ECLI:NL:GHSHE:2023:126

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.313.514_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, geboren in 2020. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bedrag van € 105,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen en dat de zorgregeling in onderling overleg tussen de ouders geregeld zou worden. De moeder is van mening dat de vader zich niet aan de zorgregeling houdt en dat de kinderalimentatie niet voldoet aan de wettelijke maatstaven, omdat de vader ook zwart inkomen zou hebben. De vader betwist deze claims en stelt dat de communicatie tussen de ouders niet optimaal is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de standpunten van beide partijen gehoord en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de huidige zorgregeling in stand blijft, met enkele aanpassingen. De verzoeken van de moeder om een dwangsom en wijziging van de kinderalimentatie zijn afgewezen, omdat zij haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe zorgregeling is vastgesteld, waarbij de vader om de week van zaterdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur zorg zal dragen voor het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 januari 2023
Zaaknummer: 200.313.514/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/389584 FA RK 21-4257
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.J.R.M. Elings,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.S. Yap.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en naar rov. 3.3 en 3.4.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 22 juli 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) en de hoogte van de kinderalimentatie en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
  • de vader en [minderjarige] contact met elkaar hebben een keer per twee weken van zaterdag
  • 17.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • met bepaling van een dwangsom van € 150,00 per dag of dagdeel dat de vader deze regeling niet nakomt;
  • met bepaling dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn op contact met elkaar op bijzondere feestdagen:
  • alle ochtenden tijdens het offerfeest en het suikerfeest, waarbij het wisselmoment tussen partijen in onderling overleg door partijen wordt bepaald;
  • ofwel tijdens de kerstdagen (twee dagen) ofwel tijdens de jaarwisseling (twee dagen), in onderling overleg door partijen te regelen;
- de vader vanaf datum beschikking rechtbank ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de moeder bij vooruitbetaling moet voldoen, een bedrag van € 325,00 per maand.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 september 2022, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Elings;
  • de vader, bijgestaan door mr. Yap en door H. El Arag, tolk in de Marokkaanse taal;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 juli 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 21 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 24 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 5 december 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 30 mei 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarige in het kader van de
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • iedere week van woensdag 19.00 uur tot donderdag 17.00 uur en van zaterdag 19.00 uur tot zondag 17.00 uur,
  • in de zomervakantie tijdens een vakantie van partijen en [minderjarige] in Marokko van vier
  • weken: in de eerste week gedurende de eerste drie dagen, in de tweede week op woensdag en donderdag en de gehele derde week vanaf maandag, waarbij de exacte periode van de vakantie in onderling overleg door partijen wordt vastgesteld,
  • alle ochtenden tijdens het offerfeest en het suikerfeest, waarbij het wisselmoment tussen partijen in onderling overleg door partijen wordt bepaald,
  • ofwel tijdens de kerstdagen (twee dagen) ofwel tijdens de jaarwisseling (twee dagen),
in onderling overleg door partijen te regelen,
met dien verstande dat deze regeling geldt totdat partijen andersluidende afspraken hebben
gemaakt, zoals is vermeld in rechtsoverweging 4.13.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van heden ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 105,- (honderdvijf euro) per maand.
3.5.
De moeder kan zich met de beslissingen voor wat betreft de zorgregeling en kinderalimentatie niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
De vader komt van begin af aan de zorgregeling niet na. Hierdoor weten de moeder en [minderjarige] niet waar ze aan toe zijn. Om die reden wenst de moeder een regeling die meer basiszekerheid aan [minderjarige] biedt en die uitvoerbaar is. De vader dient eerst aan te tonen dat hij zich hieraan kan houden. Pas daarna kan sprake zijn van een vakantieregeling. Schoolvakanties zijn bovendien nog niet aan de orde, aangezien [minderjarige] pas twee jaar is.
Voor wat betreft de kinderalimentatie stelt de moeder dat haar ter ore is gekomen dat de vader, ook al tijdens het huwelijk, maandelijks extra inkomen geniet dat zwart wordt uitbetaald. De bijdrage zoals deze in eerste aanleg is vastgesteld voldoet derhalve niet aan de wettelijke maatstaven. De kinderalimentatie dient opnieuw te worden berekend op grond van zowel het ‘witte’ als het ‘zwarte’ inkomen van de vader.
3.7.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader erkent dat de zorgregeling niet helemaal goed verloopt, hetgeen niet alleen aan de vader is te wijten. De communicatie tussen partijen verloopt niet optimaal en de moeder heeft weinig begrip voor de situatie van de vader. De vader wil vasthouden aan de basisafspraken zoals opgenomen in de bestreden beschikking, maar hij kan zich vinden in aanpassing van de regeling waarbij [minderjarige] om de week bij de vader verblijft van zaterdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de woensdag/donderdag komt voorlopig komt te vervallen. De vader wil zich wel het recht voorbehouden om de basisregeling in de toekomst uit te breiden. Ten aanzien van de feestdagen en vakanties wil de vader zich aan de door de rechtbank vastgestelde regeling houden.
