ECLI:NL:GHSHE:2023:124

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.310.816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming inschrijving basisschool en voorlopige zorgregeling in een echtscheidingszaak

In deze zaak, uitgesproken op 19 januari 2023 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzocht om vervangende toestemming voor de inschrijving van haar kinderen op een basisschool in [plaats 1] of een openbare basisschool in [plaats 2]. De vader verzocht om de kinderen op een basisschool in [plaats 3] in te schrijven. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende onderbouwing had voor haar verzoek en dat het in het belang van de kinderen was om de huidige schoolkeuze te handhaven. Daarnaast werd de voorlopige zorgregeling besproken, waarbij de kinderen om de week bij de moeder en de vader verblijven. De moeder verzocht om wijziging van deze regeling, maar het hof besloot de voorlopige regeling te handhaven. De vader had ook incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot de kinderalimentatie, en het hof stelde de alimentatie vast op € 84,- per kind per maand, ingaande op 24 februari 2022. De moeder werd ook verplicht om de helft van de spaarrekeningen van de kinderen over te maken naar de vader. Het hof verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot eenhoofdig gezag en de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vaststelling van een regeling omtrent de vakantie- en feestdagen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 januari 2023
Zaaknummer: 200.310.816/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/01/37/1652 FA RK 21-2619 en C/01/376332 KG ZA 21-660
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Smeets,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Du Fossé.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de vervangende toestemming schoolkeuze, voorlopige zorgregeling, gezag en bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017;
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017;
hierna ook te noemen: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het volgende te bepalen:
- dat aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om de kinderen met ingang van heden in te schrijven op de basisschool in [plaats 1] dan wel op een openbare basisschool te [plaats 2] ;
- dat de kinderen van vrijdag na school, waarbij de moeder de kinderen op school ophaalt, tot maandagochtend aanvang school, waarbij de moeder de kinderen naar school brengt, bij de moeder verblijven, gedurende drie weken. In de vierde week zullen de kinderen de gehele week bij de vader verblijven. Daarna herhaalt de regeling zich.
- dat de moeder van maandag tot en met donderdag dagelijks om 19.30 uur telefonisch contact met de kinderen heeft en tijdens het weekend dat zij bij de vader zijn tevens de zaterdag om 19.30 uur. Deze contactmomenten lopen tijdens de vakantie en feestdagen door;
- dat de verdeling van de vakantie- en feestdagen in de even jaren als volgt wordt vastgesteld:
- tijdens eerste en tweede paasdag verblijven de kinderen bij de moeder;
- tijdens kerstavond, eerste kerstdag en tweede kerstdag verblijven de kinderen bij de moeder;
- tijdens het Suikerfeest en het offerfeest verblijven de kinderen bij de vader;
- de overige vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte tussen partijen verdeeld.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juli 2022, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en (na dat verzoek te hebben gewijzigd op 18 november 2022) verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor wat betreft de kinderalimentatie en het ouderlijk gezag te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
- dat de moeder met ingang van 24 februari 2022 in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee minderjarige kinderen van partijen aan de man dient te voldoen een bedrag van € 84,- per kind per maand, wat de nog niet verschenen termijnen betreft bij vooruitbetaling aan hem te voldoen althans een zodanige kinderalimentatie en ingangsdatum vast te stellen als het hof juist acht;
- dat de moeder vanaf 1 maart 2022 de kinderbijslag die zij voor de minderjarige [minderjarige 2] ontvangt dient door te storten aan de man;
- dat de moeder de haar opgenomen gelden van de spaarrekening van [minderjarige 2] ad € 2.601,51 dient over te maken op de spaarrekening van [minderjarige 2] met nummer [bankrekeningnummer 1] en de door haar opgenomen gelden van de spaarrekening van [minderjarige 1] ad € 2.601,51 dient over te maken op de spaarrekening van [minderjarige 1] met nummer [bankrekeningnummer 2] ;
- dat het ouderlijk gezag over de twee minderjarige kinderen van partijen voortaan alleen aan de man toekomt.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 12 september 2022, heeft de moeder verzocht de vader in zijn verweer tevens incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen als zijnde ongegrond en/of ongemotiveerd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. M.J.W. van Rooij, kantoorgenoot van mr. Smeets;
  • de vader, bijgestaan door mr. Du Fossé;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 november 2021;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 4 juli 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 11 tot en met 19) van de advocaat van de vader d.d. 18 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (productie 20 en 21) van de advocaat van de vader d.d. 21 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (productie 1, 2 en 3) van de advocaat van de moeder d.d. 23 november 2022.

