ECLI:NL:GHSHE:2023:1174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.321.778_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van voorlopige zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een voorlopige zorgregeling en kinderalimentatie. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft in januari 2023 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2022, waarin een voorlopige zorgregeling en kinderalimentatie zijn vastgesteld. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft in februari 2023 een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2023 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen tot 17 juli 2022 een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk ouders zijn van een minderjarige. De moeder heeft zorgen geuit over de opvoedkwaliteiten van de vader en de impact van de zorgregeling op het welzijn van de minderjarige. De vader heeft echter betoogd dat het in het belang van de minderjarige is dat hij onbelast contact met hem heeft en dat de zorgregeling moet worden nageleefd. Het hof heeft geoordeeld dat de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter moet worden bekrachtigd, en dat de moeder een dwangsom van € 250,- per dag kan krijgen als zij zich niet aan de regeling houdt, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft het hof de voorlopige kinderalimentatie vastgesteld op € 440,- per maand, met inachtneming van de draagkracht van beide ouders. De ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op de datum van de bestreden beschikking. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om de ingangsdatum te wijzigen en om de zorgkorting te bespreken afgewezen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder is in gebreke gesteld om de zorgregeling na te komen op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.321.778/01
zaaknummer rechtbank : C/02/401049 FA RK 22-3932
beschikking van de meervoudige kamer van 13 april 2023
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.P.M.J. Nelemans te Breda,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
De moeder is op 20 januari 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking.
2.2.
De vader heeft op 27 februari 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De moeder heeft op 13 maart 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nelemans;
- de vader, bijgestaan door mr. Boelhouwer;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben tot 17 juli 2022 een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 (hierna: [minderjarige] ).
3.4.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.5.
Tussen partijen is een hoofdzaak aanhangig. In deze hoofdzaak ligt een verzoek tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) ter beoordeling voor. Tevens heeft de moeder in die procedure kenbaar gemaakt dat zij een verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage zal doen.
Partijen zijn in de (bestreden) beschikking van 17 november 2022 verwezen naar het Uniform Hulpaanbod (UHA). In afwachting van de uitkomsten van dit traject is de hoofdzaak pro forma aangehouden tot 23 mei 2023.
3.6.
Bij vonnis in kort geding van 14 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter – uitvoerbaar bij voorraad - de moeder veroordeeld om de contactregeling na te komen zoals die is opgenomen in de bestreden beschikking en in het proces-verbaal van 5 december 2022, inhoudende dat [minderjarige] elke week op maandag en op vrijdag om 10.00 uur bij de vader zal zijn in [woonplaats vader] (de moeder brengt) tot 13.00 uur (de vader brengt terug naar de moeder in [woonplaats moeder] ), zulks op straffe van een dwangsom van € 25,- per dag of deel van een dag dat de moeder niet voldoet aan deze veroordeling, met een maximum van € 1.500,- aan te verbeuren dwangsommen.

4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bij wege van provisionele voorziening, totdat in de hoofdzaak is beslist, bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- op 28 november 2022 vindt een contactmoment plaats in de woning van de moeder van 09:00-11:00 uur waarbij [betrokkene] aanwezig is. De moeder is niet aanwezig in de woning;
- op vrijdag 2 december 2022 vindt een contactmoment plaats in de woning van de moeder van 09:00-11:00 uur. De moeder is dan niet aanwezig in de woning;
- op maandag 5 en vrijdag 9 december vindt van 09.00-11.00 uur een contactmoment plaats in de woning van de moeder. De moeder is dan niet aanwezig in de woning;
- op maandag 12 december 2022 vindt een contactmoment plaats in de woning van de moeder van 09.00-11.00. De moeder is dan niet aanwezig in de woning;
- op vrijdag 16 december 2022 vindt een contactmoment plaats bij de vader in [woonplaats vader] , waarbij [betrokkene] aanwezig is van 10.00-13.00 uur. De moeder zet [minderjarige] om 10.00 uur af bij de vader. De vader zet [minderjarige] om 13.00 uur weer af bij de moeder;
- op 19 december 2022 vindt een contactmoment plaats in de woning van de moeder van 09.00-11.00 uur. De moeder is niet in de woning aanwezig;
- op vrijdag 22 december 2022 vindt een contactmoment plaats bij de vader in [woonplaats vader] van 10.00 tot 13.00 uur. De moeder brengt [minderjarige] om 10.00 uur naar de vader en de vader brengt [minderjarige] om 13.00 uur weer terug;
- vanaf 26 december 2022 vindt elke week contact plaats op maandag en vrijdag bij de vader van 10.00 tot 13.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader brengt [minderjarige] terug naar de moeder.
