ECLI:NL:GHSHE:2023:123

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.298.840_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgangsregeling en informatieregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, geboren in 2018. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter, terwijl de moeder, verweerster in principaal hoger beroep, zich hiertegen verzet. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 8 augustus 2022 geconcludeerd dat omgang met de vader op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat er geen statusvoorlichting aan de minderjarige is gegeven, waardoor zij geen beeld van haar vader kan vormen. De moeder heeft aangegeven dat zij op dit moment niet in staat is om deze voorlichting te geven, wat het hof als een belemmering voor omgang heeft gezien. Het hof heeft daarom het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen en de vader het recht op omgang ontzegd. Daarnaast heeft het hof een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader eenmaal per twee maanden op de hoogte moet stellen van de ontwikkeling van de minderjarige en vier keer per jaar een recente foto moet sturen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 januari 2023
Zaaknummer: 200.298.840/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/355681 / FA RK 20-639
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
verblijvende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Gerrand.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking is een vervolg op de beschikking van dit hof van 3 maart 2022.

5.De beschikking van 3 maart 2022

Bij beschikking van 3 maart 2022 heeft het hof de raad verzocht om aanvullend een onderzoek in te stellen en te adviseren over de mogelijkheden voor een omgangs- en informatieregeling tussen de vader en [minderjarige] . Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Engwegen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Gerrand, beiden via een beeldverbinding;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
De vader is niet op de mondelinge behandeling verschenen.
6.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het rapport van de raad van 8 augustus 2022;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 6 september 2022;
  • de brief van de advocaat van de vader van 7 september 2022;
  • de door de vader op 5 december 2022 ondertekende afstandsverklaring.

