ECLI:NL:GHSHE:2023:1172

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.321.742_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2015 en 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 december 2022 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen was verlengd. De kinderen staan sinds 2 juni 2020 onder toezicht en zijn sinds 29 juli 2021 uit huis geplaatst in een gezinshuis. De moeder en de vader van de kinderen hebben aangegeven dat zij samen de kinderen willen opvoeden en dat er positieve veranderingen in hun relatie zijn opgetreden. De GI, William Schrikker Stichting, heeft echter geen verweerschrift ingediend en blijft bij het verzoek om de uithuisplaatsing te verlengen, omdat de ouders onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben aangetoond. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2023 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de ouders, de GI, de gezinshuisouder en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de vader gehoord, maar concludeert dat de kinderen nog steeds kwetsbaar zijn en dat hun hechtingsproblematiek niet in het belang van de kinderen is om hen terug te plaatsen bij de ouders. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen wordt voortgezet, in het belang van hun verzorging en opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 april 2023
Zaaknummer: 200.321.742/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/396699 / JE RK 22-651
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.L. de Craen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de volgende kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[de gezinshuisouder] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en, voor zover mogelijk opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2.
De GI heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Craen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- de vader;
- de gezinshuisouder;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gelijktijdig de zaak in hoger beroep behandeld met zaaknummer 200.321.740/01 (hoger beroep tegen afwijzing vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing). In deze zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 november 2022;
  • het V6-formulier d.d. 26 februari 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het e-mailbericht van de GI d.d. 15 maart 2023, met als bijlage het raadsrapport d.d. 9 januari 2023.

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 2 juni 2020 onder toezicht. De ondertoezichtstelling is laatstelijk – bij de bestreden beschikking - verlengd tot 2 juni 2023.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 29 juli 2021 uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [de gezinshuisouder] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep relevant - de aan de GI verleende machtiging om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 2 juni 2023.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder is blij dat de kinderen in een goed gezinshuis zitten, maar het liefste wil de moeder samen met de vader de kinderen opvoeden. Doordat er positieve veranderingen zijn, kan er over worden gegaan tot thuisplaatsing van de kinderen. Zo is de relatie tussen de ouders verbeterd, zij hebben relatietherapie gevolgd en hebben inmiddels een stabiele LAT-relatie. De ouders hebben beiden hun eigen woning, maar zien elkaar feitelijk iedere dag en blijven regelmatig bij elkaar slapen. Sinds juni 2022 is er geen sprake meer geweest van incidenten tussen de ouders. De situatie is dan ook dermate positief veranderd dat de thuissituatie rustiger is en voldoende bestendig om over te gaan tot thuisplaatsing van de kinderen. Deze thuisplaatsing kan niet van de een op de andere dag; er zal naar toe moeten worden gewerkt. Er moet gekeken worden naar een manier die haalbaar is voor de ouders en de kinderen. De moeder is zich bewust van de kind-eigenproblematiek van beide kinderen. De moeder heeft voldoende inzicht om hiermee om te kunnen gaan. Uiteraard staat zij volledig open voor het leren van nog meer handvatten om hiermee om te gaan.
5.2.
De vader sluit zich aan bij hetgeen de moeder aanvoert. In aanvulling hierop merkt de vader op dat de kinderen zich positief ontwikkelen sinds zij in het gezinshuis verblijven.
5.3.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI staat nog steeds achter het verzoek dat zij bij de rechtbank heeft ingediend om de uithuisplaatsing te verlengen. De ouders hebben veel liefde voor de kinderen, maar het opvoeden van kinderen vergt meer dan alleen liefde. Ondanks de inspanningen van de ouders is gebleken dat zij onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben. Er is twee keer ‘goed genoeg ouderschap’ bij de ouders onderzocht, maar beide keren zijn de ouders hier niet voor geslaagd.
Inmiddels heeft de raad de rechtbank verzocht om het gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen. De verwachting is dat de rechtbank binnen drie tot zes maanden een beslissing neemt op dit verzoek van de raad.
5.4.
De gezinshuisouder voert – samengevat – het volgende aan. De kinderen hebben enorme stappen gezet in het gezinshuis. Omdat de gezinshuisouder psycholoog is kan zij de kinderen binnen de setting van het gezinshuis hulp bieden en deze hulp is ook noodzakelijk. Toen de kinderen binnenkwamen waren ze snel bang en agressief. De kinderen zetten stappen, maar ze zijn er zeker nog niet. De kinderen zijn erg kwetsbaar. Met name [minderjarige 2] kan vervelend gedrag laten zien. Dit gedrag is soms extreem, bijvoorbeeld dat hij als een hond op vier poten gaat lopen, blaft en de honden van het gezinshuis pijn doet. [minderjarige 2] kan lief en sociaal zijn, maar hij kan honden en andere kinderen ook intens gemeen behandelen.
