ECLI:NL:GHSHE:2023:127

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.313.916_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming voor inschrijving op school en wijziging zorgregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder verzocht om vervangende toestemming voor de inschrijving van haar minderjarige dochter op een kleinschalige basisschool en om wijziging van de zorgregeling. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. De moeder stelde dat haar dochter, die geconfronteerd wordt met concentratieproblemen, beter zou gedijen in een kleinere leeromgeving. De vader daarentegen betwistte de noodzaak van een schoolwisseling en stelde dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige was. Tijdens de mondelinge behandeling werd de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseerde om de huidige regeling niet te wijzigen. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat een schoolwisseling in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof volgde het advies van de Raad en wees het verzoek van de moeder af. Echter, het hof besloot wel het wisselmoment van de zorgregeling te wijzigen van zondagavond naar maandagochtend, om zo de belangen van de minderjarige beter te dienen. De beslissing van het hof werd op 19 januari 2023 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 januari 2023
Zaaknummer: 200.313.916/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/289611 / FA RK 21-948
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. A.S.J.H. van den Bronk, thans mr. R. Odink,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. E. Frins, thans mr. N. Soro.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ),geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, enkel voor zover het meer of anders verzochte is afgewezen, en opnieuw rechtdoende:
te wijzigen het ouderschapsplan van 31 augustus 2017 dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 27 november 2017 alsmede het daarvoor tussen partijen overeengekomen zorgplan van 22 juni 2017 alsook de daarna tussen partijen nader overeengekomen wijziging van de zorgregeling, voor zover dit betreft de inschrijving van de school van [minderjarige] en haar (reguliere) zorgregeling, in dier voege dat wordt verzocht:
I. toestemming te verlenen – welke de toestemming van de vader vervangt – om [minderjarige] in te schrijven op een kleinschaligere basisschool, in het bijzonder in [plaats 1] , meer specifiek op de
protestants-christelijke basisschool thans genaamd “ [basisschool] ” en thans gevestigd aan de[adres] ;
II. Primair
te bepalen dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader verblijft eenmaal per veertien dagen van donderdagmiddag/avond tot maandagochtend (in de even weken) dan wel een door het hof vast te stellen (ruime) weekendregeling, met dien verstande dat het wisselmoment plaatsvindt op maandagochtend;
Subsidiair (voorwaardelijk)
Indien er voor zover het hof de reguliere 50-50 zorgregeling niet mocht wijzigen zoals primair verzocht, te bepalen dat het wisselmoment plaatsvindt op maandagochtend en de oorspronkelijke overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt bekrachtigd althans nader wordt vastgesteld ex. artikel 1:253a BW ter beslechting van de aanhoudende geschillen hieromtrent door partijen in het belang van [minderjarige] te bevelen om:
a. voor de opvang van [minderjarige] op vrije dagen of dagdelen eerst navraag te doen bij de andere ouder en haar niet (structureel) te laten opvangen door de BSO of haar alleen thuis te laten, althans een in goede justitie te bepalen opvangregeling;
b. [minderjarige] tijdens haar verblijf actief te begeleiden bij huiswerk, daaronder begrepen erop toezien dat de opdrachten volledig en leesbaar worden gemaakt en tijdig worden ingeleverd alsmede de opdrachten controleren op fouten en die fouten bespreken alsmede haar (kort) extra oefeningen te laten doen bij lesstof waarop zij achter ligt, althans in een goede justitie te bepalen huiswerkregeling.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2022, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van den Bronk;
  • de vader, bijgestaan door mr. Soro;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder ontvangen:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 november 2021;
  • een V6-formulier d.d. 10 augustus 2022 met bijlage van de zijde van de moeder;
  • een V6-formulier d.d. 23 november 2022 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • een V6-formulier d.d. 25 november 2022 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • een V6-formulier d.d. 25 november 2022 met bijlagen van de zijde van de vader;
  • een V6-formulier d.d. 28 november 2022 met bijlage (productie 71) van de zijde van de moeder;
  • een V8-formulier d.d. 1 december 2022 met bijlage van de zijde van de vader.
