ECLI:NL:GHSHE:2023:13

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
200.310.643_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en informatieregeling tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is beëindigd en de moeder alleen met het gezag is belast. De vader, die zich niet kan verenigen met deze beslissing, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om het gezag te beëindigen af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 november 2022, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De vader voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen medewerking heeft verleend aan het BOR-traject en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem raken tussen de ouders. Hij stelt dat hij goede bedoelingen heeft en bereid is om mee te werken aan een nieuw BOR-traject. De moeder daarentegen betoogt dat het gedrag van de vader al jarenlang problematisch is en dat de kinderen hierdoor slachtoffer zijn geworden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om de moeder alleen met het gezag te belasten, gezien de moeizame samenwerking tussen de ouders en de noodzaak voor hulpverlening voor de kinderen.

Het hof overweegt dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en legt een informatieregeling op, waarbij de moeder de vader drie keer per jaar per e-mail informeert over de kinderen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 januari 2023
Zaaknummer: 200.310.643/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/265529 / FA RK 19-2255
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.R.J.W. Delsing,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in appel,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. A. van den Eshoff.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2022, heeft de
vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om het gezag van de vader te beëindigen en de moeder te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 juli 2022, heeft de moeder verzocht het beroep van de vader als zijnde ongegrond en onbewezen af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. R.R.J.W. Delsing;
-de moeder, bijgestaan door mr. E. Meuwissen, waarnemend voor mr. A. van den Eshoff;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 9 augustus 2022;
- de brief van de raad met bijlagen d.d. 29 augustus 2022;
- de brief van de raad met bijlagen d.d. 29 september 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De moeder is burger van de Bondsrepubliek Duitsland. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit.
De moeder en de vader hadden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het gezamenlijk gezag beëindigd en de moeder alleen met het gezag over de minderjarigen belast. De rechtbank heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bepaald dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekeningen te doen van de gewijzigde gezagssituatie. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader was onaangenaam verrast door het feit dat de rechtbank het gezag van de vader heeft beëindigd. De vader kan zich met dit oordeel en het advies van de raad hierover niet verenigen.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de vader geen medewerking heeft verleend aan het BOR-traject, waardoor dit traject niet van de grond is gekomen en er geen contactherstel tussen hem en de kinderen heeft plaatsgevonden. Het was geen onwil van de vader. De vader begrijpt dat hij had moeten meewerken aan het traject. Hij voelde zich echter in een hoek gedrukt en niet serieus genomen. Daarom is het hem niet gelukt zijn medewerking aan het BOR traject te verlenen. Ook heeft hij het toestemmingsformulier niet meer opgestuurd nadat het eerste gesprek met de BOR-medewerker niet goed was verlopen.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het de vader onvoldoende lukt om het belang van de minderjarigen voorop te stellen. Ook dit betreft geen onwil van de vader. De vader heeft een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, welke is vastgesteld door [instantie] in december 2019.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem zullen raken tussen de ouders. Op grond van de stelling van de rechtbank dat de vader een niet-meewerkende houding aanneemt kan niet worden aangenomen dat er sprake is van het klem-criterium.
Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat niet te verwachten is dat de vader binnen afzienbare tijd bereid en in staat is zijn houding te wijzigen en zo een einde te maken aan de hardnekkige problematiek. De vader wil graag meewerken aan het BOR-traject. Hij erkent dat hij een complexe man is, maar stelt dat hij wel goede bedoelingen heeft. Het aanwijzen van een nieuwe BOR-medewerker maakt dat de vader weer bereid zou zijn om mee te werken aan het traject. De vader heeft geen vertrouwen in de oude BOR-medewerker. De vader betreurt het dat hij ten aanzien van de kinderen niets meer kan vanwege het ontbreken van het gezag. Hij zou graag zelf informatie willen opvragen bij bijvoorbeeld school of hulpverleners. Dit is nu niet meer mogelijk. Voor wat betreft de belangrijke gezagsbeslissingen is de vader van de mening dat de moeder prima zelf deze beslissingen kan nemen.
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Het gedrag dat de vader heeft laten zien bij het BOR-traject valt in een vast patroon dat al sinds eind 2013 zichtbaar is en waarvan de minderjarigen sindsdien slachtoffer zijn. De moeder gelooft dat het niet persé onwil van de vader is, maar totale onmacht. De vader is niet in staat de belangen van de minderjarigen voorop te stellen. De vader is ook niet in staat om (professionele) hulp te aanvaarden om hem daartoe wel in staat te stellen. [minderjarige 2] volgt momenteel een traject bij [hulpverlening] , waarbij zijn adhd-problematiek wordt getest en [minderjarige 1] zit op speciaal basis onderwijs de [school] . Dit kon eerder niet starten omdat de vader daarvoor geen toestemming verleende. De moeder is van mening dat er lange tijd sprake was van klempositie van de minderjarigen en dat dit weer zal ontstaan zodra er weer gezamenlijk ouderlijk gezag zou zijn.
3.6.