3.De beoordeling

De feiten
In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank OostBrabant van 20 mei 2020 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 juni 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Tijdens het huwelijk van de ouders zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. [minderjarige 2] staat ingeschreven op het adres van de moeder en [minderjarige 1] bij de vader
.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • de vader vervangende toestemming verleend om de kinderen in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats 3] ;
  • de door de ouders overeengekomen zorgregeling gewijzigd en de volgende
de kinderen zullen van zondagavond 18.00 uur tot vrijdag naar school bij de vader verblijven en van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de moeder verblijven. Deze regeling zal drie weken zo verlopen. In de vierde week zullen de kinderen de gehele week bij de vader verblijven. Daarna herhaalt de regeling zich. De vakantie- en feestdagen worden bij helfte verdeeld in onderling overleg, waarbij de moeder in de even jaren de eerste keuze heeft en de vader in de oneven jaren;
  • de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 181,53 per kind per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijn telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • het meer of anders verzochte (waaronder het verzoek van de vader tot toekenning van het eenhoofdig gezag aan hem) afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten en de motivering van de beslissing
Gezag
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader namens de vader het verzoek in incidenteel hoger beroep tot eenhoofdig gezag van de vader over de kinderen, ingetrokken. Het hof zal de vader ten aanzien van dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Vervangende toestemming schoolkeuze
3.5.1.
De eerste grief van de moeder richt zich tegen de vervangende toestemming die door de rechtbank aan de vader is verleend teneinde de kinderen in te schrijven op basisschool [basisschool] te [plaats 3] . Door deze beslissing wordt de moeder volledig buiten spel gezet en dit is op geen enkele wijze in het belang van de kinderen. De moeder zou de kinderen op een basisschool in [plaats 1] willen inschrijven aangezien zij daar woont en de kinderen daar ook op de opvang hebben gezeten. Het argument van de vader dat er op een school in [plaats 3] meer gelijkgestemden zitten, is geen valide argument en niet meer van deze tijd. Wanneer het voor de vader dusdanig bezwaarlijk is dat de kinderen naar een katholieke school gaan, is de moeder bereid te kiezen voor een openbare school in [plaats 2] . Dat de kinderen het op dit moment goed doen op school is geen belemmering voor een wisseling van school.
3.5.2.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. Er zijn geen gronden voor een wijziging van de school. Het gaat goed met de kinderen op school en ze hebben al diverse vriendjes en vriendinnetjes. Bovendien is de door de moeder voorgestelde school in [plaats 1] geen geschikte keus nu dit een katholieke school is terwijl de kinderen half Nederlands en half Marokkaans zijn. [plaats 1] is een klein dorp met een homogene samenstelling alwaar de kinderen al snel zullen opvallen. De kinderen zitten nu op een openbare school in [plaats 3] waar veel meer diversiteit is.
3.5.3.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.4.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De vraag omtrent het verlenen van vervangende toestemming voor het inschrijven van de kinderen op een basisschool is zo’n geschil.
3.5.5.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling stelt het hof vast dat het de vader en de moeder niet is gelukt om samen te overleggen over de schoolkeuze voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.5.6.
Het hof is van oordeel dat de moeder haar stellingen over de schoolkeuze voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet hierop, en gelet op het tijdsverloop, het feit dat het op dit moment goed gaat met de kinderen op school en het feit dat de moeder geïnformeerd wordt door de school, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om die situatie nu te wijzigen. Het hof ziet geen aanleiding de door de moeder verzochte vervangende toestemming te verlenen en zal op dit punt de beschikking in stand laten.