2.4.1.
De vader heeft bij voormeld V8-formulier bezwaar gemaakt tegen de bijlagen en brieven die de moeder bij de V6-formulieren van 25 en 28 november 2022 heeft overgelegd omdat de vader van mening is dat de moeder zichzelf hiermee een tweede schriftelijke ronde lijkt toe te kennen dan wel dat deze bijlagen een (verkapt) verweer zijn en de moeder hiermee in strijd met de goede procesorde handelt.
2.4.2.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist op voornoemd bezwaar van de vader en geoordeeld dat de producties 56 t/m 70 en de toelichting hierop (V6-formulier d.d. 25 november 2022) alsmede productie 71 (V6-formulier d.d. 28 november 2022) worden meegenomen. De brief met toelichting op productie 71 (V6-formulier d.d. 28 november 2022) laat het hof wel buiten beschouwing omdat de moeder daarin in strijd met de twee-conclusieregel een tweede schriftelijke termijn neemt.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2011 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 27 november 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 22 december 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat het aangehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking. Op grond van dit ouderschapsplan heeft [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. Verder zijn de ouders in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen die inhoudt dat [minderjarige] gedurende de even weken bij de vader en gedurende de oneven weken bij de moeder verblijft, waarbij het wisselmoment op zondag is tussen 16.00 en 17.00 uur. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met betrekking tot de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen.
3.3.
Partijen hebben in januari 2018 de hierboven omschreven zorgregeling in onderling overleg gewijzigd in die zin dat [minderjarige] met ingang van januari 2018 in de oneven weken bij de vader verblijft en in de even weken bij de moeder, waarbij het wisselmoment in de loop van de tijd in onderling overleg is bepaald op zondag om 18.30 uur.
De omvang van het geschil
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op een kleinschalige basisschool in [plaats 1] , een weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] te bepalen (primair), een opvang- en huiswerkregeling te gelasten (subsidiair), en het wisselmoment (subsidiair) waarop [minderjarige] naar de andere ouder gaat te wijzigen naar maandag, afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Vervangende toestemming school (primair)3.6. De moeder voert – samengevat – het volgende aan. [minderjarige] heeft concentratieproblemen en vanwege deze problemen is zij erbij gebaat als zij les krijgt in een kleinschalige leeromgeving. [minderjarige] heeft op een kleinschalige basisschool een veel betere kans om haar (achterliggende en toekomstige) lesstof goed onder de knie te krijgen en zich met meer zelfvertrouwen voor te bereiden op de middelbare school. De school die de moeder op het oog heeft, [basisschool] , heeft op hoofdlijnen dezelfde manier van lesgeven als de huidige school van [minderjarige] , maar er is ruimte om in kleinere groepen te werken en de lijnen met de leerlingen zijn kort. Op [minderjarige] haar huidige school krijgt zij extra ondersteuning. De afgelopen jaren is echter gebleken dat deze school structureel kampte met problemen wegens personele bezetting en leerachterstanden.
Het belang van [minderjarige] dient bij de eventuele schoolwisseling een overweging van de eerste orde zijn. Dat bij een schoolwisseling de ouders bepaalde aanpassingen moeten maken, is van ondergeschikt belang. Voor zover de moeder kan overzien bestaan er voor de vader geen zwaarwegende (objectieve) nadelen als de school van [minderjarige] verandert naar [plaats 1] . Zeker niet nu de vader naar [plaats 2] is verhuisd en zijn reistijd naar [plaats 1] korter is geworden. De school in [plaats 3] , terwijl beide ouders in andere plaatsen wonen, biedt onvoldoende flexibiliteit voor [minderjarige] . Zo kan zij moeilijker nieuwe sociale contacten in haar directe woonomgeving maken, waardoor [minderjarige] ook niet in haar sociale omgeving kan afspreken.
