatiebedrijf.
Mede gezien de opmerking dat de vrouw samen met haar vader de verbouwing structureerde, moet worden geconcludeerd dat deze verbouwing en de mate waarin dit werk is uitgevoerd en betaald, in overleg met beide partijen heeft plaatsgevonden. De vrouw, zij is interieurstylist, bemoeide zich ook met de verbouwing. Zij bepaalde de keuzes voor kleur- en materiaalgebruik en apparatuur. De aankopen daarvoor zijn gedaan in het eerste kwartaal van 2015 (prod. 3 bij dagvaarding hb). Zij heeft nooit bezwaar gemaakt tegen de werkzaamheden en de daaraan verbonden kosten. Ook het fornuis is in overleg met haar gekocht en geplaatst. Het fornuis (€ 2.726,--) is betaald door het Installatiebedrijf.
De man “herhaalt zijn bewijsaanbod (over de verrichte werkzaamheden alsmede de
omvang en de kosten), bestaande uit het overleggen van de factuur met onderbouwing
van de desbetreffende stukken, aangevuld met getuigenbewijs door personen
bestaande uit de betreffende werknemers alsmede de vader van de man en de man
zelf.” Hij heeft de factuur met onderbouwing bij het hof gedeponeerd.
Werkzaamheden door het Installatiebedrijf (deelgrieven 3 en 8)
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake was van een overeenkomst tussen de man en het Installatiebedrijf. Niet kan worden aangenomen dat het Installatiebedrijf, althans haar werknemers althans haar directeur eigener beweging, zonder overeenkomst, werkzaamheden zouden hebben verricht gedurende anderhalf jaar in een onroerende zaak die geen eigendom van het Installatiebedrijf en/of haar directeur was.
De verrichte werkzaamheden leiden tot een betalingsverplichting voor de man. De primaire grondslag daarvoor is gelegen in het bestaan van een overeenkomst, subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
De vrouw was op de hoogte van de na afronding van de werkzaamheden door het Installatiebedrijf opgemaakte factuur. Hierin is een overzicht is opgenomen van de verbouwingen en de daaraan verbonden kosten (vgl. prod. 3 door de vrouw handgeschreven overzichten inzake de verbouwing). De vrouw heeft bewust nagelaten te informeren naar de wijze van betaling van de verbouwingskosten. Voor zover sprake was van “stilzitten” door de vrouw, is dat onvoldoende om aan te nemen dat zij niet akkoord ging met de gevolgde werkwijze, ook gelet op de intensiteit van de werkzaamheden.
Factuur (deelgrief 9)
De rechtbank heeft ten onrechte aan de termijn waarop de factuur is verzonden de betekenis gehecht dat geen sprake was van een daadwerkelijke schuld aan het Installatiebedrijf. Er was sprake van een opdracht in regie waardoor geen tussentijdse facturen zijn verzonden. Het is in de installatiebranche gebruikelijk om werkzaamheden pas te factureren nadat deze zijn afgerond. Ook vanwege de familieverhoudingen tussen partijen en het Installatiebedrijf zijn tussentijds geen facturen verzonden of een voorschot in rekening gebracht.
De werkzaamheden zijn in anderhalf jaar verricht en beëindigd in maart 2015. Op dat moment is op basis van overzichten van de werkzaamheden, de uren van de werknemers en de gebruikte materialen een factuur opgesteld. De factuur is niet later opgesteld. Uit prod. 6 blijkt de hoogte van de rekening-courantschuld in 2015. Het overzicht is ruim voordat partijen besloten uit elkaar te gaan, opgesteld. Partijen behoefden vanwege art. 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst op dat moment geen nadere afspraken te maken. Uit prod. 5a tot en met 5e blijkt de communicatie tussen partijen.
De uren die door de man en zijn vader in rekening zijn gebracht, zijn niet tegen commerciële tarieven berekend. Dat is wel het geval met de kosten van materialen en door de medewerkers van het Installatiebedrijf gewerkte uren.
De vrouw heeft van de vordering van € 77.951,-- (excl. btw) slechts een zeer klein gedeelte (€ 8.617,43 excl. btw) betwist (prod. 7).