Voorlopige zorgregeling
Vakantie- en feestdagen
3.6.1.
De regeling tot verdeling van de vakantie- en feestdagen is door de rechtbank voorlopig vastgesteld en de vader en de moeder hebben overeenstemming kunnen bereiken over de vakanties van dit jaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder dan ook namens de moeder het verzoek in hoger beroep tot verdeling van de vakantie- en feestdagen ingetrokken. Het hof zal de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Reguliere regeling en belmomenten
3.6.2.
De tweede grief in het beroepschrift van de moeder ziet op de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling. De moeder voert daartoe het volgende aan. De vader neemt eenzijdige beslissingen over de exacte invulling van de reguliere zorgregeling. De moeder is van mening dat de beschikking, gelet op de wijze van communicatie tussen de ouders, te veel ruimte voor discussie laat. Dit is niet in het belang van de kinderen.
De overdracht van de kinderen verloopt niet soepel. Het zou meer rust geven wanneer de ouders elkaar tijdens de overdrachtsmomenten zo min mogelijk ontmoeten. Het zou in het belang van de kinderen zijn wanneer zij op vrijdag door de moeder van school opgehaald zouden worden en op maandagochtend weer naar school gebracht zouden worden. Er hoeft dan geen contactmoment tussen de ouders plaats te vinden. Bovendien heeft de moeder dan ook contact met de school. De moeder wenst op vaste dagen en tijdstippen belafspraken vast te leggen, nu de mondelinge afspraken die zij hierover hebben gemaakt, door de vader niet worden nageleefd. Zij ziet de kinderen op doordeweekse dagen niet en op die manier kan zij wel aansluiten bij de beleving en behoeftes van de kinderen.
Tenslotte merkt de moeder op dat de zorgregeling momenteel door de vader is opgeschort omdat hij het niet veilig acht bij de moeder. De vader heeft aangifte tegen de moeder gedaan als gevolg waarvan Veilig Thuis is ingeschakeld. Nu de vader weigert zijn medewerking te verlenen aan de omgang tussen de moeder en de kinderen ziet de moeder zich genoodzaakt een kort geding procedure aanhangig te maken ter nakoming van de zorgregeling.
3.6.3.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. De door de rechtbank vastgestelde voorlopige regeling is duidelijk en met de verlenging van de weekenden tot en met de maandag voor school kan de vader niet instemmen. Omdat de kinderen drie weekenden per vier weekenden bij de vrouw zijn is er juist op de zondagavonden ruimte om familieleden van vaders zijde te zien.
Het verzoek van de moeder ten aanzien van dagelijkse belmomenten acht de vader te onrustig voor de kinderen. Er zijn inmiddels bij [instantie] afspraken gemaakt over de belcontacten.
3.6.4.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd op dit moment geen wijziging te brengen in de voorlopige zorgregeling. Het zou volgens de raad goed zijn om de belregeling zoals die door [instantie] is opgesteld en waar de ouders mee kunnen instemmen, vast te leggen in de beschikking.
3.6.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Tussen deze ouders geeft alles wat onduidelijk is ruis en spanningen. Daarom is besproken om de wisselmomenten in plaats van in [plaats 4] te laten plaatsvinden op maandagochtend (op school). Tevens is besproken de zorgregeling uiteindelijk zodanig te wijzigen dat de moeder de kinderen om het weekend op vrijdag uit school haalt tot maandagochtend (naar school). De GI spreekt de hoop uit dat er op korte termijn een definitieve zorgregeling komt en adviseert de regeling voor nu te laten zoals deze is.
3.6.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.7.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.8.
In eerste aanleg heeft de rechtbank verklaard zich onvoldoende geïnformeerd te achten om een definitieve beslissing te nemen over de zorgregeling, daartoe een raadsonderzoek gelast en een
voorlopigezorgregeling vastgelegd. De raad heeft te kennen gegeven binnenkort te gaan rapporteren en adviseert om voor nu niets te wijzigen in de regeling. Gelet op het feit dat de zorgregeling voorlopig is en er op niet al te lange termijn een definitieve zorgregeling zal kunnen worden vastgelegd, zal het hof vasthouden aan de voorlopige regeling en het verzoek van de moeder in hoger beroep tot wijziging van de voorlopige zorgregeling afwijzen.