3.7.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Een schoolwissel is niet in het belang van [minderjarige] . De moeder heeft nagelaten om deugdelijk te motiveren dat er op de huidige school sprake zou zijn van een onderbezetting. De bijlagen waar de moeder naar verwijst zien voornamelijk op berichten die door de school aan de ouders zijn gestuurd tijdens de coronapandemie. Het is echter algemeen bekend dat het onderwijs landelijk te kampen had met (personele) onderbezetting wegens besmettingen of quarantaine.
De vader erkent dat [minderjarige] niet altijd haar concentratie erbij kan houden. De resultaten die de moeder laat zien, zijn echter achterhaald. [minderjarige] zit inmiddels op het niveau volgens de normen.
Daarnaast erkent de moeder dat er in de wijze van lesgeven op beide scholen geen (cruciale) verschillen zitten. Van een kleinere leeromgeving is op de door de moeder beoogde school overigens geen sprake: de huidige school van [minderjarige] kent 28 leerlingen in de bovenbouw op 3 FTE en de beoogde school van de moeder telt 40 leerlingen in de bovenbouw op 2,5 FTE. Het zal moeilijk zijn om nieuwe vrienden te zoeken in een onbekende omgeving c.q. nieuwe school. [minderjarige] zit nu in groep 7. Als zij nu wisselt van school zal zij enkel onnodig worden belast met twee schoolwisselingen in een relatief korte periode.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. Er dient niet te worden onderschat welke impact een schoolwissel kan hebben op de schoolresultaten van [minderjarige] . Als [minderjarige] nu van school wisselt is het maar de vraag of dit betere schoolresultaten zal opleveren. Daarbij heeft zij nog maar een jaar op de basisschool te gaan. De raad verwacht niet dat een schoolwissel op dit moment helpend is als deze wissel wordt afgezet tegen de nieuwe contacten die [minderjarige] dan dient aan te gaan om dit vervolgens een jaar later opnieuw te moeten doen als zij naar de middelbare school gaat.
3.9.1.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.2.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op [basisschool] moet worden afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige] last heeft van concentratieproblemen. Het is voor het hof echter onvoldoende aannemelijk geworden dat een schoolwissel voor die problemen een oplossing biedt. Gebleken is dat de manier van lesgeven op [basisschool] in hoofdlijnen dezelfde is als op [minderjarige] haar huidige school. Op de huidige school is er aandacht voor de concentratieproblemen van [minderjarige] en krijgt zij extra ondersteuning. Voor zover de moeder heeft gesteld dat een schoolwissel mede noodzakelijk is omdat er op de huidige school sprake is van onderbezetting volgt het hof dit standpunt niet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er sprake is (geweest) van problemen met de personele bezetting als gevolg van de coronapandemie, hetgeen een veelvoorkomend landelijk probleem is (geweest) en aldus niet kenmerkend is voor de huidige school van [minderjarige] . Daarnaast is het nog maar de vraag welke impact en sociale gevolgen een schoolwissel op dit moment zou hebben op de schoolresultaten van [minderjarige] . Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat zij haar basisschoolperiode kan afronden op haar huidige school en zal daarom net als de rechtbank geen vervangende toestemming verlenen om [minderjarige] in te schrijven op een andere basisschool.
Zorgregeling (primair)3.10. De moeder stelt het volgende.
De huidige co-ouderschapsregeling werkt niet (meer) en is belastend is voor [minderjarige] . In het geval van complexe scheidingsproblematiek dient in het kader van ‘gelijkwaardige verzorging en opvoeding’ gekeken te worden naar welke verhouding in de zorgtaken het beste het belang van de minderjarige dient. Bij ouders met conflicten kan niet zomaar een co-ouderschap als uitgangspunt worden genomen of gehandhaafd, omdat dit juist conflict verhogend kan werken. Dit is ook wat er telkens gebeurt in de communicatie tussen partijen. Een herziening van de zorgregeling had dan ook in de rede gelegen. Ondanks diverse pogingen van de moeder komt er geen dialoog tot stand met de vader.