Toen [minderjarige 1] binnenkwam bij het gezinshuis had hij de neiging om altijd meteen te slaan of te schoppen. De gezinshuisouders hebben hem dit af moeten leren. De dynamiek tussen de kinderen is verbeterd. Voorheen kreeg [minderjarige 2] van [minderjarige 1] overal de schuld van. Dit is veranderd en inmiddels lukt het [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook om samen te spelen.
De basisveiligheid van beide kinderen is echter heel laag. Daarnaast bestaat er over de hechting van beide kinderen zorgen. Met name bij [minderjarige 1] bestaan er zorgen dat hij niet aan hechting toekomt in het gezinshuis zo lang voor hem niet duidelijk is dat hij bij ons mag blijven wonen. Hij vindt het moeilijk om steun te zoeken en lijkt steeds ‘in de wacht te staan’. Het is voor hem dan ook noodzakelijk dat er duidelijkheid komt over zijn perspectief. Bij [minderjarige 2] is er sprake van een ambivalente hechting. Hij vindt het moeilijk om zijn omgeving te vertrouwen en te weten wanneer hij veilig is. [minderjarige 2] hecht zich sinds het begin wel aan de gezinshuisouder. Vanuit daar groeit het zelfvertrouwen van [minderjarige 2] .
5.5.
De raad adviseert het hof tijdens de mondelinge behandeling als volgt. De raad ziet onvoldoende mogelijkheden voor een thuisplaatsing van de kinderen. De ouders hebben veel liefde voor de kinderen en hun persoonlijke situatie is positief veranderd. Ook de bezoekmomenten tussen de ouders en de kinderen zijn verbeterd. Deze bezoekmomenten zijn echter niet te vergelijken met 24/7 de zorg hebben voor de kinderen. De raad ziet onvoldoende opvoedingsmogelijkheden bij de ouders.
De kinderen hebben kind-eigenproblematiek en met name de hechtingsproblematiek speelt een grote rol. Kinderen met dergelijke problematiek vragen veel van de opvoeders. Door de hulp vanuit het gezinshuis lijken er nu stappen te worden gezet. Het is van belang dat het perspectief van de kinderen duidelijk wordt. Volgens de raad ligt het perspectief van de kinderen in het gezinshuis. De raad heeft recentelijk de rechtbank gevraagd het gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen.
Oordeel van het hof
5.6.
Het hof overweegt het volgende.
5.6.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.6.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.
5.6.4.
De kinderen hebben sinds hun verblijf in het gezinshuis een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Desondanks zijn de kinderen nog altijd kwetsbaar en is er sprake van (hechtings-)problematiek. De gezinshuisouder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht hoe de (hechtings-)problematiek van de kinderen zich uit en de zorgen die bestaan over de lage basisveiligheid van beide kinderen. De problematiek van beide kinderen en hetgeen zij in het verleden in de thuissituatie bij de ouders hebben gemaakt, maakt dat zij extra veel van hun opvoeders vragen. Gebleken is dat de ouders in het verleden niet in staat zijn geweest om de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden. Het is positief dat het de ouders recentelijk met behulp van relatietherapie is gelukt om hun relatie (opnieuw) vorm te geven. De ouders wonen formeel op andere adressen, maar zijn in de praktijk iedere dag bij elkaar en overnachten regelmatig bij elkaar. Deze positieve ontwikkelingen zijn echter nog te pril om te kunnen concluderen dat de ouders nu wel in staat zijn de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden. Tegelijkertijd maken de kinderen in het gezinshuis een positieve ontwikkeling door en zijn daar voorzichtig aan het hechten. Het is gelet op de (hechtings-)problematiek niet in het belang van de kinderen om deze hechting en positieve ontwikkelingen nu te doorkruisen. De kinderen zijn gebaat bij de hulp en rust die de setting van het gezinshuis hun biedt. Het is dan ook in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat hun plaatsing in het gezinshuis wordt gecontinueerd.
5.6.5.
Het voorgaande oordeel van het hof laat onverlet dat uit de stukken alsook tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is gebleken hoeveel liefde de ouders voor de kinderen hebben. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de ouders gecomplimenteerd met de wijze waarop het contact tussen de ouders en de betrokken professionals verloopt en de welwillendheid van de ouders om de samenwerking aan te blijven gaan. Daarnaast is er rust komen in de bezoekmomenten doordat de ouders zich hierin goed laten begeleiden. Het hof hoopt dat de ouders deze positieve houding behouden en zich (blijven) realiseren welke belangrijk rol zij spelen in het leven van de kinderen.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.J.M. van Engelen en A.M. van Riemsdijk en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.