ECLI:NL:GHSHE:2023:1165

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.320.874_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 oktober 2022 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootmoeder moederszijde was verleend. De vader betwistte de noodzaak van deze uithuisplaatsing en voerde aan dat er minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren. Hij stelde dat de GI onvoldoende had gemotiveerd waarom uithuisplaatsing noodzakelijk was en dat er onvoldoende maatregelen waren getroffen om dit te voorkomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2023 zijn de vader, de GI en de stiefmoeder gehoord. De GI verdedigde de uithuisplaatsing en stelde dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [minderjarige 1], die sinds 28 augustus 2018 onder toezicht stond. Het hof heeft vastgesteld dat er voor het incident op 26 augustus 2022 al zorgen bestonden over de (thuis)situatie van [minderjarige 1]. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing bij de grootmoeder moederszijde noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1].

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat de samenwerking tussen de GI en de vader/stiefmoeder cruciaal is voor een eventuele terugplaatsing van [minderjarige 1]. De vader en stiefmoeder moeten zich inzetten voor het O&O-traject, dat moet leiden tot een constructieve samenwerking en een veilige omgeving voor [minderjarige 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 april 2023
Zaaknummer : 200.320.874/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/385853 / JE RK 22-1342
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] (hierna te noemen [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
[de stiefmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefmoeder.
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
[de grootmoeder moederszijde],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 7 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 januari 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] af te wijzen, dan wel in duur te bekorten.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de vader, mr. Pool;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de stiefmoeder.
2.3.1.
De raad heeft bij brief d.d. 26 januari 2023 het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.3.2.
De grootmoeder moederszijde heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling in hoger beroep.
2.3.3.
De vader en de moeder, zijn hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verschenen.
2.3.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt.
[minderjarige 1] heeft via het ‘formulier kindgesprek’ schriftelijk zijn mening gegeven. Genoemd formulier is ingekomen ter griffie op 30 januari 2023.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van het ‘formulier kindgesprek’ zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3.5.
Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep is tevens een andere bij dit hof lopende zaak tussen de vader en de GI behandeld omtrent -kort gezegd- het verzoek van de vader tot vaststelling van een (voorlopige en onbegeleide) omgangsregeling tussen hem en de kinderen, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.320.904/01.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 17 februari 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de GI overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder is -voor zover in deze zaak van belang- [minderjarige 1] geboren.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
[minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 28 augustus 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 augustus 2023.
3.3.
Bij beschikking van 2 november 2021 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verleend tot 28 augustus 2022. Deze machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is nadien verlengd.
3.4.
Op grond van daartoe strekkende machtigingen tot uithuisplaatsing woont [minderjarige 1] feitelijk bij de vader (en de stiefmoeder). [minderjarige 1] verblijft een weekend per veertien dagen en één avond per week bij de grootmoeder moederszijde. Hij heeft op donderdag en op zondag contact met de moeder.
3.5.
Na een incident op 26 augustus 2022 verblijft [minderjarige 1] bij grootmoeder moederszijde.
3.6.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin verleend, te weten bij de grootmoeder moederszijde, met ingang van 7 oktober 2022 voor de duur van zeven maanden, derhalve tot 7 mei 2023.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, -samengevat- het volgende aan.
De vader kan zich niet verenigen met de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootmoeder moederszijde. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat deze uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is en dat daarmee aan de gronden in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt voldaan. De noodzaak betekent dat de GI aannemelijk had moeten maken dat residentiële middelen tevergeefs zijn beproefd en/of waarom de toepassing van andere middelen dan uithuisplaatsing op voorhand niet (voldoende) doeltreffend zijn. Het verzoekschrift van de GI is onvoldoende gemotiveerd. De belangen van [minderjarige 1] kunnen met een minder ingrijpende maatregel beschermd worden. Ten onrechte is op basis van één incident de plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader beëindigd. De bij de GI bestaande zorgen over [minderjarige 1] rechtvaardigden geen uithuisplaatsing. De vader betreurt dat [minderjarige 1] getuige is geweest van het incident op 26 augustus 2022 en hij snapt dat dit belastend voor hem is geweest. Voorafgaand aan de plaatsing bij de grootmoeder moederszijde zijn onvoldoende maatregelen getroffen om uithuisplaatsing te voorkomen. Er is voldoende borging om de veiligheid van [minderjarige 1] te waarborgen. De vader en de stiefmoeder staan open voor hulpverlening. Zij ontvangen sinds maart 2022 hulpverlening van [instantie] . Er is door de GI niet eerst over een veiligheidsplan gesproken of over andere middelen die kunnen worden ingezet. [minderjarige 1] wil zelf ook bij de vader wonen.