3.6.9.
Hoewel de moeder het liefst dagelijks met de kinderen zou willen bellen geeft de vader aan dat dit te veel onrust voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met zich brengt. Nu gebleken is dat er in overleg met [instantie] een regeling is getroffen over de belmomenten ziet het hof geen reden om anders te beslissen. Het hof zal dan ook vastleggen dat de moeder iedere woensdag en verder op iedere vrijdag dat de kinderen bij de vader zijn (eens per maand) een belmoment met de kinderen heeft en het verzoek van de moeder om dagelijkse belmomenten afwijzen.
Spaargelden [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
3.7.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben de ouders overeenstemming bereikt ten aanzien van de door de moeder opgenomen gelden van de spaarrekeningen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de door de moeder opgenomen gelden van de kinderrekening en het hof verzocht de gemaakte afspraken op te nemen in een beschikking. De ouders zijn hierover overeengekomen:
- de moeder betaalt zo snel mogelijk – binnen één week na de mondelinge behandeling bij het hof van 1 december 2022 – de helft van het bedrag van de spaarrekeningen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , te weten een bedrag van € 2.601,51, op de rekening van de man met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] ;
- de moeder betaalt zo snel mogelijk – binnen één week na de mondelinge behandeling bij het hof van 1 december 2022 – de helft van het bedrag van de kinderrekening, te weten een bedrag van € 91,50, op de rekening van de man met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] .
Het hof zal op dit punt overeenkomstig beslissen.
Kinderbijslag
3.8.1.
De vader heeft in zijn verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep verzocht te bepalen dat de moeder vanaf 1 maart 2022 de kinderbijslag die zij ontvangt voor [minderjarige 2] dient door te storten naar de vader.
3.8.2.
De moeder is het hier niet mee eens en voert tijdens de mondelinge behandeling verweer.
3.8.3.
Het hof oordeelt als volgt. De kinderbijslag is al in de behoeftetabellen verdisconteerd, in die zin dat er bij de berekening van de behoefte al rekening is gehouden met een bijdrage in de kosten van de kinderen in de vorm van kinderbijslag. Zodoende is die vermindering van de behoefte al gelijkelijk over de ouders verdeeld. Beide ouders moeten, los van de kinderbijslag, gezamenlijk voorzien in de behoefte van de kinderen. Er is daarom geen grondslag om één van de ouders de kinderbijslag te laten doorbetalen aan de andere ouder. Het hof zal dit verzoek van de vader afwijzen.
Kinderalimentatie
3.9.1.
De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld voor wat betreft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie. De rechtbank heeft er bij de berekening geen rekening mee gehouden dat de rechtbank de zorgregeling voorlopig heeft gewijzigd. De kinderen verblijven vanaf de bestreden beschikking gedurende drie van de vier weken doordeweeks bij de vader en in het weekend bij de moeder. Dit brengt met zich dat de vader de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voor zijn rekening neemt en ieder van de ouders de kosten van het verblijf van de kinderen wanneer de kinderen bij hem of haar zijn. De vader verzoekt dan ook een door de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en de opvoeding van de kinderen. De grieven van de vader zien voorts op de ingangsdatum en op de verblijfsoverstijgende kosten.
3.9.2.
De moeder voert gemotiveerd verweer. Zij is van mening dat het feit dat de kinderen na wijziging van de zorgregeling meer tijd doorbrengen bij de vader dan bij haar, niet maakt dat er geen behoefte meer is aan een bijdrage van de vader in de kosten voor de periode dat ze bij de moeder verblijven. De moeder heeft een beperkt inkomen en zij neemt een aanzienlijk deel van de zorg van de kinderen voor haar rekening.