Voorts is bepaald dat de vader in de bijdrage voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van de datum van de beschikking een bedrag dient te voldoen van € 234,- aan de moeder, voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2.
Bij beschikking van 30 januari 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de bestreden beschikking op verzoek van de vader verbeterd en – kort weergegeven – de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.3.
De grieven van de moeder zien op:
- de ontvankelijkheid van de vader in zijn provisionele verzoek;
- de (voorlopige) zorgregeling;
- de (voorlopige) kinderalimentatie (ingangsdatum en zorgkorting).
4.4.
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep te bepalen dat er een dwangsom wordt gekoppeld aan het niet nakomen van de zorgregeling ter hoogte van € 500,- per keer dat de moeder de zorgregeling niet zal nakomen, dan wel een zodanig bedrag als het hof zal bepalen, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.
4.5.
De moeder heeft op 13 maart 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de vader ingediend waarin zij verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad – de verbetering van de rechtbank van 30 januari 2023 ongedaan te maken;
subsidiair de tenuitvoerlegging van de beschikking van 30 januari 2023 te schorsen;
meer subsidiair het onderdeel (voorlopige) kinderalimentatie in de beschikking van 17 november 2022 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.6.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar meer subsidiaire verzoek, om de (voorlopige) kinderalimentatie in de beschikking van 17 november 2022 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, ingetrokken.

5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

Ontvankelijkheid (principaal hoger beroep)5.1. De moeder stelt dat de vader niet ontvankelijk is in zijn verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening omdat zijn spoedeisend belang ontbreekt. Er is contact tussen de vader en [minderjarige] . Dat de vader het niet eens is met de wijze waarop invulling wordt gegeven aan dit contact, is een kwestie die zich leent voor de bodemzaak.
5.2.
De vader had en heeft een spoedeisend belang bij zijn verzoek omdat hij [minderjarige] alleen in de woning van de moeder mag zien, in haar bijzijn en op de door haar bepaalde tijden.
5.3.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader tot het vaststellen van een voorlopige zorgregeling samen hangt met de verzoeken in de hoofdzaak. Daarnaast had en heeft de vader een belang bij dit verzoek omdat is gebleken dat de vader en [minderjarige] elkaar niet (regelmatig) zien. Gelet hierop heeft de rechtbank de vader terecht ontvangen in zijn verzoek om bij wege van voorlopige voorziening ex. artikel 223 Rv een voorlopige zorgregeling vast te stellen.
Zorgregeling (principaal hoger beroep)5.4. De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder komt in hoger beroep omdat zij de contactmomenten bij de vader in [woonplaats vader] niet in het belang van [minderjarige] vindt.
Partijen hebben bewust voor de contactmomenten bij de moeder thuis gekozen omdat de contactmomenten dan kunnen worden gepland rondom het slaapritme van [minderjarige] . De moeder betwist dat zij de vader op de vingers kijkt als de vader [minderjarige] bezoekt en dat deze contactmomenten te spanningsvol zijn. De moeder vermoedt dat het ongemak van de vader wordt veroorzaakt door het feit dat hij niet weet op welke manier hij met een baby dient om te gaan. [minderjarige] huilt veel en snel in het bijzijn van de vader en dat komt omdat de vader geen contact maakt met [minderjarige] . De moeder maakt zich zorgen over de opvoedkwaliteiten van de vader en heeft moeite de vader te vertrouwen. De moeder ziet in de huidige contactmomenten een bevestiging dat de vader de verzorging niet aankan. De vader praat niet tegen [minderjarige] , kan hem niet troosten, niet geruststellen en biedt hem eten aan waarin [minderjarige] zich kan verslikken.
De moeder moet [minderjarige] volgens de zorgregeling op een stressvol moment naar [woonplaats vader] brengen, namelijk om 10.00 uur in de ochtend als [minderjarige] net is begonnen aan zijn ochtendslaapje. Vervolgens is [minderjarige] bij de vader in een vreemde omgeving met vreemde mensen en gaat hij om 12.15 uur weer terug de auto in. Dit kan onmogelijk in het belang van een baby zijn. [minderjarige] raakt hierdoor uit zijn ritme en doen. De vrouw heeft dan twee keer per week een onrustige nacht omdat [minderjarige] vaak in de nacht extra huilt als hij in de ochtend uit zijn slaap wordt gehouden
5.5.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij onbelast contact heeft met zijn vader en dat de mogelijkheid wordt geboden om zich te hechten. Daarnaast is het van belang dat er contact is tussen [minderjarige] en zijn andere zoon. De tijd van 10.00 uur is zo bepaald omdat de moeder aangaf dat zij haar andere twee kinderen eerst naar school moest brengen. Op die manier zou zij daarna kunnen vertrekken en buiten de files kunnen rijden.
