ECLI:NL:GHSHE:2023:1255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
20-000796-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling met een scherp voorwerp in het gezicht van het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij met een scherp voorwerp in het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze mishandeling, wat resulteerde in ernstige verwondingen bij het slachtoffer, waaronder twee snijwonden op het gezicht. De verdachte is eerder vrijgesproken van een andere mishandeling, maar het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring van de huidige zaak voldoende bewijs biedt voor de schuld van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000796-21
Uitspraak : 22 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-319405-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1996,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de aan hem onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling en ter zake van de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De benadeelde partij [slachtoffer 1] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 200,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij [slachtoffer 2] is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De politierechter heeft bepaald dat de benadeelde partij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Tot slot is de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot de vergoeding van de schade die de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 tenlastegelegde handelen van de verdachte heeft geleden.
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde en de benadeelde partij is dientengevolge niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Zoals hieronder zal worden overwogen, staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak en zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht. Dientengevolge is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder feit 1 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet- ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 988,83, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit op de grond dat er geen wettig en overtuigd bewijs is dan wel dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman primair verzocht deze af te wijzen. Subsidiair is verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2020 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze (met kracht) (met een glas, althans een hard en/of scherp voorwerp) in/op het gezicht te stompen en/of te slaan en/of te stoten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 13 maart 2020 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze (met kracht) (met een scherp voorwerp) in het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2020069648, gesloten d.d. 30 april 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-57. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 13 maart 2020, dossierpagina’s 29-30, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
(dossierpagina 29)
Op 13 maart 2020, omstreeks 03.00 uur, was ik in [café]
(het hof begrijpt: [café] te Tilburg)samen met mijn vriend [getuige 1] . Omstreeks 03.30 uur hebben we het laatste rondje besteld om deze buiten op te gaan drinken en daarna naar huis te gaan. Onderweg naar buiten kwamen wij in contact met een jongen. Ineens sloeg de jongen met een voorwerp tegen de rechterzijde van mijn voorhoofd. Ik voelde een harde klap tegen mijn hoofd en ik ben naar achteren gestapt.
In het ziekenhuis ben ik behandeld aan mijn verwondingen. Ik had een snee in mijn voorhoofd en op mijn rechterwenkbrauw. Mijn wenkbrauw is gehecht en op mijn voorhoofd zit een pleister over de wond.
(dossierpagina 30)
De volgende dag vertelde mijn vriend [getuige 1] dat de jongen agressief was tegen mij en dat hij mij geslagen heeft.

2.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 maart 2020, dossierpagina 10, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :

Vandaag was ik samen met mijn vriend genaamd [slachtoffer 2] in het café genaamd [café] . [slachtoffer 2] en ik liepen voorbij een jongen en die jongen sloeg [slachtoffer 2] vanuit het niets op zijn gezicht. Ik zag direct dat [slachtoffer 2] begon te bloeden.

3.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2020, dossierpagina 13, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op vrijdag 13 maart 2020 was ik werkzaam voor het Team Tilburg Centrum en was belast met horecatoezicht. Naar aanleiding van een telefoontje op de horecatelefoon omstreeks 03.10 uur ter plaatse gegaan bij de [café] . Aldaar zou binnen in de zaak een vechtpartij hebben plaatsgevonden. Men had ter plaatse de veroorzaker nog en iemand die onder het bloed zat. Ter plaatse werd ik aangesproken door getuige [getuige 1] deze zei dat zijn vriend [slachtoffer 2] geslagen was en gewond was. Ik zag een man op een stoel zitten waarvan het gezicht onder het bloed zat. Ik zag dat hij een snee op zijn voorhoofd en een snee bij zijn linker wenkbrauw had. Hij overhandigde mij een legitimatiebewijs op naam van [slachtoffer 2] . Door mij is een foto van zijn verwondingen genomen en toegevoegd aan dit pv bevindingen.
Ik vroeg zijn vriend [getuige 1] of hij had gezien wat er was gebeurd. Hij gaf aan dat hij alles vanaf het begin tot het eind had gezien. Ik vroeg hem wie zijn vriend geslagen had en hij zei die jongen in het witte T-shirt en wees toen naar de jongen bij wie de collega's van de 4102 stonden. Ik deelde de collega's van de 4102 mede dat dit de verdachte van de mishandeling was van de man die bij mij op een stoel zat.