Financiering verbouwing / schenking ouders (deelgrieven 2, 4, 5, 6, 7 en 10)
Partijen konden slechts een hypothecaire geldlening van € 220.000,-- verkrijgen. Zij wisten dat de woning, waarvan de koopprijs € 210.000,-- bedroeg, moest worden verbouwd. Gelet hierop, is art. 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst opgesteld. Partijen hadden bij het sluiten van de samenlevingsovereenkomst de bedoeling om een onderscheid te maken tussen door partijen gemeenschappelijk betaalde kosten en kosten betaald vanuit het privévermogen van een van hen. Zij hebben aldus, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wél afspraken gemaakt over de financiering van de investeringen. Met de hypotheekadviseur hebben zij diverse besprekingen gevoerd over de financiering van de kosten (prod. 4 hb).
Het Installatiebedrijf heeft het grootste gedeelte van de verbouwing uitgevoerd. De kosten daarvan (€ 103.286,--) zijn volledig door de vader van de man betaald. Zijn vader is dga van het Installatiebedrijf en heeft de factuur in rekening courant met de vennootschap verrekend. De vrouw heeft erkend dat zij niets heeft betaald aan haar schoonouders en het Installatiebedrijf (randnr. 37 dagvaarding in hb).
De ouders hebben de man zijn verplichting tot betaling van deze werkzaamheden kwijtgescholden. Zij hadden een bevoordelingsbedoeling ten gunste van hem. Daarmee is sprake van een schenking. Partijen kenden elkaar nog maar kort. Het is daarom niet aannemelijk dat zijn ouders een dergelijk hoog bedrag aan de vrouw zouden willen schenken. De ouders waren op de hoogte van de samenlevingsovereenkomst. Zij mochten er van uitgaan dat de investering als schenking aan de man ook ten goede van hem zou komen en werd gezien als zijn privé investering in de woning.
De schenkingsakte is in overleg met de accountant opgesteld. De schenking behoort tot het vermogen van de man. Dit is ook uitdrukkelijk vermeld in de akte van schenking. Hierdoor is sprake van een vermogensverschuiving van privévermogen van de man (hof: verkregen door de schenking) naar gemeenschappelijk vermogen (hof: de eenvoudige gemeenschap van woning). De man heeft daarom krachtens art. 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst een vergoedingsrecht. Primair moet rekening worden gehouden met een vermogensverschuiving van € 103.286,-- en € 2.726,-- en subsidiair met de “wel onderbouwde kosten”.
De man biedt bewijs aan door het horen van zijn ouders en zus over de inhoud en bedoeling van de schenking en met name aan wie deze schenking werd gedaan.
Hij heeft bij de rechtbank het bewijsaanbod van de (omvang van de) schenking herhaaldelijk gedaan. De rechtbank heeft dit bewijsaanbod ten onrechte gepasseerd. Hij herhaalt dit bewijsaanbod in hoger beroep.
7.7.2
In zijn akte uitlating heeft de man nog het volgende naar voren gebracht.
Partijen hebben geen gelijk aandeel gehad in de totstandkoming van de waardestijging van de woning. De vrouw erkent dat er een verschil is in de gemaakte uren en betaalde kosten. Het Installatiebedrijf heeft aanzienlijke extra kosten gemaakt. In de verhouding tussen partijen is niet van belang of deze kosten door de man rechtstreeks zijn voldaan dan wel dat sprake is van een schenking aan de man.
De vrouw neemt in de procedure verschillende standpunten in.
7.8.1
De
vrouwheeft de grieven weersproken.
Verbouwing (deelgrief 1)
Bij de koop van de woning was onduidelijk welke verbouwingen noodzakelijk waren. Partijen hebben vooraf geen afspraken gemaakt over de financiering van de verbouwing. Hun spaargeld was beperkt (€ 30.000,--). Om kosten te besparen en de verbouwing mogelijk te maken, hebben beide families (prod. 1 cva urenoverzicht werk door familie vrouw en prod. 1 en 2 hb) werkzaamheden verricht die per saldo een vergelijkbare waarde hebben.
Tijdens de verbouwing is niet gesproken over nog te betalen kosten. Daar waar meer kosten gemaakt moesten worden, heeft zij daartegen geprotesteerd. Hierop werd door de man gereageerd met “dan betalen wij dat wel” waarna de activiteit zonder haar instemming werd aangepakt. De omstandigheid dat haar vader in de bouw werkt en zij interieuradviseur is, rechtvaardigt niet de conclusie dat de mate waarin de verbouwing werd uitgevoerd en betaald in overleg met beide partijen heeft plaatsgevonden.