De woning van de moeder hangt vol met spanning als de vader daar is. De vader voelt zich daar totaal niet op zijn gemak en onbelast contact met [minderjarige] is onmogelijk.
De vader heeft laten zien dat hij prima in staat is om voor een baby te zorgen. De contactmomenten hebben op verzoek van de moeder tweemaal onder begeleiding plaatsgevonden. Die verslagen waren positief, maar desondanks houdt de moeder vol dat er meer begeleiding moet komen. De vader gaat daar niet mee akkoord.
De vader heeft de moeder meerdere keren voorgehouden dat zij een voorstel kan doen voor andere tijden en andere dagen dat de vader contact met [minderjarige] kan hebben, maar dat dat contact wel in [woonplaats vader] moet plaatsvinden. De moeder heeft geen enkel concreet voorstel gedaan, behalve de herhaling dat het contact in haar woning moet plaatsvinden, als zij in huis is, op de door te bepalen dagen en tijden.
5.6.
De raad adviseert het hof ten aanzien van de voorlopige zorgregeling als volgt. Ook nu tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de moeder geen uitvoering wil geven aan de zorgregeling waarin is bepaald dat [minderjarige] tweemaal per week bij de vader thuis verblijft. Daarmee miskent de moeder dat [minderjarige] ook een vader heeft en dat die ook een thuis heeft. [minderjarige] moet de mogelijkheid krijgen om gewend te raken aan de woning van de vader. Er lijkt veel pijn te zitten bij de moeder richting de vader. De moeder is boos op de vader en dat brengt spanning met zich mee. Het kan niet anders dan dat [minderjarige] deze spanning meekrijgt als de vader en [minderjarige] elkaar zien in de woning van de moeder. Het is dan ook in het belang van [minderjarige] dat hij op neutraal terrein, in ieder geval niet in de woning van de moeder noch in het bijzijn van de moeder, contact kan hebben met de vader. [minderjarige] heeft beide ouders nodig. Daarnaast moeten de ouders hulpverlening krijgen hoe zij verder het ouderschap vorm gaan geven.
5.7.
Het hof overweegt als volgt.
5.7.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader en [minderjarige] elkaar sinds 23 januari 2023 niet meer hebben gezien. Tijdens de mondelinge behandeling is voldoende aannemelijk geworden dat er bij de moeder nog onbegrip en verdriet is met betrekking tot de wijze waarop de relatie tussen partijen is verbroken. Zij heeft de overtuiging dat sindsdien de vader (en zijn ouders) geen interesse hebben getoond in [minderjarige] . Daarnaast heeft de moeder geen enkel vertrouwen in de vader. Het is in het belang van [minderjarige] dat partijen gaan werken aan wat hen onderling verdeeld houdt en de wijze waarop zij hun ouderschap in de toekomst vorm gaan geven. Hiervoor zal op korte termijn een traject bij [instantie] starten. Dit traject dient echter, zoals de raad het hof heeft geadviseerd, los te staan van het contact tussen de vader en [minderjarige] . [minderjarige] heeft nu beide ouders nodig en kan niet langer wachten op onbelast contact met zijn vader. Hoewel de moeder zorgen heeft over de opvoedkwaliteiten van de vader, zijn er geen contra-indicaties gebleken voor het contact tussen [minderjarige] en de vader. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij zich kan hechten aan de vader, vertrouwd raakt met diens woonomgeving en dat de vader onder eigen condities invulling kan geven aan het contact met [minderjarige] . De voorlopige zorgregeling zoals bepaald door de voorzieningenrechter biedt de vader en [minderjarige] hiervoor de gelegenheid. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de voorlopige zorgregeling bekrachtigen.
Dwangsom (incidenteel hoger beroep)5.8. De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep een (hoge) dwangsom te verbinden aan het niet nakomen van de voorlopige zorgregeling omdat is gebleken dat de moeder niet voornemens is zich aan de bestreden beschikking te houden. De dwangsom die de voorzieningenrechter in het vonnis van 14 februari 2023 aan de moeder heeft opgelegd, heeft de moeder naast zich neergelegd. De vader verzoekt om aan het niet nakomen van de voorlopige zorgregeling een dwangsom te verbinden die zodanig is dat de verbeurte van de dwangsom voor de moeder een reden is om zich wél aan de voorlopige zorgregeling te houden. De moeder heeft een inkomen van € 2.000,- netto per maand, zonder rekening te houden met kinderalimentatie en kindgebonden budget. Zij kan het verbeuren van de dwangsom voorkomen door zich aan de voorlopige zorgregeling te houden.