Daarnaast is de moeder van mening dat de vader vanaf het moment dat de moeder het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie in eerste aanleg had ingediend rekening had kunnen houden met het voldoen van een bijdrage. De rechtbank heeft naar de mening van de moeder terecht de ingangsdatum van 1 juni 2021 gehanteerd.
3.9.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Wijziging van omstandigheden
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
3.10.2.
Dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden is niet in geschil. Daarmee staat vast dat de kinderalimentatie opnieuw beoordeeld kan worden.
Ingangsdatum/terugwerkende kracht
3.11.1.
De vader verzoekt het hof de ingangsdatum te bepalen op de datum van de beschikking van de rechtbank, omdat per die datum de gewijzigde zorgregeling is ingegaan. De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de vader vanaf 1 juni 2021 ook al verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening heeft genomen. Het is ondoenlijk om achteraf te reconstrueren wie welke van deze kosten heeft gedragen.
3.11.2.
De moeder voert aan dat de rechtbank terecht 1 juni 2021 als ingangsdatum heeft genomen aangezien de vader vanaf dat moment rekening had kunnen houden met het voldoen van een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij erkent dat er behoedzaam moet worden omgegaan met het toekennen van terugwerkende kracht aan de kinderalimentatie, maar dat geldt alleen wanneer verzocht wordt de kinderalimentatie vast te stellen vanaf een datum die gelegen is vóór de indiening van het verzoekschrift. Dat is hier niet het geval.
De moeder is, zoals hiervoor reeds weergegeven, van mening dat ook na wijziging van de zorgregeling bij beschikking van 24 februari 2022, de vader onverminderd gehouden is een bijdrage aan haar te voldoen in de kosten van de kinderen in plaats van andersom.
3.11.3.
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
3.11.4.
Het hof hanteert als ingangsdatum de datum van de beschikking van de rechtbank, te weten 24 februari 2022, nu vanaf dat moment sprake was van gewijzigde omstandigheden omdat de voorlopige zorgregeling met ingang van 24 februari 2022 van kracht is geworden. Het hof ziet geen aanleiding om voor de eerdere periode een bijdrage vast te stellen omdat niet duidelijk is geworden wie van de ouders in de periode van 1 juni 2021 tot 24 februari 2022 welke kosten heeft betaald.
Omdat de vader vanaf 24 februari 2022 alle verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening neemt, zal het hof berekenen of en zo ja welke bijdrage de moeder dient te voldoen in die kosten van de kinderen.
Hoogte behoefte kinderen
3.12.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de geïndexeerde behoefte in 2022 € 812,14 per maand bedraagt. Wel is in geschil of deze behoefte dient te worden verhoogd met de kosten kinderopvang. De vader is van mening dat de behoefte van de kinderen vermeerderd dient te worden met een bedrag van € 491,70 per maand aangezien dat de netto kosten zijn van de kinderopvang per 1 maart 2022. De vader voert daarnaast nog aan dat de moeder in eerste aanleg al heeft ingestemd met verhoging van de behoefte met de netto kosten van kinderopvang en vraagt zich af waarom dat nu in hoger beroep door de moeder wordt betwist.
3.12.2.
De moeder stelt dat het niet redelijk is dat zij zou moeten bijdragen in de kosten van kinderopvang van de vader omdat de kinderen door de vader naar een opvang gestuurd worden terwijl de moeder dan beschikbaar is voor de kinderen. Daarbij heeft de vader niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van dermate hoge kosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten. Alleen wanneer dat het geval zou zijn, mag op grond van de Aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de behoefte verhoogd worden met deze kosten voor kinderopvang.
3.12.3.
Het hof oordeelt als volgt. In het ouderschapsplan hebben de ouders al afgesproken rekening te houden met de kosten van kinderopvang en ook in eerste aanleg zijn zij overeengekomen dat de behoefte van de kinderen verhoogd mag worden met deze kosten. Gelet op het feit dat deze kosten blijkens de door de vader overgelegde productie 15 zijn gestegen en dat de toeslag blijkens de door de vader overgelegde productie 14 is verminderd, ziet het hof aanleiding om de verhoogde kosten van kinderopvang op te tellen bij de behoefte van de kinderen.
