3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[de werknemer] is als ambtenaar in dienst geweest van de Gemeente.
Bij besluit van 28 april 2015 heeft het college van B&W van de Gemeente overeenkomstig het voornemen aan [de werknemer] primair wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag met ingang van 1 mei 2015 opgelegd en subsidiair [de werknemer] met ingang van 1 juni 2016 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor zijn betrekking anders dan wegens ziekte of gebreken.
Bij vonnis in kort geding van 13 oktober 2015 is [de werknemer] bij verstek veroordeeld om zich, samengevat, te onthouden van negatieve publicatie en/of berichtgeving jegens de Gemeente. De veroordeling behelst vier geboden en één verbod en is uitgesproken op straffe van verbeurte van dwangsommen tot een maximum van € 50.000,00.
Bij uitspraak van 19 mei 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep het besluit van 28 april 2015 voor zover dat ziet op het strafontslag per 1 mei 2015 herroepen, overwegende dat het college van B&W van de Gemeente ten onrechte niet is teruggekomen van dit ontslagbesluit.
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft de Gemeente [de werknemer] met ingang van 1 januari 2016 onvoorwaardelijk strafontslag verleend vanwege zeer ernstig plichtsverzuim.
[de werknemer] is het niet eens met dit besluit en vecht dit in rechte aan.
[de werknemer] betwist niet het hem per 1 juni 2016 verleende ontslag.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [de werknemer] de kantonrechter, kort samengevat, verzocht om
I. het gegeven (straf)ontslag op staande voet per 1 januari 2016 te vernietigen;
II. voor recht te verklaren dat de Gemeente geen dwangsommen meer kan verbeuren en/of verrekenen op grond van het kortgedingvonnis van 13 oktober 2015
III. de Gemeente te veroordelen over te gaan tot betaling van het salaris en overige emolumenten van [de werknemer] over de periode 1 mei 2015 tot en met 31 mei 2016, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. de Gemeente te veroordelen zorg te dragen voor de uitkering van de wettelijke en bovenwettelijke werkeloosheidsuitkering waarop [de werknemer] op grond van de CAR/UWO recht zou hebben gehad als gevolg van het hem verleende eervolle ontslag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. de Gemeente te veroordelen zorg te dragen voor de aanvulling van de gemiste pensioenopbouw;
VI. de Gemeente te veroordelen tot betaling van de reële proceskosten ad € 18.907,00 te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. de Gemeente te veroordelen tot betaling van de proceskosten en nakosten;
VIII. de gemeente te veroordelen tot het verstrekken van salarisspecificaties voor de onder “V, VI, VII en IX” genoemde bepalingen op straffe van een dwangsom.
3.2.2.Aan deze verzoeken heeft [de werknemer] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat het besluit van 5 juli 2022 een opzegging van een arbeidsovereenkomst is en dat deze vernietigbaar is (want niet onverwijld gegeven). Voorts betwist [de werknemer] dwangsommen te hebben verbeurd.
3.2.3.De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.1.Na een gehouden mondelinge behandeling heeft de kantonrechter in de eindbeschikking van 12 oktober 2022
de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2016 vernietigd,
de Gemeente veroordeeld om binnen 14 dagen na de beschikking aan [de werknemer] het loon over de periode 1 mei 2015 tot en met 31 mei 2016 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016;
[de werknemer] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken (deels) IV en V;
de overige verzoeken afgewezen;
de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.