ECLI:NL:GHSHE:2023:130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.312.710_01_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage (jong)meerderjarige; nakoming overeenkomst ouders; derdenbeding; alimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de zoon op grond van een derdenbeding nakoming kan vorderen van een overeenkomst die zijn ouders hebben gesloten. Deze overeenkomst, ondertekend op 14 juni 2017, regelt de bijdrage van de vader in de kosten van levensonderhoud en studie van de zoon, zelfs na zijn 21ste, zolang hij studeert. De vader, verzoeker in hoger beroep, betwist de rechtsgeldigheid van deze overeenkomst en stelt dat deze is komen te vervallen door de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 28 juni 2017. De zoon, verweerder in hoger beroep, stelt dat de overeenkomst geldig is en dat hij recht heeft op de alimentatie zoals afgesproken.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder op 14 juni 2017 een overeenkomst hebben gesloten die een onherroepelijk derdenbeding bevat ten behoeve van de zoon. De vader heeft niet voldoende onderbouwd dat deze overeenkomst haar rechtskracht heeft verloren door de latere documenten. Het hof oordeelt dat de grieven van de vader falen en bevestigt de beslissing van de rechtbank dat de vader gehouden is om de overeengekomen bijdrage te betalen. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de beschikking van de rechtbank. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.312.710/01 en 200.312.710/02
zaaknummer rechtbank : C/01/372975 / FA RK 21-3321
beschikking van de meervoudige kamer van 19 januari 2023
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel te Oss,
tegen
[de zoon],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de zoon,
advocaat mr. W.C.G. Kolijn-Verlegh te Oss.
De zaak in het kort:
Kan de zoon op grond van een derdenbeding om nakoming vragen van de overeenkomst die zijn ouders hebben gesloten en die inhoudt dat hij, ook na zijn 21ste, zolang hij studeert aanspraak kan maken op een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie?

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 1 juli 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De zoon heeft op 1 september 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank d.d. 14 maart 2022;
  • het V6-formulier met productie 6 van de advocaat van de zoon van 3 oktober 2022;
  • de brief met producties (7 en 8) van 1 december 2022 van de advocaat van de zoon;
  • de brief met producties (9-13) van 2 december 2022 van de advocaat van de vader.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit het huwelijk van de vader en [de moeder], hierna te noemen de moeder, is (onder meer) de zoon geboren. Bij beschikking van 26 juli 2017 is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is op 2 augustus 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De zoon, geboren op [geboortedatum] 2000, woont bij de moeder.
3.4.
De zoon volgt een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs.
3.5.
In de overeenkomst met het opschrift “Kinder- en partneralimentatie”, door de vader en de moeder ondertekend op 14 juni 2017, hebben de vader en de moeder onder meer afspraken gemaakt over de alimentatie voor de zoon. In deze overeenkomst is onder meer opgenomen:
“(...)
[de zoon]
Er wordt een kinderalimentatie betaalt [sic] van € 315,00 per maand, tot aan het
moment van afstuderen, en zolang het kind staat ingeschreven bij de moeder.
Na het afstuderen vervalt de verplichting tot het betalen van de kinderalimentatie.
Het betreffende bedrag, € 315,00, wordt dan overgeheveld naar de
partneralimentatie, te corrigeren met het inkomen van de moeder.
Ook indien de verplichting tot het betalen van de kinderalimentatie, om wat voor
reden dan ook, eerder komt te vervallen, wordt het betreffende bedrag
overgeheveld naar de partneralimentatie, te corrigeren met het inkomen van de
moeder.
Indien het kind, na het vervallen van de kinderalimentatieverplichting, ingeschreven
staat bij de vader, wordt het bedrag van de partneralimentatie aangepast naar
€ 200,00 per maand, te corrigeren met het inkomen van de moeder.
(...)
Dit beding ten behoeve van ieder der kinderen van de ouders is onherroepelijk, zodat de
kinderen het recht hebben om zonodig nakoming van dit beding te vorderen.
De ondertekening van dit convenant geldt tevens als aanvaarding van dit beding door
partijen als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen. (...)”
3.6.
In de echtscheidingsbeschikking van 26 juli 2017 is bepaald dat het aangehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking. Het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan zijn door partijen op 28 juni 2017 ondertekend. In het echtscheidingsconvenant is onder meer opgenomen:
“(...)
“2.2 Partijen zijn overeengekomen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag voldoet van € 315,00 per kind per maand. (…) Deze bijdrage zal jaarlijks met de wettelijke indexering worden verhoogd De bijdrage wordt betaald vanaf het moment van inschrijven van de echtscheidingsbeschikking. (...)”
In het ouderschapsplan is onder meer opgenomen:
“(...)
Artikel 7.4 - Studiekosten na 21 jaar.
De ouders betalen aan een kind van 21 jaar of ouder geen (studie-) bijdrage. Dit beding ten behoeve van de kinderen is onherroepelijk, zodat de kinderen het recht hebben om zo nodig nakoming van dit beding te vorderen. De ondertekening van deze overeenkomst geldt tevens als aanvaarding van dit beding door partijen als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen. (...)”