5.9.
De moeder voert ten aanzien van het aanvullend verzoek van de vader het volgende aan. De moeder legt de dwangsom die de voorzieningenrechter heeft opgelegd niet naast zich neer. De moeder is nog in afwachting van een beslissing van het hof in de onderhavige procedure. Als het hof besluit dat de voorlopige zorgregeling moet worden uitgevoerd, dan zal de moeder hieraan uitvoering moeten geven ondanks dat deze regeling niet in het belang van [minderjarige] is. De hogere dwangsom die de vader verzoekt is 1/3 van het inkomen van de moeder. Een dergelijke hoge dwangsom zal financiële problemen opleveren voor de moeder en de drie minderjarige kinderen die bij haar wonen.
5.10.
Het hof overweegt over het al dan niet opleggen van een dwangsom als volgt. De dwangsom die de voorzieningenrechter heeft opgelegd in het vonnis van 14 februari 2023 heeft de moeder kennelijk geen aanleiding gegeven om uitvoering te geven aan de voorlopige zorgregeling. Het hof heeft, gehoord de moeder tijdens de mondelinge behandeling, niet de overtuiging gekregen dat de moeder zonder (grote) financiële prikkel uitvoering gaat geven aan de voorlopige zorgregeling. Gelet hierop zal het hof een hogere dwangsom verbinden aan het niet nakomen van de zorgregeling dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. Het hof ziet aanleiding om een dwangsom te verbinden van € 250,- per keer dat de moeder niet meewerkt aan de uitvoering van de zorgregeling, met een maximum van € 15.000,-.
(voorlopige) kinderalimentatie (principaal hoger beroep)
5.11.
Het hof stelt vast dat de moeder geen grief heeft gericht tegen de behoefte van [minderjarige] , zodat het hof uitgaat van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 440,- per maand. Er is evenmin een grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de vader (€ 365,- per maand) en de draagkracht van de moeder ( € 171,- per maand). Tot slot is er geen grief gericht tegen het aandeel van de vader (€ 300,- per maand) en het aandeel van de moeder (€ 140,- per maand) in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
5.12.
De grieven van de moeder hebben alleen betrekking op de ingangsdatum en de zorgkorting. Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.
Ingangsdatum
5.13.
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de ingangsdatum van de voorlopige kinderalimentatie heeft bepaald op de datum van de bestreden beschikking. De ingangsdatum dient volgens haar 1 juli 2022 te zijn: de datum waarop de vader de woning verliet en de moeder hem heeft verzocht om een financiële bijdrage. Partijen hebben in augustus 2022 een viergesprek gehad waarin is afgesproken dat de vader vanaf 1 september 2022 bij wijze van voorschot alvast € 100,- per maand zou voldoen.
5.14.
De vader stelt dat er geen aanleiding bestaat om een andere ingangsdatum voor de voorlopige kinderalimentatie te bepalen dan de datum van de bestreden beschikking. Het feit dat de vader al eerder is gaan betalen voor [minderjarige] is geen aanleiding om van deze datum af te wijken.
5.15.
Het hof overweegt over de ingangsdatum als volgt. De rechter heeft een zekere vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum van de kinderalimentatie. Te meer nu het in deze zaak niet gaat om een definitieve ingangsdatum, het betreft immers alleen een voorlopige voorziening, ziet het hof geen aanleiding om de ingangsdatum van de voorlopige kinderalimentatie te wijzigen.
Zorgkorting5.16. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat bij de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling een zorgkorting van 15% hoort. Nu het hof deze voorlopige zorgregeling zal bekrachtigen, behoeft de grief van de moeder ten aanzien van de zorgkorting aldus geen bespreking.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vrouw ten aanzien van de (voorlopige) kinderalimentatie falen.
Uitvoerbaarheid bestreden beschikking5.17. Voor zover de moeder (subsidiaire) verzoeken heeft gericht tegen de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking voor zover het de voorlopige zorgregeling betreft, heeft de moeder gelet op het feit dat het hof de zorgregeling zal bekrachtigen, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, geen belang meer bij de bespreking van deze verzoeken. Het hof zal deze verzoeken van de moeder afwijzen.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en ten aanzien van de dwangsom aanvullend bepalen op de wijze zoals in het dictum bepaald.

7.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt aanvullend dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling moet worden nagekomen op straffe van een dwangsom van € 250,- met een maximum van € 15.000,- voor iedere dag dat de moeder in gebreke blijft om uitvoering te geven aan deze zorgregeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.J.M. van Engelen en A.M. van Riemsdijk, bijgestaan door mr. T. Kuijs als griffier, en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.