De verbouwing heeft anderhalf jaar geduurd (tot begin 2015) omdat het met name met eigen mensen in de vrije uren is gedaan. Van de zijde van de familie van de man werd materiaal of werk door derden ter beschikking gesteld. Dit werd gecompenseerd doordat haar familie meer uren werk verrichtte.
Werkzaamheden door het Installatiebedrijf (deelgrieven 3 en 8)
Partijen hebben geen opdracht gegeven aan het Installatiebedrijf om in regie en tegen commerciële prijzen werkzaamheden te verrichten. Personeel van het Installatiebedrijf heeft nooit werkzaamheden verricht in de woning. Van een (daadwerkelijke) betalingsverplichting aan het Installatiebedrijf is geen sprake. Aan haar zijn nooit overzichten van gemaakte kosten verstrekt.
Factuur (deelgrief 9)
Zij betwist de verschuldigdheid en juistheid van de factuur (zie prod. 4 in hb) en voert daartoe het volgende aan.
1) Eind 2016 verslechterde de affectieve relatie van partijen. In januari 2017 bleek herstel daarvan onmogelijk. De man is verzocht de woning “over te nemen” dan wel mee te werken aan verkoop. De vaders van partijen hebben dit besproken (prod. 3 mva, e-mail vader man aan vader vrouw; de vrouw betwist de inhoud daarvan). Tijdens die onderhandelingen zijn de factuur van het Installatiebedrijf van 12 april 2015 en/of de schenkingsakte nooit ter sprake gekomen. Wel zijn diverse lijstjes/berekeningen met andere, lagere bedragen besproken. De lijst “bijlage B” (volgens de man de specificatie van de factuur van 2015) sluit daar niet op aan. De factuur bedraagt € 103.224,90 terwijl de lijst € 94.320,77 incl. btw vermeldt.
2) Tot 2017 is niet gesproken over een betalingsverplichting. Het Installatiebedrijf werpt zich pas op nadat een advocaat is betrokken bij het geschil van partijen.
2) De factuur (zonder daaraan ten grondslag liggende afspraken) en schenkingsakte zijn pas achteraf, in 2019, opgesteld / ondertekend ondanks de daarop vermelde datum van 12 april 2015. Als dit anders was, waren de factuur en akte van schenking besproken in 2017 tijdens de onderhandelingen.
3) Van de schenking had aangifte moeten worden gedaan. Daarvan is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de man schenkingsrechten heeft betaald. De betaling door de ouders van de man aan het Installatiebedrijf is evenmin gebleken.
4) De factuur is niet gebaseerd op afspraken met partijen en bovendien onjuist. Het grootste gedeelte van de werkzaamheden is niet verricht door het Installatiebedrijf. Vanaf het moment dat de factuur met de lijst van werkzaamheden bekend was, heeft de vrouw deze uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Bij de akte van depot is een onderbouwing van de factuur overgelegd. De juistheid van deze stukken wordt betwist (zie prod. 4 – inhoudelijke opmerkingen/betwisting onderbouwing factuur). Als het de bedoeling was gemaakte kosten te verrekenen, hadden partijen daar tijdens de verbouwing afspraken over gemaakt. Over grote uitgaven die de vrouw zorgen baarden, gaf de familie van de man aan dat zij die kosten zouden betalen. Over terugbetalingsverplichtingen is niets gezegd. Waar dat wel het geval is, hebben partijen die (terug)betaling ook verricht.
5) De factuur is alleen aan de man gericht.
Financiering verbouwing / schenking ouders (deelgrieven 2, 4, 5, 6, 7 en 10)
Bij de totstandkoming van de samenlevingsovereenkomst is niet specifiek aandacht besteed aan art. 6 lid 4. De notaris adviseerde partijen een samenlevingsovereenkomst op te stellen vanwege de koop van de woning. Het was bekend dat het spaargeld van partijen beperkt was en dat met hulp van familie zou worden begonnen met de verbouwing.
De rechtbank heeft niet geoordeeld dat de uitlating “dat betalen wij wel” door (een van) de ouders van de man moet worden beschouwd als een schenking aan beide partijen. Er is niet afgesproken dat een schuld ontstond bij het Installatiebedrijf. Over doorbelasting van kosten zijn geen afspraken gemaakt. Omdat geen schuld is ontstaan, kan aan de kwijtschelding van de factuur niet de conclusie worden verbonden dat door de man uit eigen middelen (meer) kosten zijn voldaan en hij aldus een vergoedingsrecht heeft. Ook de schenking is dubieus (er is geen aangifte van gedaan). Gesteld wordt dat de ouders betalingen in rekening-courant hebben verricht, maar bewijs daarvan is niet verstrekt.