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vader gehouden is om het convenant kinder- en partneralimentatie (hierna ook: de overeenkomst) van 14 juni 2017 na te komen en met ingang van [geboortedatum] 2021 een bedrag van € 344,30 per maand te voldoen aan de zoon in verband met zijn kosten van levensonderhoud en studie. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2.
De grieven van de vader zien in de kern op het komen te ontvallen van rechtskracht aan de overeenkomst van 14 juni 2017 (grieven I – VI) en op (de rechtsgeldigheid van) het daarin opgenomen derdenbeding (grief VII).
4.3.
De vader verzoekt te bepalen dat de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking wordt geschorst gedurende de procedure in hoger beroep. De vader verzoekt verder te bepalen dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en het inleidend verzoek van de zoon alsnog zal worden afgewezen. Kosten rechtens.
4.4.
De zoon verzoekt het hof om afwijzing van het verzoek van de vader om de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen. De zoon verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans de verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek tot schorsing (zaaknummer 200.312.710/02)
5.1.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de vader in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Alimentatie zoon (zaaknummer 200.312.710/01)
Overeenkomst d.d. 14 juni 2017 (grieven I – VI)
5.2.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het document met het opschrift Kinder- en partneralimentatie van 14 juni 2017 een rechtsgeldige overeenkomst betreft, waarop de zoon zich kan beroepen. Het document betrof een voorlopige afspraak en was bedoeld om de moeder enige zekerheid en geruststelling te geven, zodat zij stappen kon zetten voor eigen woonruimte. Het document vermeldt niets over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het overhevelen van kinderalimentatie naar partneralimentatie is niet gebruikelijk. De vader en de moeder hebben zich bij het opstellen van het document niet juridisch laten bijstaan. De enige reden dat de vader het document heeft getekend, is omdat de moeder anders niet wilde meewerken aan de echtscheiding. De vader voert verder aan dat het gaat om afspraken die door de vader en de moeder zijn gemaakt. De zoon is niet aanwezig geweest bij het opstellen en de ondertekening van het document en de moeder is in deze zaak niet gehoord.
De vader voert ten slotte aan dat het de bedoeling van hem en de moeder was het document met het opschrift “Kinder- en partneralimentatie”, na het opstellen van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, te vernietigen. Kort na het tekenen van het document, op 16 juni 2017, hebben de vader en de moeder al discussie gehad over de hoogte van de alimentatie en bleken de afspraken achterhaald. Stichting Oprecht Scheiden (SOS) heeft vervolgens de echtscheiding begeleid en het echtscheidingsconvenant opgesteld. Daarin is ook geen melding gemaakt van een eerdere overeenkomst. De afspraken in het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan zijn door de vader nagekomen. Het document van 14 juni 2017 kan niet prevaleren boven de officiële documenten die aan de echtscheidingsbeschikking zijn gehecht. Voor de vader heeft de beslissing van de rechtbank verstrekkende gevolgen en de rechtbank heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader nog benadrukt dat hij er niet mee kan instemmen dat hij wordt gehouden aan het document van 14 juni 2017, met alle gevolgen van dien, maar dat hij bereid is om met de zoon te overleggen over een financiële bijdrage voor zijn kosten van levensonderhoud en studie.
5.3.
De zoon voert, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking terecht gekeken naar hetgeen de betrokkenen over en weer redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden en redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Het document van 14 juni 2017 betreft een geldige overeenkomst. De bedragen zoals opgenomen in het document zijn door de vader en de moeder besproken en de vader heeft het document ondertekend. De zoon was hierbij aanwezig. Het document is in vijfvoud geprint en getekend. De zoon voert aan dat de vader en de moeder destijds bewust de afspraken hebben vastgelegd in een apart document (side-letter), omdat het, gelet op eventuele consequenties bij het verkrijgen van een hypothecaire geldlening door de vader, niet de bedoeling was dat die afspraken zouden worden opgenomen in de echtscheidingsbeschikking. De zoon betwist dat het document van 14 juni 2017 voorlopige afspraken behelst die later zijn herzien. De vader heeft hierover tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De afspraken hielden, anders dan de vader stelt, geen verband met eventuele eigen woonruimte voor de moeder, want de aankoopovereenkomst van haar chalet dateert van vóór die tijd (7 juni 2016). De zoon voert verder aan dat door SOS destijds geen inhoudelijk advies is verstrekt aan de vader en de moeder; zij hebben slechts een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan opgesteld aan de hand van de input van de ouders.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zoon te kennen gegeven dat hij open staat om, buiten deze procedure om en met behulp van mediation of een onafhankelijke derde, te onderzoeken of er een herstel van het contact mogelijk is tussen hem en de vader.