Zonder een goede communicatie is een (ruime) weekendregeling beter voor [minderjarige] omdat er dan één duidelijkere lijn in opvoeding en regels aan haar kan worden gegeven. De moeder is van mening dat [minderjarige] de benodigde rust kan krijgen als het zwaartepunt van de verzorging gedurende de schoolweken bij de moeder komt te liggen aangezien zij haar werk (flexibel) kan indelen.
3.11.
De vader heeft stelt als volgt.
Hij heeft steeds kenbaar gemaakt dat hij graag zorgtaken op zich neemt en niet alleen een weekendvader wil zijn. Net als de moeder zou ook hij graag meer tijd doorbrengen met [minderjarige] , maar de vader begrijpt dat hij ook rekening dient te houden met het belang van de moeder. Partijen hebben bij hun scheiding bewust gekozen voor een co-ouderschapsregeling en geven hier inmiddels al vijf jaar invulling aan. Voor [minderjarige] is de week-om-week regeling dan ook al vijf jaar de voor haar bekende wereld. Deze regeling is in haar belang en hierin dient geen wijziging te worden aangebracht. Er blijkt daarnaast ook uit niets dat er redenen zijn om het co-ouderschap op te heffen en andere zorgregeling te bepalen. Anders dan de moeder stelt is er wel degelijk sprake van een uitgebreide overlegstructuur en zijn partijen in staat om de dagelijkse zorg en opvoeding van [minderjarige] te bespreken. Partijen stellen het belang van [minderjarige] voorop, maar zijn het niet altijd eens over de specifieke invulling van bepaalde punten.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. Er dient nu geen wijziging te worden gebracht in de zorgregeling. Er gaat de komende jaren nog veel op de ouders afkomen. Zo dienen ouders overeenstemming te bereiken over naar welke middelbare school [minderjarige] gaat en welke zorgregeling daarbij passend is. De raad zou een raadsonderzoek kunnen doen waarin het belang van [minderjarige] centraal staat en daarbij ook kijken naar welke zorgregeling het meest passend is voor [minderjarige] . Het is daarnaast van belang dat de ouders ook het belang van [minderjarige] centraal gaan stellen en proberen met hulpverlening de onderlinge communicatie te verbeteren.
3.13.1.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.13.3.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, in zoverre dat partijen het erover eens zijn dat het ouderschapsplan dat ten tijde van de echtscheiding is gemaakt niet meer passend is. Gelet hierop komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de moeder.
3.13.4.
Het hof volgt het advies van de raad om de zorgregeling op dit moment niet te wijzigen. Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat de communicatie tussen partijen, veelal per e-mail, niet altijd even constructief verloopt, heeft de moeder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze communicatie ervoor zorgt dat de huidige co-ouderschapsregeling niet (langer) uitvoerbaar is en belastend is voor [minderjarige] .
Gezien het feit dat het hof het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op een andere basisschool zal afwijzen, bestaat er ook op die grond geen noodzaak om in de huidige zorgregeling wijzigingen aan te brengen.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling terecht aan de orde gesteld dat er de komende periode veranderingen aanstaande zijn: zo gaat [minderjarige] binnen afzienbare tijd naar de middelbare school. De ouders dienen zich de komende periode in te spannen om overeenstemming te bereiken over naar welke middelbare school [minderjarige] gaat en, in het verlengde daarvan, of en zo ja op welke manier, de zorgregeling dient te worden gewijzigd.
Het hof gaat aan het aanbod van de raad om een raadsonderzoek uit te voeren voorbij, nu een raadsonderzoek voor de thans voorliggende verzoeken niet noodzakelijk is. Dit oordeel laat onverlet dat het hof partijen nadrukkelijk wil meegeven de komende periode te investeren in het verbeteren van de onderlinge communicatie en het centraal stellen van het belang van [minderjarige] , met name met het oog op de schoolkeuze voor de middelbare school en de bijpassende zorgregeling.
