ECLI:NL:GHSHE:2023:1173

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.321.740_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 13 september 2022, die de contacten tussen haar en haar kinderen beperkte, vervallen te verklaren. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], staan sinds 2 juni 2020 onder toezicht en zijn sinds 29 juli 2021 uit huis geplaatst. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De schriftelijke aanwijzing beperkte de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen tot eens per vier weken, wat de moeder als onwenselijk beschouwde. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2023 zijn zowel de moeder als de vader, de gezinsouder en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen en in het belang van de kinderen is. De huidige regeling biedt de kinderen de mogelijkheid om met beide ouders een goede band op te bouwen, terwijl de bezoekmomenten rustig verlopen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 april 2023
Zaaknummer : 200.321.740/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/401740 / JE RK 22-1672
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.L. de Craen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de volgende kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[de gezinshuisouder] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, voor zover opnieuw rechtdoende, - naar het hof begrijpt - het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van 13 september 2022 vervallen te verklaren, toe te wijzen.
2.2.
De GI heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Craen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader;
- de gezinshuisouder;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gelijktijdig de zaak in hoger beroep behandeld met zaaknummer 200.321.742/01 (hoger beroep tegen verlenging machtiging tot uithuisplaatsing). In deze zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 november 2022;
  • het V6-formulier d.d. 26 februari 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het e-mailbericht van de GI d.d. 15 maart 2023, met als bijlage het raadsrapport d.d. 9 januari 2023.

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 2 juni 2020 onder toezicht. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk tot 2 juni 2023.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 29 juli 2021 uit huis geplaatst in een accommodatie van een zorgaanbieder, te weten [de gezinshuisouder] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
De GI heeft de moeder (en de vader) op 13 september 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven die de contacten tussen de ouders en de kinderen beperkt, in die zin dat de ouders eens per vier weken een bezoek hebben met [minderjarige 1] en eens per vier weken met [minderjarige 2] , om de week met één kind.
4.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder om deze schriftelijke verklaring vervallen te verklaren, afgewezen.
4.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten5.1. De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De schriftelijke aanwijzing is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd. De GI had al een beslissing genomen voordat de mening van de ouders was gevraagd over het terugbrengen van de zorgregeling. In de schriftelijke aanwijzing wordt op geen enkele manier duidelijk op welke wijze de mening van de ouders is meegenomen in het besluit.
Inhoudelijk stelt de moeder dat het niet in het belang van de kinderen is dat zij apart van elkaar een bezoek hebben met de ouders. Op die manier is er niet voldoende familietijd met alle leden van het gezin. Het is in het belang van de kinderen dat de schriftelijke aanwijzing vervallen wordt verklaard en er een ruimere contactregeling wordt vastgesteld. Er zijn geen contra-indicaties die aan het uitbreiden van de contactmomenten in de weg staan. De contactmomenten verlopen in goede orde en de kinderen geven duidelijk aan dat zij het contact met de ouders fijn vinden. Ondanks het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en een ruimere contactregeling vast te stellen, constateert zij dat de huidige contactregeling ook een positieve verandering meebrengt, in die zin dat de ouders nu in staat zijn ieder kind écht aandacht te geven. De moeder vindt het fijn dat de contactmomenten worden begeleid door [instantie] .
5.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader voelt zich niet één met zijn gezin nu de contactmomenten met de kinderen apart plaatsvinden. Wel is er meer rust sinds de ouders de kinderen apart van elkaar zien. Het geeft de ouders de gelegenheid om echt te luisteren naar wat de kinderen hebben meegemaakt. Wel vindt de vader het jammer dat het belmoment met de kinderen door het terugbrengen van de bezoekregeling is afgeschaft. De bezoekmomenten vinden nu steeds plaats op het kantoor van de GI. De vader hoopt dat het in de toekomst mogelijk is om uitjes te ondernemen en met de kinderen samen avonturen te beleven.
5.3.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard nog steeds te staan achter de schriftelijke aanwijzing die zij de ouders heeft gegeven waarmee de contacten tussen de kinderen en de ouders zijn beperkt.
5.4.
De gezinshuisouder voert – samengevat – het volgende aan. Voordat de bezoekregeling was aangepast, kwamen de kinderen vaak boos en onrustig terug van de bezoeken. Sinds de ouders met ieder kind apart een contactmoment hebben, komen de kinderen met meer rust terug in het gezinshuis. Bij de gezinshuisouder bestaat het idee dat sinds het terugbrengen van de bezoekregeling beide kinderen veel meer een band hebben met beide ouders.
5.5.
De raad adviseert het hof tijdens de mondelinge behandeling als volgt. De bezoekmomenten verlopen een stuk rustiger dan voorheen. Dit komt onder andere doordat de bezoekmomenten met de kinderen apart zijn en deze op instructieniveau worden begeleid door [instantie] . Het is positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling ook zeggen dat zij de individuele contactmomenten met de kinderen als prettig ervaren in zoverre dat zij in de gelegenheid zijn om individuele aandacht te besteden aan de kinderen. In de toekomst, als het perspectief duidelijk is en de ontwikkeling van de kinderen het toelaat, kunnen wellicht de mogelijkheden tot het uitbreiden van de bezoekmomenten worden onderzocht.
Oordeel van het hof
5.6.
Het hof overweegt het volgende.
5.6.1.
Ingevolge artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige(n) deze aanwijzingen op te volgen.
5.6.2.
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.6.3.
Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.6.4.
Blijkens artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is hoger beroep tegen een beschikking ingevolge artikel 1:265f BW mogelijk.
5.6.5.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op goede gronden geoordeeld dat – anders dan de moeder stelt – de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd.
5.6.6.
Net als de rechtbank acht het hof het in het belang van de kinderen dat de voorgestelde bezoekregeling wordt gehandhaafd. Gelet op de (hechtings-)problematiek van beide kinderen is het in hun belang dat de bezoekmomenten rustig verlopen, zij met rust terugkeren in het gezinshuis en dat zij in staat worden gesteld met beide ouders een goede band te hebben. De huidige bezoekregeling, die sinds september 2022 wordt uitgevoerd, biedt de kinderen dat. De ouders zijn, doordat de bezoekmomenten met de kinderen afzonderlijk plaatsvinden en op instructieniveau van [instantie] begeleid worden, in staat om het kind waarmee zij op dat moment contact hebben hun onverdeelde aandacht te geven. De ouders hebben ook erkend dat zij deze manier van contact als prettig ervaren en profijt hebben van de begeleiding door [instantie] .
Het is daarnaast positief dat de kinderen sinds de wijziging van de bezoekregeling veel rustiger terugkeren in het gezinshuis en de kinderen een sterkere band met beide ouders lijken te ontwikkelen. Alles overwegende is het hof dan ook van oordeel, overeenkomstig het advies van de Raad, dat het op dit moment in het belang van de kinderen is dat de huidige bezoekregeling, zoals vastgesteld in de schriftelijke aanwijzing van 13 september 2022, wordt gecontinueerd.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 december 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.J.M. van Engelen en A.M. van Riemsdijk en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.