5.4.
Het hof stelt vast dat de vader en de moeder op 14 juni 2017 een overeenkomst met elkaar hebben gesloten. Deze overeenkomst bevat een bepaling ten behoeve van de zoon die inhoudt dat de vader met een bedrag van € 315,- per maand dient bij te dragen in de kosten van studie en levensonderhoud van de zoon tot het moment van afstuderen. Verder stelt het hof vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in deze overeenkomst ten behoeve van de zoon een onherroepelijk derdenbeding is opgenomen dat is aanvaard.
5.5.
Het hof begrijpt de grieven van de vader aldus dat de op 14 juni 2017 gesloten overeenkomst haar rechtskracht heeft verloren (voor wat betreft de alimentatie ten behoeve van de zoon) door de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan.
5.6.
De zoon heeft dit verweer van de vader gemotiveerd weersproken.
5.7.
Het hof stelt bij de beoordeling van de grieven voorop dat volgens de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel de bewijslast rust op de partij die daarmee een bepaald rechtsgevolg wil bewerkstelligen. Het uitgangspunt in deze procedure is dat de stelplicht en de bewijslast krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv op de zoon rusten. De vader heeft echter als verweer een bevrijdend rechtsfeit aangevoerd: de overeenkomst van 14 juni 2017 heeft haar rechtskracht verloren (zodat de zoon daarvan niet langer nakoming kan verzoeken) omdat deze is vervangen door de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 28 juni 2017. Dit betekent dat de vader ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht - en bij voldoende betwisting door de zoon - ook de bewijslast van dat rechtsfeit heeft.
5.7.1.
Aan die op hem rustende stelplicht heeft de vader naar het oordeel van het hof niet voldaan.
5.7.2.
De vader laat, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de zoon, immers na om zijn stelling dat de overeenkomst van 14 juni 2017 haar rechtskracht heeft verloren door de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, genoegzaam te onderbouwen. De stelling van de vader dat de moeder en hij de overeenkomst van 14 juni 2017 hebben vernietigd, is door de zoon gemotiveerd betwist en door de vader niet nader onderbouwd hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Dit klemt te meer nu de vader en de moeder daarover in het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 28 juni 2017 niets hebben opgenomen. De nadere uitleg van de vader dat de moeder en hij beiden de overeenkomst van 14 juni 2017 niet als bindend beschouwden en dat er daarom geen noodzaak bestond om daarover iets op te nemen in het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan, is in dit verband - mede gezien de gemotiveerde betwisting van deze stelling door de zoon - ontoereikend. De stelling van de vader dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan dienen te prevaleren boven de afspraken uit de overeenkomst van 14 juni 2017 enkel en alleen omdat deze zijn gehecht aan de echtscheidingsbeschikking is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk zodat het hof daaraan voorbij gaat. De vader heeft geen bewijs aangeboden van zijn in dit verband ingenomen stellingen. Dit alles leidt tot de conclusie dat de grieven van de vader falen.
5.7.3.
Dit betekent dat de overeenkomst van 14 juni 2017 haar rechtskracht heeft behouden.
Derdenbeding (grief VII)
5.8.
De vader stelt dat omdat er geen sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst er evenmin sprake is van een rechtsgeldig derdenbeding.
5.9.
De zoon weerspreekt de grief van de vader.
5.10.
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat vast is komen te staan dat de overeenkomst van 14 juni 2017 haar rechtskracht heeft behouden. Omdat het derdenbeding door de vader en de moeder onherroepelijk is overeengekomen, en het door hen in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de zoon is aanvaard, kan de zoon een beroep doen op het derdenbeding. Grief VII van de vader faalt daarom.

6.De slotsom

in het hoger beroep:
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking onder aanvulling van gronden, en voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal met toepassing van artikel 237 in samenhang met artikel 353 Rv (partijen zijn vader en zoon) de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

7.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nr. 200.312.710/02
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
in de zaak met nr. 200.312.710/01
bekrachtigt, onder aanvulling van gronden, de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.P. de Beij en J.W. Hermans en is op 19 januari 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.P. de Beij in tegenwoordigheid van de griffier.