Wisselmoment (subsidiair)
3.14.1.
Aangezien het hof het primaire verzoek van de moeder ten aanzien van de zorgregeling zal afwijzen, komt het hof toe aan het subsidiaire verzoek van de moeder om het wisselmoment te wijzigen van zondagavond 18:30 uur naar maandagochtend. Over dit verzoek van de moeder overweegt het hof als volgt.
3.14.2.
Het is het hof gebleken dat het wisselmoment in de loop van de tijd in onderling overleg is gewijzigd van maandag naar zondagavond. Op dit moment staat het wisselmoment tussen partijen (opnieuw) ter discussie. De moeder stelt dat het wisselmoment het weekend van [minderjarige] teveel opbreekt, terwijl de vader stelt dat het in het belang van [minderjarige] is dat er een gezamenlijk wisselmoment is waarbij [minderjarige] haar ouders samen ziet en er de mogelijkheid bestaat om de week met elkaar te bespreken. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat het wisselmoment het grootste deel van de tijd niet in aanwezigheid van de moeder plaatsvindt, maar in aanwezigheid van haar echtgenote. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat hij de wens blijft houden dat het wisselmoment op zondagavond plaatsvindt in aanwezigheid van de moeder, maar dat hij zich gelet op het huidige verloop van het wisselmoment kan conformeren aan een beslissing van het hof dat het wisselmoment (weer) op maandag zal plaatsvinden. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd het wisselmoment te wijzigen naar maandag nu is gebleken dat de vader zich kan conformeren aan een dergelijke beslissing.
3.14.3.
Het hof ziet aanleiding om het wisselmoment van de zorgregeling te wijzigen van zondagavond 18:30 uur naar maandagochtend naar school, met dien verstande dat de ouder bij wie [minderjarige] verblijft haar op maandag naar school brengt en dat maandag na school de andere ouder haar ophaalt. Bij het wijzigen van het wisselmoment wordt in het bijzonder in overweging genomen dat het huidige wisselmoment het grootste deel van de tijd niet (langer) in aanwezigheid van de moeder verloopt en dat de vader zich gelet hierop kan conformeren aan het wijzigen van het wisselmoment. Daarnaast volgt het hof het standpunt van de moeder dat het huidige wisselmoment het weekend van [minderjarige] teveel opbreekt en dat aldus ook om die reden aanleiding bestaat om het wisselmoment te wijzigen.
3.14.4.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen doch uitsluitend voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot wijziging van het wisselmoment is afgewezen en dit verzoek van de moeder alsnog toewijzen op deze wijze zoals in het dictum bepaald.
Opvang- en huiswerkregeling (subsidiair)
3.15.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De verzoeken van de moeder om een opvang- en huiswerkregeling te bepalen moeten worden opgevat als verzoeken op grond van artikel 1:253a BW waarover het hof de spreekwoordelijke knoop moet doorhakken. Daarnaast dient het hof inhoudelijk te beoordelen of de afspraak die partijen in het zorgplan van 22 juni 2017 hebben gemaakt over de opvang van [minderjarige] , nog steeds geldend is tussen partijen en zo ja, deze opvangafspraak te bekrachtigen. Zelfs als wordt aangenomen dat de oorspronkelijke opvangafspraak niet meer geldt, dan nog is het onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd dat de rechtbank niet ambtshalve een opvangregeling heeft vastgesteld. De opvang van [minderjarige] op de BSO is namelijk al jaren een terugkerend geschil tussen partijen. De stem van [minderjarige] dient hierin ook meegewogen te worden. Zij verzoekt al jaren of zij (ook) door de moeder opgevangen kan worden. Volcontinue opvang past niet meer bij de leeftijd van [minderjarige] .
Wat de huiswerkregeling betreft bestaat er bij de moeder geen enkel vertrouwen dat de vader [minderjarige] begeleidt bij haar huiswerk en dat hij dit in de toekomst vrijwillig zal blijven begeleiden.