7.De verdere beoordeling

Omgangsregeling
7.1.
In het raadsrapport van 8 augustus 2022 concludeert de raad -samengevat- dat er een zeer gecompliceerde situatie is ontstaan, waarin het voor [minderjarige] op dit moment onmogelijk is om een onbelast contact met haar vader te onderhouden. De raad acht een omgangsregeling met de vader op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] en adviseert het hof dan ook om de vader op dit moment de omgang met [minderjarige] te ontzeggen. Dit geldt ook voor de door de raad eerder geadviseerde skypecontacten. De raad acht de eerder geadviseerde omgangsregeling, waarbij [minderjarige] haar vader één keer per jaar zou bezoeken in de penitentiaire inrichting (PI), niet in haar belang. Het zou betekenen dat [minderjarige] ongeveer drie uur (enkele reis) met een hulpverlener of iemand uit het netwerk met de auto naar de PI moet reizen, aangezien de moeder op dit moment niet in staat is om hiervoor zorg te dragen. Los van de praktische (on)uitvoerbaarheid, betekent dit ook dat [minderjarige] na een lange autorit haar vader zal zien onder begeleiding van een mogelijk voor haar vreemd persoon in de PI. De vader is voor haar ook een onbekende man, aangezien zij haar vader voor het laatst heeft gezien toen zij ongeveer één jaar oud was. Er is sprake van een problematische relatie tussen de ouders op dit moment. Ook mag [minderjarige] de vader niets vertellen over waar zij woont of naar school gaat. Volgens de betrokken hulpverleners is er op dit moment weinig tot geen draagvlak en emotionele ruimte bij de moeder en de andere kinderen van de moeder om de vader een plek te geven in het leven van [minderjarige] . Een eventuele omgang met de vader betekent vanuit het perspectief van [minderjarige] gezien dat zij in een dubbel loyaliteitsconflict terecht komt, wat kan worden gezien als een risico voor haar ontwikkeling. De raad concludeert daarom dat de belemmeringen voor het hebben van onbelast contact op dit moment voor [minderjarige] te groot zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling benadrukt de raad dat het in het belang is van [minderjarige] dat er onder begeleiding van hulpverlening statusvoorlichting komt. Het belang van [minderjarige] staat daarbij voorop en er moet geen druk op worden gezet. Het is voor [minderjarige] van belang om te weten wie haar vader is, voordat zij zelf met vragen komt of hierover hoort van derden. Er moet eerst statusvoorlichting plaatsvinden, alvorens er kan worden nagedacht over het eventueel opstarten van de omgang.
7.2.
In reactie op het raadsrapport voert de vader -samengevat- aan dat hij absoluut niet kan instemmen met het advies van de raad over de omgangsregeling. Hij betwist dat een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Ook betwist hij de aantijgingen van de moeder. Het is bijzonder kwalijk dat de moeder blijft doorgaan met haar stemmingmakerij en dat zij de vader blijft diskwalificeren. De angst en problematiek, die door de vader worden betwist, bestaan bij de moeder en de andere kinderen in het gezin en niet bij [minderjarige] . De reisafstand en de confrontatie met onbekende personen, kan aan een omgangsregeling niet in de weg staan. De verzochte frequentie is niet hoog en de vader is ook bereid om de omgang één keer per twee of drie maanden te laten plaatsvinden. Daarnaast kan er worden gezocht naar een begeleidende instantie met één vaste begeleider, waarmee [minderjarige] dan vertrouwd raakt. De vader voert aan dat het in het kader van de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van groot belang is dat zij de vader leert kennen. De vader is op dit moment volgens de raad een vreemde voor [minderjarige] , maar juist daarom is het van belang dat er zo spoedig mogelijk omgang wordt opgestart.
Tijdens de mondelinge behandeling wordt namens de vader aangevoerd dat er op korte termijn moet worden overgegaan tot statusvoorlichting. [minderjarige] zal dan weten wie haar vader is en dan is dit geen belemmering meer voor de omgang. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder op korte termijn zal overgaan tot statusvoorlichting. Hij wil de vinger aan de pols houden en hij verzoekt het hof deze zaak daarom aan te houden.
7.3.
In reactie op het raadsrapport voert de moeder aan dat zij instemt met het advies van de raad om de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen. Zij en de andere kinderen in haar gezin hebben een extreme angst voor de vader. [minderjarige] groeit op in een belast gezin met veel problematiek. De moeder is extreem zwaar belast en staat op het punt van instorten. De moeder moet voor [minderjarige] zorgen en op dit moment is het gezin het meest gebaat bij rust.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de moeder te kennen dat [minderjarige] (nog) niet naar haar vader vraagt. De moeder wil haar in de toekomst ondersteunen bij het leren kennen van haar vader en zij heeft gesproken met een gezinscoach over het geven van statusvoorlichting. Het tempo moet hierin worden bepaald door de moeder en [minderjarige] en moet niet worden geforceerd.
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
7.4.1.
In de uitspraak van 18 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:452) heeft de Hoge Raad overwogen dat het belang van het kind met het oog op effectuering van het recht op omgang met zijn vader mee kan brengen dat het kind te horen krijgt dat degene met wie het omgang zal hebben zijn vader is. De rechter kan bepalen dat het kind voorafgaand aan een moment van omgang statusvoorlichting zal krijgen. In zoverre prevaleert in dat geval het rechterlijk oordeel omtrent hetgeen het belang van het kind bij het kennen van zijn afstamming met het oog op de omgang meebrengt, boven het recht van de ouder te bepalen op welk moment het kind die informatie zal krijgen. Het hof verwijst in dit verband ook op de door de Hoge Raad bevestigde uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 24 augustus 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2451).
