Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ),geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
te wijzigen het ouderschapsplan van 31 augustus 2017 dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 27 november 2017 alsmede het daarvoor tussen partijen overeengekomen zorgplan van 22 juni 2017 alsook de daarna tussen partijen nader overeengekomen wijziging van de zorgregeling, voor zover dit betreft de inschrijving van de school van [minderjarige] en haar (reguliere) zorgregeling, in dier voege dat wordt verzocht:
protestants-christelijke basisschool thans genaamd “ [basisschool] ” en thans gevestigd aan de[adres] ;
te bepalen dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader verblijft eenmaal per veertien dagen van donderdagmiddag/avond tot maandagochtend (in de even weken) dan wel een door het hof vast te stellen (ruime) weekendregeling, met dien verstande dat het wisselmoment plaatsvindt op maandagochtend;
Indien er voor zover het hof de reguliere 50-50 zorgregeling niet mocht wijzigen zoals primair verzocht, te bepalen dat het wisselmoment plaatsvindt op maandagochtend en de oorspronkelijke overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt bekrachtigd althans nader wordt vastgesteld ex. artikel 1:253a BW ter beslechting van de aanhoudende geschillen hieromtrent door partijen in het belang van [minderjarige] te bevelen om:
a. voor de opvang van [minderjarige] op vrije dagen of dagdelen eerst navraag te doen bij de andere ouder en haar niet (structureel) te laten opvangen door de BSO of haar alleen thuis te laten, althans een in goede justitie te bepalen opvangregeling;
b. [minderjarige] tijdens haar verblijf actief te begeleiden bij huiswerk, daaronder begrepen erop toezien dat de opdrachten volledig en leesbaar worden gemaakt en tijdig worden ingeleverd alsmede de opdrachten controleren op fouten en die fouten bespreken alsmede haar (kort) extra oefeningen te laten doen bij lesstof waarop zij achter ligt, althans in een goede justitie te bepalen huiswerkregeling.
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Bronk;
- de vader, bijgestaan door mr. Soro;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 november 2021;
- een V6-formulier d.d. 10 augustus 2022 met bijlage van de zijde van de moeder;
- een V6-formulier d.d. 23 november 2022 met bijlagen van de zijde van de moeder;
- een V6-formulier d.d. 25 november 2022 met bijlagen van de zijde van de moeder;
- een V6-formulier d.d. 25 november 2022 met bijlagen van de zijde van de vader;
- een V6-formulier d.d. 28 november 2022 met bijlage (productie 71) van de zijde van de moeder;
- een V8-formulier d.d. 1 december 2022 met bijlage van de zijde van de vader.
3.De beoordeling
Daarnaast erkent de moeder dat er in de wijze van lesgeven op beide scholen geen (cruciale) verschillen zitten. Van een kleinere leeromgeving is op de door de moeder beoogde school overigens geen sprake: de huidige school van [minderjarige] kent 28 leerlingen in de bovenbouw op 3 FTE en de beoogde school van de moeder telt 40 leerlingen in de bovenbouw op 2,5 FTE. Het zal moeilijk zijn om nieuwe vrienden te zoeken in een onbekende omgeving c.q. nieuwe school. [minderjarige] zit nu in groep 7. Als zij nu wisselt van school zal zij enkel onnodig worden belast met twee schoolwisselingen in een relatief korte periode.
Zonder een goede communicatie is een (ruime) weekendregeling beter voor [minderjarige] omdat er dan één duidelijkere lijn in opvoeding en regels aan haar kan worden gegeven. De moeder is van mening dat [minderjarige] de benodigde rust kan krijgen als het zwaartepunt van de verzorging gedurende de schoolweken bij de moeder komt te liggen aangezien zij haar werk (flexibel) kan indelen.
Gezien het feit dat het hof het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op een andere basisschool zal afwijzen, bestaat er ook op die grond geen noodzaak om in de huidige zorgregeling wijzigingen aan te brengen.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling terecht aan de orde gesteld dat er de komende periode veranderingen aanstaande zijn: zo gaat [minderjarige] binnen afzienbare tijd naar de middelbare school. De ouders dienen zich de komende periode in te spannen om overeenstemming te bereiken over naar welke middelbare school [minderjarige] gaat en, in het verlengde daarvan, of en zo ja op welke manier, de zorgregeling dient te worden gewijzigd.
Het hof gaat aan het aanbod van de raad om een raadsonderzoek uit te voeren voorbij, nu een raadsonderzoek voor de thans voorliggende verzoeken niet noodzakelijk is. Dit oordeel laat onverlet dat het hof partijen nadrukkelijk wil meegeven de komende periode te investeren in het verbeteren van de onderlinge communicatie en het centraal stellen van het belang van [minderjarige] , met name met het oog op de schoolkeuze voor de middelbare school en de bijpassende zorgregeling.
Wat de huiswerkregeling betreft bestaat er bij de moeder geen enkel vertrouwen dat de vader [minderjarige] begeleidt bij haar huiswerk en dat hij dit in de toekomst vrijwillig zal blijven begeleiden.
Ten aanzien van de huiswerkregeling stelt de vader dat de moeder geen belang heeft bij haar verzoek. De vader heeft reeds herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat hij [minderjarige] ondersteunt bij haar huiswerk. Deze wijze van begeleiden is klaarblijkelijk niet hoe de moeder het wenst, maar wel volledig in lijn met het huiswerkprotocol van school.
De verzoeken die de moeder aan het hof voorlegt hebben echter betrekking op zo alledaagse zaken dat het de verantwoordelijkheid van de ouders is om hierover overeenstemming te bereiken. Dergelijke verzoeken lenen zich niet voor een oordeel van de rechtbank c.q. het hof.
Evenmin ziet het hof aanleiding om de opvangafspraak die tussen partijen is gemaakt in het zorgplan van 22 juni 2017 te bekrachtigen. Partijen zijn op een later moment, namelijk op 31 augustus 2017 een ouderschapsplan overeengekomen dat onderdeel is uit gaan maken van de echtscheidingsbeschikking van 27 november 2017. Uit dit ouderschapsplan blijkt niet dat het zorgplan dat partijen eerder hebben opgesteld nog geldend is, noch hebben partijen de rechtbank gevraagd het zorgplan onderdeel uit te laten maken van de echtscheidingsbeschikking. Voor het hof bestaat er dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat partijen hebben beoogd dat het zorgplan zou blijven gelden nadat partijen het ouderschapsplan hadden opgesteld en de echtscheiding tussen partijen werd uitgesproken.