3.16.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader betwist dat het zorgplan nog geldt tussen partijen. Dit zorgplan is gemaakt voorafgaand aan het ouderschapsplan en diende enkel als leidraad voor het ouderschapsplan. De rechtbank is ook (bewust) niet verzocht om het zorgplan in de echtscheidingsbeschikking op te nemen, dit in tegenstelling tot het ouderschapsplan. In overleg met de voormalig advocaat zijn bepaalde afspraken uit het zorgplan overgeheveld naar het ouderschapsplan en andere afspraken in aangepaste vorm teruggekomen. De afspraak over de opvangregeling is niet overgeheveld naar het ouderschapsplan en de moeder heeft nimmer over (het ontbreken van) deze afspraak gerept. De moeder heeft [minderjarige] in de jaren na de echtscheiding naar de BSO gebracht, hetgeen de vader nu ook doet en niet ongebruikelijk is voor werkende ouders. Pas nadat de moeder niet meer werkte – en tijd over had – uitte zij de wens om [minderjarige] zelf op te vangen.
Ten aanzien van de huiswerkregeling stelt de vader dat de moeder geen belang heeft bij haar verzoek. De vader heeft reeds herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat hij [minderjarige] ondersteunt bij haar huiswerk. Deze wijze van begeleiden is klaarblijkelijk niet hoe de moeder het wenst, maar wel volledig in lijn met het huiswerkprotocol van school.
3.17.
Het hof overweegt als volgt.
3.17.1.
In geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, neemt de rechter op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.17.2.
Anders dan de moeder heeft gesteld kunnen de (subsidiaire) verzoeken van de moeder ten aanzien van de huiswerk- en opvangregeling niet worden aangemerkt als geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Met dergelijke geschillen moet gedacht worden gedacht aan geschillen over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, verhuizing, medische aangelegenheden of inschrijving op een school.
De verzoeken die de moeder aan het hof voorlegt hebben echter betrekking op zo alledaagse zaken dat het de verantwoordelijkheid van de ouders is om hierover overeenstemming te bereiken. Dergelijke verzoeken lenen zich niet voor een oordeel van de rechtbank c.q. het hof.
Evenmin ziet het hof aanleiding om de opvangafspraak die tussen partijen is gemaakt in het zorgplan van 22 juni 2017 te bekrachtigen. Partijen zijn op een later moment, namelijk op 31 augustus 2017 een ouderschapsplan overeengekomen dat onderdeel is uit gaan maken van de echtscheidingsbeschikking van 27 november 2017. Uit dit ouderschapsplan blijkt niet dat het zorgplan dat partijen eerder hebben opgesteld nog geldend is, noch hebben partijen de rechtbank gevraagd het zorgplan onderdeel uit te laten maken van de echtscheidingsbeschikking. Voor het hof bestaat er dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat partijen hebben beoogd dat het zorgplan zou blijven gelden nadat partijen het ouderschapsplan hadden opgesteld en de echtscheiding tussen partijen werd uitgesproken.
3.17.3.
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover de subsidiaire verzoeken van de moeder ten aanzien van de huiswerk- en opvangregeling zijn afgewezen, bekrachtigen.
3.18.Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, doch uitsluitend voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot wijziging van het wisselmoment is afgewezen en dit verzoek van de moeder alsnog toewijzen op deze wijze zoals in het dictum bepaald.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 april 2022 voor zover de rechtbank het verzoek van de moeder om het wisselmoment van de zorgregeling te wijzigen heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt het van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
27 november 2017 deel uitmakende ouderschapsplan van 31 augustus 2017 en de later door partijen overeengekomen zorgregeling voor zover dit het wisselmoment betreft en bepaalt dat het wisselmoment op maandagmiddag na school is, met dien verstande dat de ouder bij wie [minderjarige] in het weekend verblijft haar op maandag naar school brengt en de andere ouder [minderjarige] na school ophaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is op 19 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.