Ook de kosten van het fornuis (€ 2.726,-- incl. btw en € 2.253,-- excl. btw) zijn ten onrechte in rekening gebracht. Partijen hebben het fornuis gekocht en de moeder van de man stelde voor de factuur op naam van het Installatiebedrijf te zetten. Ten laste van de gezamenlijke rekening van partijen is een bedrag van € 2.253,-- aan de leverancier van het fornuis betaald. Dit is ook vermeld op het “kostenoverzicht gezamenlijk betaald” (prod. 3d bij dagvaarding in hb). De man vordert derhalve ten onrechte nogmaals betaling voor het fornuis.
Als ouders een betaling verrichten, betekent dit niet dat sprake is van betaling uit privémiddelen van hun zoon, de man. De man heeft geen betalingen vanuit privé middelen verricht. Van een vergoedingsrecht is daarom geen sprake.
7.8.2
In haar antwoordakte heeft de vrouw nog het volgende aangevoerd.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank is vermeld dat de man heeft verklaard:
“Na aankoop van de woning wilden we deze leefbaar maken. We zijn klein begonnen. We vielen echter van het een in het ander. We moesten door. Dat hebben we ook gedaan. We hebben besproken dat een en ander betaald moest worden. Duidelijk was dat wij dat zelf niet konden. Mijn ouders zeiden: daar zorgen wij voor. Dat betalen wij. Mijn ouders en mijn zusje waren erbij toen we die afspraak maakten. Die afspraak is gemaakt na overleg met de boekhouder.”
Zij is niet voor, tijdens of na de verbouwing geïnformeerd over kosten die verrekend of betaald zouden moeten worden. Dit kwam pas in 2019 voor het eerst aan de orde (zie prod. 5 a tot en met e van de man). De kostenoverzichten hebben andere bedragen tot uitgangspunt dan de factuur. Dit wordt bevestigd in de e-mail van de vader van de man aan de vader van de vrouw van 16 februari 2017 (prod. 5 e man):
“Nu jij jullie eigen uren hebben geteld zijn wij ook genoodzaakt onze uren te berekenen, hierover volgt nog bericht.”
Op de man rust de bewijslast van zijn stelling dat sprake is van een overeenkomst van partijen met het Installatiebedrijf en de verschuldigdheid en hoogte van de factuur.
De conclusie van de man dat de vrouw slechts een bedrag van € 8.617,43 heeft betwist is onjuist.
7.9
Het
hofoverweegt als volgt.
7.9.1
Tussen partijen bestaat een zogenoemde eenvoudige gemeenschap van woning. Niet in geschil is dat deze woning is verbouwd. Daarbij hebben partijen hulp gekregen van hun wederzijdse ouders en familieleden en in het bijzonder ook van de onderneming van de vader van de man, het Installatiebedrijf.
7.9.2
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de man geen vergoedingsrecht heeft. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
Weliswaar stelt de vrouw dat geen sprake was van een overeenkomst van opdracht met het Installatiebedrijf en betwist zij de verschuldigdheid van de factuur en de hoogte daarvan, maar het hof zal – om proceseconomische redenen – uitgaan van de veronderstelling dat partijen een opdracht tot het verrichten van werkzaamheden in/aan de woning hebben gegeven en zij het factuurbedrag daarom zijn verschuldigd aan het Installatiebedrijf.
Het factuurbedrag is volgens de man voldaan door de ouders, althans zijn vader door een rekening-courantverhouding tussen de vader als directeur-grootaandeelhouder van het Installatiebedrijf enerzijds en het Installatiebedrijf anderzijds. Het hof zal, ook al heeft de vrouw dit betwist, bij zijn beoordeling veronderstellenderwijs ook uitgaan van de juistheid van die stelling.
Vergoedingsrecht
7.9.3
Uitgaande van de veronderstelling dat partijen gezamenlijk opdracht hebben gegeven aan het Installatiebedrijf, moet de betaling van de factuur worden aangemerkt als een hoofdelijk verschuldigde prestatie. Die prestatie is evenwel niet voldaan door een van de hoofdelijk verbonden schuldenaren (hof: de man of de vrouw). Betaling heeft vond plaats in 2015 (prod. 7 bij akte uitlating man 10 mei 2022) door de vader van de man, een derde in de zin van art. 6:30 BW. Betaling door een derde geldt als nakoming in de zin van art. 6:7 lid 2 BW. Deze betaling door de vader, die gelet op de (overigens betwiste) akte van schenking, moet worden aangemerkt als een bewuste nakoming van de hoofdelijk verschuldigde prestatie van partijen, bevrijdt alle hoofdelijke debiteuren. Dit betekent dat door deze betaling, de man en de vrouw zijn bevrijd van hun verplichting om de factuur van het Installatiebedrijf te voldoen.
