In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder en verhuurder van een bedrijfsruimte. De huurder, [appellant], heeft sinds 1 oktober 2016 een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte, die oorspronkelijk was bedoeld voor een broodjeszaak/lunchroom. Door de coronamaatregelen heeft de huurder zijn huurbetalingsverplichtingen niet kunnen nakomen en heeft hij de huurovereenkomst per 1 juli 2020 opgezegd. De verhuurder, [geïntimeerde], heeft in eerste aanleg ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd en betaling van achterstallige huur en schadevergoeding. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en schadevergoeding.
In hoger beroep heeft de huurder grieven aangevoerd tegen de veroordeling tot betaling van de huurachterstand en heeft hij een beroep gedaan op onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronamaatregelen. Het hof heeft geoordeeld dat de huurder zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen en dat de coronamaatregelen niet als onvoorziene omstandigheden kunnen worden aangemerkt die de huurder ontslaan van zijn verplichtingen. Het hof heeft de vorderingen van de verhuurder grotendeels toegewezen, met uitzondering van de contractuele boetes, die zijn gematigd. De huurder is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding en een deel van de boetes, en de proceskosten zijn aan de verhuurder toegewezen.