De raad constateert dat partijen ten aanzien van beslissingen omtrent de kinderen lijnrecht tegenover elkaar staan. De samenwerking tussen de ouders verloopt erg moeizaam. Dit komt onder meer vanwege de wantrouwende houding van de vader en de persoonlijke problemen en de beperkte draagkracht van de moeder. De raad acht het van belang dat de hulpverlening voor de kinderen kan plaatsvinden en meent dat hiervoor eenoudergezag nodig is. De raad adviseert aanvullend om de moeder een informatieplicht op te leggen, om zo ervoor te zorgen dat er een lijntje blijft tussen de kinderen en de vader. Het advies luidt dat de moeder twee keer per jaar een e-mail naar de vader stuurt waarin ze hem informeert over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en waarbij ze hem eens per jaar een recente foto van de minderjarigen stuurt. Eventueel zou de moeder de vader toestemming kunnen verlenen om zelf de schoolrapporten bij school op te vragen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.8.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.8.1.
Het voorliggend verzoek van de vader betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid valt binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van
beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening
Brussel II-bis, verder te noemen: Brussel II-bis). Op grond van artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland ten tijde van het indienen van het verzoek in eerste aanleg (en dat nu nog hebben) is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het verzoek van de vader.
3.8.2.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684).
Inhoudelijke beoordeling
3.9.
Ingevolge artikel 1:253n lid 1 juncto artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.1.
Met de rechtbank en op de gronden die de rechtbank heeft gehanteerd en die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, acht het hof het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het gezag van de ouders wordt gewijzigd en dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
Het hof is van oordeel dat in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een ander licht op de zaak werpen. Vaststaat dat de kinderen nog steeds veel last hebben van de situatie en klem en verloren raken indien beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn kwetsbare kinderen die hulp nodig hebben. Gebleken is dat de vader in het verleden belangrijke gezagsbeslissingen heeft geblokkeerd, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. De vader is, mede vanwege zijn stoornis, niet in staat zijn verantwoording te nemen en het belang van de kinderen voorop te stellen, alle goede bedoelingen van de vader ten spijt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader gesteld dat de moeder alle belangrijke beslissingen mag nemen en dat hij het gezag wil behouden om zelf informatie bij derden over de kinderen te kunnen blijven inwinnen. Dit laat echter onverlet dat de vader bij het behoud van het gezag daadwerkelijk toestemming aan de moeder zal moeten verlenen voor die belangrijke (gezags)beslissingen. De moeder heeft pas sinds zij alleen het gezag heeft voor [minderjarige 2] een hulptraject bij [hulpverlening] kunnen starten en [minderjarige 1] naar het speciaal onderwijs over kunnen laten gaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader tijdens de mondelinge behandeling ook heeft aangegeven dat hij over alle informatie wil beschikken voordat hij een handtekening zet en dat hij in het algemeen wantrouwend is als gevolg van zijn stoornis. Gelet daarop is het hof er niet van overtuigd dat de vader in staat is om samen met de moeder gezagsbeslissingen te nemen danwel om zo nodig daarvoor direct
toestemming te verlenen aan de moeder. De stelling dat de kinderen in de toekomst niet klem of verloren zullen raken, heeft de vader in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd.
3.9.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader het belangrijk vindt dat hij door de moeder geïnformeerd wordt over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat dit in een informatieregeling wordt vastgelegd. De moeder heeft aangegeven daarmee in te kunnen stemmen mits de regeling goed wordt vastgesteld zodat er duidelijkheid is voor de ouders en procedures kunnen worden voorkomen.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling een informatieregeling overeengekomen. Zij hebben het hof gevraagd deze informatieregeling vast te leggen in het dictum. De informatieregeling houdt in dat de moeder drie keer per jaar, derhalve een keer per vier maanden, voor het eerst in december 2022, per e-mail informatie deelt met de vader over hoe het met de kinderen gaat. Verder zal de moeder twee keer per jaar een recente foto en aan het einde van het schooljaar en in december van ieder jaar het schoolrapport van de kinderen aan de vader toezenden. De vader zal niet reageren op deze e-mailberichten van de moeder.
3.9.3
Het hof begrijpt uit de overeenstemming die partijen hebben bereikt dat de vader zijn verzoek in hoger beroep heeft aangevuld conform hetgeen partijen overeen zijn gekomen. Nu de moeder ondubbelzinnig heeft ingestemd met de aanvulling van het verzoek van de vader en beide ouders het hof verzoeken de overeengekomen informatieregeling in het dictum op te nemen, ziet het hof geen aanleiding deze verzoeken ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het hof zal deze afspraak in het dictum opnemen zoals hierna is vermeld.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen
echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, een informatieregeling inhoudende dat de moeder:
  • drie keer per jaar, dat wil zeggen een keer per vier maanden, voor het eerst in december 2022, de vader per e-mail informeert over hoe het met de kinderen gaat;
  • twee keer per jaar per e-mail een recente en goed gelijkende foto van de kinderen aan de vader toezendt;
  • twee keer per jaar per e-mail, aan het einde van het schooljaar en in december van ieder jaar, het schoolrapport van de kinderen aan de vader toezendt;
en dat de vader niet reageert op de ontvangen e-mailberichten.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.E.J.M. Stoof, E.A.M. Scheij en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 5 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.F. Manders in tegenwoordigheid van de griffier.