3.12.4.
Uit het voorgaande volgt dat de behoefte van de kinderen verhoogd wordt met het bedrag van de netto kosten voor kinderopvang. Het hof gaat daarbij uit van het door de vader in zijn brief van 18 november 2022 genoemde bedrag van € 491,70 per maand. De totale behoefte van de kinderen in 2022 bedraagt mitsdien € 1.303,- per maand.
Draagkracht partijen
3.13.1.
De vader betoogt dat het inkomen van de ouders waarvan de rechtbank is uitgegaan, voor zover hem bekend, niet is gewijzigd. De vader merkt daarbij nog op dat zijn eigen draagkracht vanwege de vermindering van zijn arbeidsuren met twee uur per week weliswaar iets wijzigt maar dat hiermee geen rekening gehouden hoeft te worden aangezien dit geen noemenswaardige wijziging teweeg brengt in de verdeling van de kosten van de kinderen.
3.13.2.
De moeder stelt dat het inkomen van de vader gewijzigd zou moeten zijn vanwege een wijziging in zijn nacht- en avonddiensten, maar zij verbindt hier verder geen conclusies aan, zodat het hof daar geen rekening mee houdt.
3.13.3.
Nu partijen verder geen verweer hebben gevoerd tegen de in eerste aanleg vastgestelde voor beide partijen vastgestelde draagkracht sluit het hof daarbij aan en stelt het hof de draagkracht van de vader vast op € 642,- per maand en de draagkracht van de moeder op € 225,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.14.
De behoefte van de kinderen bedraagt € 1.303,-. De draagkracht van partijen tezamen bezien, beschikken zij over onvoldoende draagkracht (€ 642,- + € 225,- = € 867,-) om in de behoefte van de kinderen waarvoor zij onderhoudsplichtig zijn te voorzien, zodat conform bepaling 5.2.1. van het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
Zorgkorting moeder
3.15.1.
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg.
Uitgaande van de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling, die door het hof zal worden bekrachtigd, zal het hof een percentage van 25% in aanmerking nemen. De ouders zijn het hier, uitgaande van de nu geldende zorgregeling, ook over eens.
3.15.2.
Nu de onderhoudsplichtigen gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van de kinderen te voorzien, zal het hof de zorgkorting niet (volledig) in mindering brengen op de bijdrage.
Omdat het tekort aan gezamenlijke draagkracht van beide ouders om in de behoefte van de beide kinderen te voorzien twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de moeder recht op heeft, dient de moeder tot het volledige bedrag van haar draagkracht bij te dragen.
Conclusie kinderalimentatie
3.16.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder voldoende draagkracht heeft om de door de vader verzochte kinderalimentatie van € 84,- per kind per maand te voldoen en dat een door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen van € 84,- per kind per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
Afsluitende conclusie
3.17.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen, doch uitsluitend voor zover het betreft de kinderalimentatie, de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen, de vader in zijn verzoek tot eenhoofdig gezag niet-ontvankelijk verklaren, de moeder in haar verzoek tot vaststellen van een regeling omtrent de vakantie- en feestdagen niet-ontvankelijk verklaren, de overeenstemming over de betaling van de door de moeder opgenomen gelden opnemen in het dictum en de overige verzoeken van de vader en de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vaststelling van een verdeling van de vakantie- en feestdagen;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de kinderalimentatie;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt met ingang van 24 februari 2022 de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie vast op € 84,- per kind per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de moeder:
- binnen één week na de mondelinge behandeling bij het hof de helft van het bedrag van de spaarrekeningen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , te weten een bedrag van € 2.601,51, op de rekening van de man met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] zal storten;
- binnen één week na de mondelinge behandeling bij het hof de helft van het bedrag van de kinderrekening, te weten een bedrag van € 91,50, op de rekening van de man met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] zal storten;
stelt een belregeling voor de moeder vast: iedere woensdag en op de vrijdag dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader zijn (eens per maand), een en ander zoals in overleg met [instantie] is vastgelegd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en M.J.C. van Leeuwen en is op 19 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.