4.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2020 , dossierpagina’s 14-15, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :

Ik, [verbalisant 4] , zag dat politiecollega [verbalisant 2] op het terras stond met een man die gewond was aan zijn gezicht. Ik hoorde dat politiecollega [verbalisant 2] zei tegen mij dat deze man verklaarde dat hij was mishandeld door de man waarmee verbalisant [verbalisant 3] in gesprek was.
Ik, [verbalisant 3] , ben in gesprek gegaan met de man die was staande gehouden door de beveiliging en beschuldigd werd van de mishandeling. Ik hoorde dat hij zei ik heb hem niet mishandeld. Ik werd in een keer aangevallen door iemand en toen heb ik teruggeslagen. Hierna heb ik mijn glazen flesje weggegooid, zodat ik mijn vuisten vrij had, maar ik weet niet precies waar ik dit flesje naartoe heb gegooid. Ik, [verbalisant 3] , vorderde van de man inzage van zijn identiteitsbewijs. De man overhandigde mij een geldig rijbewijs en bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1996.

5.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 maart 2020, dossierpagina’s 22 en 23, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :

(dossierpagina 22)
Op 13 maart 2020 was ik samen met mijn vriendengroep op stap in [café] te Tilburg
(het hof begrijpt: [café] ).Omstreeks 03.00 uur stond ik samen met de vriendengroep in het midden van de [café] toen een heel erg dronken jongen, voor mij onbekend wie deze jongen was, [verdachte]
(het hof begrijpt hier en telkens hierna: de verdachte), een vriend uit de vriendengroep, begon lastig te vallen. Ik dacht dat hij erg dronken was omdat hij zijn arm bijna niet kon optillen. Hij heeft vervolgens ruzie gekregen met [verdachte] . Ik heb wel gezien dat er geslagen en geduwd werd onderling. Vervolgens werden ze uit elkaar gehouden door vrienden. Ik kan die dronken jongen als volgt omschrijven: Hij had een beige/licht roze T-shirt aan en wat me opviel, was dat zijn linkerarm vol met tatoeages zat, een sleeve.

6.

De eigen waarneming van dit hof op de foto, weergegeven op dossierpagina 32:

Het hof neemt op de foto waar een jongeman met donker haar die een lichtroze T-shirt draagt. Op zijn linker bovenarm zijn tatoeages waarneembaar, die doorlopen naar zijn linker onderarm. De man heeft een bebloed gezicht met ogenschijnlijk meerdere verwondingen in zijn gelaat. Het hof neemt in ieder geval een langwerpige wond waar op het voorhoofd, iets rechts van het midden van het voorhoofd (vanuit de jongeman gezien).

7.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, dossierpagina’s 39-41, te weten een brief gericht aan Huisartsenpraktijk Roozenburglaan van ETZ buitengewoon, Spoedeisende hulp d.d. 13 maart 2020, betreffende [patiëntnummer], voor zover inhoudende als mededelingen van [arts], arts-assistent SEH:

(dossierpagina 39)
Betreft: [slachtoffer 2] , [geboortedag 2] 1995, man
ConclusieBovengenoemde patiënt van 25 jr. oud, presenteert zich op de SEH i.v.m. trauma aangezicht. De volgende problemen werden alhier geconstateerd:
1. Twee snijwonden op het aangezicht, 3cm rechterwenkbrauw en 4cm centraal op het voorhoofd, die gehecht werden.

8.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 maart 2020, dossierpagina’s 52 tot en met 54, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verdachte] (hof: verdachte als aangever):