7.4.2.
Vaststaat dat er tot op heden geen statusvoorlichting aan [minderjarige] is gegeven. Zij heeft zich tot op heden geen eigen beeld van de vader kunnen vormen. Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat zij weet wie haar vader is. Uit de stukken en de mondelinge behandeling volgt dat de moeder geenszins voornemens is om [minderjarige] , op dit moment vier jaar, op korte termijn die voorlichting te geven. Zij ziet daarvoor onvoldoende emotionele ruimte.
7.4.3.
Het hof overweegt dat alle betrokkenen inzien dat er geen omgang kan plaatsvinden tussen [minderjarige] en de vader, zolang er geen statusvoorlichting aan [minderjarige] is gegeven. [minderjarige] moet eerst weten wie haar vader is, voordat er over omgang kan worden nagedacht. Daarnaast heeft de raad opgemerkt dat ook de belaste voorgeschiedenis en de moeilijke verstandhouding en het gebrek aan communicatie tussen de ouders een belemmering kunnen zijn voor de omgang. Gelet op al het bovenstaande zal het hof het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen afwijzen.
7.4.4.
Hoewel namens de vader is verzocht om deze zaak aan te houden in verband met de statusvoorlichting, ziet het hof hierin geen meerwaarde omdat het hof aan het niet geven van statusvoorlichting door de moeder, in deze procedure, geen gevolgen kan verbinden, nu het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling zal worden afgewezen.
7.4.5.
Het vorenstaande betekent dat naar het oordeel van het hof is voldaan aan de vereisten van artikel 1:377a lid 3 onder d van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de vader het recht op omgang met [minderjarige] moet worden ontzegd omdat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Informatieregeling
7.5.
In het raadsrapport van 8 augustus 2022 concludeert de raad -samengevat- dat het passend is dat de moeder, met tussenkomst en eventueel ondersteuning van haar advocaat, de vader één keer per maand informeert over de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder dient hierin het initiatief te nemen, ook als er vanuit de vader geen gerichte vragen komen. De mogelijkheden van de vader om te communiceren vanuit detentie zijn beperkt en dit kan door de moeder onnodig worden geïnterpreteerd als desinteresse. De raad adviseert het hof de informatieplicht uit te breiden met de verplichting voor de moeder om vier keer per jaar een goed lijkende recente foto van dichtbij van [minderjarige] te sturen naar de vader. De raad acht de moeder in staat om met ondersteuning van haar advocaat hieraan te voldoen.
7.6.
In reactie op het raadsrapport voert de vader aan dat hij instemt met het advies van de raad over de informatieregeling. De vader betwist uitdrukkelijk dat met het toesturen van de informatie en foto’s de veiligheid van [minderjarige] in het geding komt. Dit is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
7.7.
In reactie op het raadsrapport voert de moeder -samengevat- aan dat zij niet instemt met de maandelijkse informatieplicht. Het is moeilijk om iedere maand weer iets nieuws over [minderjarige] te schrijven, er gebeuren immers weinig nieuwe dingen. De moeder stelt voor dat zij eens per drie maanden informatie aan de vader over [minderjarige] laat verstrekken. Als de vader in de tussentijd informatie wil, kan hij dat via haar advocaat aan haar vragen. De moeder voert verder aan dat zij niet instemt met het advies om vier keer per jaar een goed lijkende foto te sturen. Het wordt daarmee voor de familie en kennissen van de vader veel makkelijker om [minderjarige] te herkennen, wat naar de mening van de moeder de veiligheid van haar en de overige gezinsleden in gevaar brengt. Ook bestaat het risico dat bekenden van de vader [minderjarige] infomeren over allerlei zaken waar zij nu niet mee belast moet worden.
7.8.
Het hof overweegt als volgt.
7.8.1.
In artikel 1:377b lid 1 BW is bepaald dat de ouder, die met het gezag is belast, gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist, zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve kan bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
7.8.2.
Het hof zal een informatieregeling vaststellen, inhoudende dat de moeder, eventueel met ondersteuning van haar advocaat, de vader één keer per twee maanden informeert over de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder stuurt de informatie in de eerste week van elke twee maanden, te starten vanaf 1 maart 2023. Daarnaast zal het hof overeenkomstig het advies van de raad bepalen dat de moeder gehouden is om vier keer per jaar een goed lijkende recente foto van dichtbij van [minderjarige] te sturen naar de vader. De moeder stuurt de foto in de eerste week van een kwartaal, te starten vanaf 1 april 2023. Het hof ziet onvoldoende concrete redenen waarom niet van de moeder kan worden gevraagd hieraan uitvoering te geven en acht het van belang, ook met het oog op de toekomst, dat de vader op de hoogte is/blijft van de ontwikkeling van [minderjarige] .
Proceskosten
7.9.
De proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juni 2021 en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgang- en informatieregeling tussen hem en de minderjarige;
ontzegt de vader het recht op omgang met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
stelt vast dat de moeder gehouden is de vader eenmaal per twee maanden schriftelijk op de hoogte te stellen van de ontwikkeling van [minderjarige] , waarbij de moeder de informatie stuurt in de eerste week van elke twee maanden, te starten vanaf 1 maart 2023, en de moeder daarnaast gehouden is vier keer per jaar een goed lijkende recente foto van dichtbij van [minderjarige] naar de vader te sturen, waarbij de moeder de foto in de eerste week van een kwartaal stuurt, te starten vanaf 1 april 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.P. de Beij, J.W. Hermans en is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.