Voor wat betreft de kinderalimentatie betwist de vader dat hij werkzaamheden verricht waarvoor hij zwart krijgt uitbetaald. De moeder heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De vader betwist dat er is afgeweken van de wettelijke maatstaven. Hij wil zijn financiële verantwoordelijkheid voor [minderjarige] nemen. De vader heeft momenteel een WW-uitkering, maar hij heeft uitzicht op nieuw werk. Gedurende de periode dat de man een uitkering heeft (drie maanden) is hij slechts in staat om ten behoeve van [minderjarige] een bijdrage van € 25,- te betalen.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd. Het is goed dat er heldere afspraken zijn over de zorgregeling, ook ten aanzien van de vakanties. De ouders zijn op dit moment onvoldoende in staat om steeds met elkaar in overleg te treden over de verdeling van de vakanties. De raad adviseert beide ouders om (verdere) hulpverlening in te schakelen, om nieuwe procedures te voorkomen.
De overwegingen van het hof
de zorgregeling
3.9.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat hij zich kan vinden in een aanpassing van de basisregeling, in die zin dat [minderjarige] om de week van zaterdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft en waarbij de woensdag/donderdag voorlopig komt te vervallen. De moeder kan zich hierin ook vinden, met dien verstande dat het haar voorkeur heeft dat [minderjarige] op de zaterdagen al om 17.00 uur naar de vader gaat.
Het hof zal om praktische redenen rekening houden met de voorkeurstijd van de vader, omdat dit de meeste kans lijkt te geven op nakoming van de regeling. [minderjarige] kan dan in elk geval een uur eerder dan bepaald in de bestreden beschikking naar de vader en gelet op dit tijdstip kan de moeder er rekening mee houden dat [minderjarige] niet al slapend naar de vader hoeft te worden gebracht. Bovendien wordt [minderjarige] steeds ouder, zodat dit probleem zich op termijn vanzelf oplost.
Voor wat betreft de vakanties zijn de ouders op dit moment niet in staat om in onderling overleg nadere afspraken te maken, zodat het hof, conform het advies van de raad, de huidige door de rechtbank vastgestelde regeling in stand zal laten.
Het hof zal derhalve de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling vernietigen en dienovereenkomstig beslissen.
3.11.
Het verzoek van de moeder om een dwangsomregeling vast te leggen wijst het hof af. Een dergelijke regeling verhoogt naar het oordeel van het hof de strijd tussen partijen, terwijl het in het belang van [minderjarige] is dat partijen het onderlinge vertrouwen proberen te herstellen. De vader heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk verklaard dat hij de door hem voorgestelde aanpaste zorgregeling zal nakomen.
de kinderalimentatie
3.12.
De moeder heeft wijziging van de kinderalimentatie verzocht, omdat de kinderalimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
3.13.
De stelling van de moeder dat de vader inkomsten heeft die zwart uitbetaald worden, en dat daarom de tussen partijen overeengekomen en door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, heeft zij niet, dan wel onvoldoende met nadere concrete feiten en/of omstandigheden onderbouwd. De man heeft deze stelling gemotiveerd heeft betwist en het had op de weg van de moeder gelegen om tegenover deze gemotiveerde betwisting haar stelling nader te onderbouwen. Nu zij dit niet heeft gedaan kunnen de grieven van de moeder niet slagen.
3.14.
Aangezien uitsluitend de moeder in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de beschikking van de rechtbank, kan het hof, gelet op de grenzen van de rechtsstrijd, geen rekening houden met het door de vader eerst tijdens de zitting gedane mondelinge (expliciete) verzoek om de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2022 tot
1 december 2022 te verlagen.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de zorgregeling,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , de volgende regeling vast:
  • om de week van zaterdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • in de zomervakantie tijdens een vakantie van partijen en [minderjarige] in Marokko van vier weken: in de eerste week gedurende de eerste drie dagen, in de tweede week op woensdag en donderdag en de gehele derde week vanaf maandag, waarbij de exacte periode van de vakantie in onderling overleg door partijen wordt vastgesteld;
  • alle ochtenden tijdens het offerfeest en het suikerfeest, waarbij het wisselmoment tussen partijen in onderling overleg door partijen wordt bepaald,
  • ofwel tijdens de kerstdagen (twee dagen) ofwel tijdens de jaarwisseling (twee dagen), in onderling overleg door partijen te regelen,
met dien verstande dat deze regeling geldt totdat partijen andersluidende afspraken hebben
gemaakt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.J.F. Manders en J.W.P.N. Hermans en is op 19 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.