(dossierpagina 52)
We waren op vrijdag 13 maart 2020 bij [café] in Tilburg. Ik ben daar gaan dansen. Ik had behoorlijk gedronken en op een gegeven moment liep er een jongen tegen mij aan en gaf me een duw met zijn schouder tegen mijn romp. Daarop gaf ik de jongen een duw terug met mijn schouder. Ik keek naar de jongen en ik zag dat hij ook naar mij keek. Ineens uit het niets voelde ik een stomp met een gebalde vuist tegen de rechter zijkant van mijn gezicht. Ik voelde dat er werd gestompt ter hoogte van mijn lip/tanden en neus. Ik voelde dat het pijn deed. Ik zag dat de jongen mij had gestompt. Als reactie stompte ik de jongen terug in zijn gezicht.
(dossierpagina 53)
Ik gooide een flesje desperado op de grond.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft op de gronden zoals nader in de pleitnota vermeld, bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is primair aangevoerd dat op basis van het dossier onvoldoende vast is komen te staan wie de verdachte heeft geslagen, waardoor niet kan worden bewezen dat aangever [slachtoffer 2] door de verdachte is geslagen. Ook stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte niemand met een glas dan wel fles in het gezicht heeft geslagen. Indien het hof van oordeel is dat wel kan worden bewezen dat de verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen, meent de verdediging subsidiair dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was immers sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van aangever [slachtoffer 2] . Uit meerdere verklaringen in het dossier, waaronder de verklaring van [naam], volgt dat de verdachte tot tweemaal toe als eerste werd geslagen, waarop de verdachte met een vuistslag zou hebben teruggeslagen. Er is voldaan aan de proportionaliteitseis, nu de verdachte zich op dezelfde manier heeft verdedigd als de manier waarop hij in eerste instantie werd aangevallen, namelijk door met zijn handen te slaan. Voorts is gebleken dat de verdachte op het moment van de aanranding geen kant op kon door de ruimte waarin hij zich bevond, waardoor er redelijkerwijs geen mogelijkheid was om zich te onttrekken aan de aanranding. Uit meerdere getuigenverklaringen volgt immers dat het daarvoor te druk was in de [café] te Tilburg.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 13 maart 2020 samen met zijn vriend [getuige 1] in [café] was. Nadat zij hun laatste rondje hadden besteld, kwamen zij op hun weg naar buiten in contact met een jongen. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de jongen vervolgens ineens met een voorwerp tegen de rechterzijde van zijn hoofd sloeg. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij eveneens op 13 maart 2020 op stap was in [café] in Tilburg en dat zij omstreeks 03:00 uur met haar vriendengroep stond toen een heel erg dronken jongen de verdachte begon lastig te vallen. Diezelfde dronken jongen heeft vervolgens ruzie gekregen met de verdachte. [getuige 2] heeft gezien dat er onderling werd geslagen en geduwd, waarna zij uit elkaar zijn gehaald door vrienden. De dronken jongen wordt door getuige [getuige 2] als volgt omschreven: beige/licht roze T-shirt en zijn linkerarm zat vol met tatoeages. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben in het proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat verbalisant [verbalisant 3] in gesprek is gegaan met de verdachte nadat hij staande was gehouden door de beveiliging en dat de verdachte toen heeft verklaard dat hij werd aangevallen door iemand, waarna hij heeft teruggeslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij hierna zijn glazen flesje heeft weggegooid zodat hij zijn vuisten vrij had. Bij zijn eigen aangifte heeft de verdachte dit laatste herhaald. Uit de brief van ETZ buitengewoon is gebleken dat bij aangever [slachtoffer 2] twee snijwonden op het aangezicht zijn geconstateerd, waarvan een van 3 centimeter bij de rechterwenkbrauw en een van 4 centimeter centraal op het hoofd.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op grond van het voorgaande samenstel van feiten en omstandigheden vast is komen te staan dat aangever is geslagen door de verdachte. Daarbij betrekt het hof de verklaring van getuige [getuige 2] , waaruit volgt dat de verdachte en een (dronken) jongen met een beige/lichtroze T-shirt en een arm vol tatoeages ruzie kregen waarbij er onderling werd geslagen en geduwd. Het hof stelt op grond van de foto op dossierpagina 32, die dezelfde is als gevoegd bij het voegingsformulier benadeelde partij van [slachtoffer 2] , vast dat de (dronken) jongen waarover getuige [getuige 2] heeft verklaard aangever [slachtoffer 2] betreft. Het hof neemt immers op de foto op dossierpagina 32 waar dat de man op de foto, betreffende aangever [slachtoffer 2] , een lichtroze T-shirt draagt en dat zijn linkerarm is getatoeëerd, hetgeen ook een ‘sleeve’ wordt genoemd. Voorts is het hof, gelet op het letsel van aangever, van oordeel dat de verdachte aangever heeft geslagen met een scherp voorwerp. Bij aangever zijn immers een tweetal sneeën op het gezicht geconstateerd waarvan een van 3 centimeter en de ander van 4 centimeter. Het hof is, anders dan de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat dit letsel niet past bij een vuistslag in het gezicht, maar dat het moet zijn veroorzaakt door toedoen van een scherp voorwerp. Naast de aangifte van [slachtoffer 2] waarin hij heeft verklaard dat hij werd geslagen met een voorwerp, betrekt het hof hierbij eveneens de verklaring van de verdachte zoals afgelegd tegen verbalisant [verbalisant 3] vlak na het incident en hetgeen hij heeft verklaard in zijn aangifte. De verdachte heeft toen immers verklaard dat hij werd aangevallen, dat hij hierop heeft teruggeslagen en dat hij hierna zijn glazen flesje heeft weggegooid om zijn vuisten vrij te maken. Naar eigen zeggen in zijn aangifte heeft de verdachte het hierbij steeds over dezelfde jongen, waarmee hij in conflict was geraakt en die hem een duw en vervolgens een stomp gaf. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte op het moment van slaan van diezelfde jongen die hem tevoren had geduwd een glazen flesje, althans een scherp voorwerp, in zijn handen had. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het de verdachte betreft die aangever [slachtoffer 2] met een scherp voorwerp in het gezicht heeft geslagen. Het verweer van de raadsman hieromtrent wordt verworpen.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, overweegt het hof als volgt. Het hof wil op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aannemen dat de verdachte, nadat er eerst over en weer is geduwd en welk duwen vanuit aangever is begonnen, door aangever [slachtoffer 2] is geslagen en dat de verdachte aangever in reactie daarop heeft teruggeslagen. Het hof is echter van oordeel dat niet is gebleken dat aangever, nadat hij de verdachte had geslagen en nog voordat de verdachte hem terugsloeg, bleef slaan of dat er aanwijzingen waren dat aangever de verdachte nogmaals zou slaan, waardoor de verdachte zich naar het oordeel van het hof niet behoefde te verdedigen en er derhalve geen noodzaak tot verdediging bestond.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep op noodweer reeds om deze reden verworpen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door (met kracht) met een scherp voorwerp in het gezicht van aangever te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en hem pijn en (blijvend) letsel toegebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 december 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij momenteel derdejaarsstudent Filosofie is en werkt bij een stichting die digitaliseringsproblematiek bij de overheid onderzoekt. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij geen drugs (meer) gebruikt.
In de strafmaat betrekt het hof voorts de omstandigheid dat uit de politiedossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte die nacht de agressor was. Door toedoen van aangever [slachtoffer 2] is er een conflict ontstaan dat is uitgemond in een ordinaire vechtpartij in het uitgaansleven. Daar had de verdachte zich van moeten distantiëren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Voorts betrekt het hof hierbij dat zowel de verdachte als de aangever die nacht niet nuchter waren, maar beiden verkeerden onder invloed van in ieder geval de nodige alcohol.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.946,42, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 555,61, bestaande uit vervoer ambulance
€ 590,81, bestaande uit kosten voor ziekenhuis behandeling
€ 800,00, bestaande uit immateriële schade
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 maart 2020 tot aan de dag der algehele vergoeding. De politierechter heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de gehele vordering aan het oordeel van het hof onderworpen is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering in ieder geval ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, nu de benadeelde partij een vergoeding voor ziektekosten heeft gevorderd terwijl hij daarvoor was verzekerd. Ten aanzien van de immateriële schade is eveneens verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht het bedrag van de vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling schade heeft ondervonden, in die zin dat [slachtoffer 2] behoorlijk letsel in zijn aangezicht heeft opgelopen als gevolg van de klap met een scherp voorwerp in zijn gezicht. Het hof ziet zich evenwel voor de vraag gesteld of het strafgeding, gelet op de feiten en omstandigheden die aan het ontstaan van dit letsel en de daarmee gepaard gaande overige gestelde schadeposten zijn voorafgegaan, zich voldoende leent voor de beoordeling in hoeverre [slachtoffer 2] hier zelf mogelijk een verwijt treft.
Artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat krachtens het eerste lid van artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering ook van toepassing is in hoger beroep, luidt als volgt:
Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en voormelde vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voor de vaststelling van de omvang van de aansprakelijkheid van de verdachte nader zou moeten worden onderzocht of en in welke mate er sprake is van enige vorm van medeschuld van de benadeelde aan het ontstaan en verloop van het conflict met de verdachte, nu, zoals reeds hiervoor is overwogen, genoegzaam is gebleken dat het gedrag van de benadeelde aanleiding gaf voor het conflict tussen beiden. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële en immateriële schade derhalve niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 22 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Schiffers en Van der Bijl zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.