7.9.4
De schuld is door de betaling door de vader teniet gegaan zodat van betaling van de schuld door de man uit diens eigen vermogen (krachtens schenking verkregen) geen sprake (meer) kan zijn. In zoverre speelt de (gepretendeerde) akte van schenking geen rol. Van een betaling door de man is dus geen sprake. Van een vergoedingsrecht van de man op grond van art. 6 van de samenlevingsovereenkomst is daarom geen sprake. In zoverre treffen de grieven dus geen doel.
Regres
7.9.5
Voor zover het betoog van de man moet worden begrepen als een beroep op het bestaan van een regresvordering van hem op de vrouw, heeft het volgende te gelden.
Voor die (veronderstelde) regresvordering is van belang voor wie de derde (de vader) de prestatie (de betaling van de factuur van het Installatiebedrijf) verrichtte. Bij de beantwoording van die vraag, komt het aan op de duiding van de rechtsverhouding van de derde, de vader, tot de man en de vrouw.
7.9.6
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de vader de betaling heeft verricht ten behoeve van alleen de man. Het hof wijst daarbij op de volgende feiten en omstandigheden.
Allereerst hadden partijen in 2015, toen de verbouwingswerkzaamheden waren afgerond en de betaling daarvoor kennelijk plaatsvond, nog een affectieve relatie. Uit niets blijkt dat een beëindiging van die relatie aanstaande en/of voorzienbaar was en om die reden de vader de betaling alleen ten behoeve van zijn zoon (de man) verrichtte.
Voorts kan niet worden vastgesteld dat in 2017, toen de vrouw de woning had verlaten, tijdens de onderhandelingen door de vaders over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen (de woning), de kwestie van de betaling door de vader en de bedoeling daarvan is besproken. Evenmin kan worden vastgesteld dat in 2017 (of eerder) de akte van schenking ter hand is gesteld. Als het daadwerkelijk de bedoeling van de vader was geweest om met zijn betaling uitsluitend de man te bevoordelen, had mogen worden verwacht dat die akte van schenking – die kennelijk gelet op de datering van 12 april 2015 reeds bestond – tijdens de onderhandelingen zou zijn overgelegd en besproken. Dat dit zou zijn gebeurd, blijkt op geen enkele manier uit de e-mailcorrespondentie tussen de vaders. Enige toelichting waarom de vader van de man op dat moment niet de akte van schenking aan de orde heeft gesteld, is niet gegeven en klemt temeer nu de vrouw deze akte van schenking heeft betwist.
Ten slotte is pas in 2019 – derhalve vier jaar na het (beweerdelijk) ondertekenen van de akte van schenking en twee jaar na de onderhandelingen door de vaders en pas na tussenkomst van een advocaat – een beroep gedaan op een betaling uitsluitend ten behoeve van de man en zijn pas toen de factuur en akte van schenking overgelegd. Overigens is ook niet gebleken dat op enig moment schenkbelasting is betaald.
Het voorgaande bevestigt eerder dat het in 2015 de bedoeling van de vader was om de betaling ten gunste van de man en de vrouw te verrichten.
De slotsom is, voor zover de man een beroep heeft gedaan op het bestaan van een regresvordering op de vrouw, het beroep van de man daarop faalt.
Bewijsaanbod
7.9.7
Gelet op het feit dat het oordeel van het hof is gebaseerd op voornoemde feiten en omstandigheden (welke méér behelzen dan uitsluitend de schenkingsbedoeling), komt het hof niet toe aan het bewijsaanbod van de man (door het horen van zijn ouders en zus over de inhoud en bedoeling van de schenking en met name aan wie deze schenking werd gedaan, randnr. 42 mvg) omdat dit bewijsaanbod als niet ter zake dienend moet worden beschouwd.
Samenvatting
7.1
Het voorgaande betekent dat de grieven falen en het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen.
Proceskosten
7.11
Het hof zal met toepassing van art. 237 Rv in verbinding met art. 353 Rv de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2021 en 22 september 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 april 2023.
griffier rolraadsheer