Verder is de GI de tijdens de mondelinge behandeling van 29 september 2022 gedane toezegging om een O&O-traject in te zetten en aan de hand daarvan voorwaarden voor thuisplaatsing op te stellen, niet nagekomen. Het is kwalijk dat de GI niet naar een thuisplaatsing toe lijkt te willen werken. De vader wijst op het feit dat zijn vijfjarige dochter [minderjarige 2] wel bij hem en de stiefmoeder woont en dat de GI geen zorgen heeft over haar verzorging en opvoeding. Hieruit volgt dat de noodzaak van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ontbreekt. Op grond van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de internationale verdragen (meer in het bijzonder artikel 8 EVRM) moet in principe voorrang worden gegeven aan het ondersteunen van de opvoedingscapaciteiten van de ouders. Het kind mag slechts bij de ouders worden weggehaald als er geen andere manier is om het kind te beschermen; aan deze voorwaarde wordt in deze zaak niet voldaan.
3.9.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De GI betwist dat de vader en de stiefmoeder open staan voor hulpverlening. Uit de rapporten en verslagen volgt dat de vader en de stiefmoeder een effectieve hulpverlening in de weg staan. Zij willen met de GI geen samenwerkingsafspraken maken, maar alleen ingaan op de inhoud. Er is onvoldoende probleembesef bij de vader en de stiefmoeder aanwezig en het lukt hen niet zich aan de veiligheidsafspraken te houden. De vader en de stiefmoeder zeggen zich in geen enkele melding van Veilig Thuis te herkennen. Er sprake is van een patroon. De vader en de stiefmoeder leggen de schuld buiten zichzelf en de verantwoor-delijkheid wordt door hen bij de kinderen gelegd. Er is sprake van langdurige, concrete bedreigingen in de opvoedsituatie van [minderjarige 1] , waarbij de ingezette hulpverlening onvoldoende werkt. Zo heeft het [minderjarige 1] aan een frequente schoolgang ontbroken en hebben de vader en de stiefmoeder onvoldoende gedaan om de voor [minderjarige 1] noodzakelijke trauma-behandeling van de grond te krijgen. [minderjarige 1] is gebaat bij veiligheid, rust en schoolgang.
Sinds [minderjarige 1] bij de grootmoeder moederszijde verblijft is er sprake van een positieve ontwikkeling. De GI ziet ook dat nu er een stabielere situatie is gecreëerd voor [minderjarige 1] , hij beter toekomt aan zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Zo gaat [minderjarige 1]
weer naar school en heeft hij daar een goede start gemaakt.
De GI betwist overigens dat zij geen zorgen heeft over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige 2] . De GI verwijst hiervoor naar de inhoud van de brief van 17 februari 2023.
Het O&O-traject heeft nog niet kunnen starten vanwege de wachtlijst en omdat de vader niet tijdens de intake is verschenen. De GI verwacht dat het O&O-traject op korte termijn start.
Dat de vader en de stiefmoeder het niet eens zijn met de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootmoeder moederszijde, betekent nog niet dat dit besluit niet zorgvuldig is genomen. Dit besluit is ook voldoende door de GI gemotiveerd. De rechtbank heeft op de juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootmoeder moederszijde verleend.
3.10.
De stiefmoeder voert tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De stiefmoeder betwist dat er bij haar en de vader sprake is van middelengebruik. Zij zijn bereid om testen te ondergaan om dit te bewijzen. Ook zijn zij prima in staat om voor [minderjarige 2] te zorgen. Zij hebben zelf de benodigde hulpverlening voor [minderjarige 1] geregeld. De stiefmoeder betwist dat zij en de vader [minderjarige 1] van school weg hebben gehouden. Het is ‘coronatijd’ geweest en [minderjarige 1] vond de school waar hij eerder op zat niet leuk. [minderjarige 1] vindt de school waar hij nu op zit ook niet leuk. Het O & O-traject is nog steeds niet opgestart, terwijl de stiefmoeder en de vader voor iedere vorm van hulpverlening open staan. De weerstand die zij voelen tegen de GI is niet met de GI bespreekbaar.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezicht-stelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.2.
Het hof stelt voorop dat vast staat dat [minderjarige 1] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd omdat er sprake is van een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255 BW. Uit de stukken en uit het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat er bij de GI reeds voor het incident op 26 augustus 2022 zorgen bestonden over de (thuis)situatie van [minderjarige 1] . Zo ontbrak het [minderjarige 1] onder meer aan een frequente schoolgang en hebben de vader (en de stiefmoeder) onvoldoende gedaan om de voor [minderjarige 1] noodzakelijke traumabehandeling van de grond te krijgen. Het incident op een vakantiepark, waarbij op klaarlichte dag sprake was van scheldpartijen, bedreigingen en fysiek geweld, zeer waarschijnlijk onder invloed van drugs en/of drank, kwam daar nog eens bij.
Anders dan de vader in hoger beroep stelt, was de beëindiging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader (en de stiefmoeder) en de daaropvolgende plaatsing van [minderjarige 1] bij de grootmoeder moederszijde, niet enkel gebaseerd op het incident op 26 augustus 2022. Genoemd incident tezamen met de eerdere zorgen van de GI maakten echter wel dat de rechtbank -naar het oordeel van het hof- terecht heeft geoordeeld dat ten tijde van het inleidend verzoek van de GI de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootmoeder moederszijde noodzakelijk was in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Dat het andere kind van de vader en de stiefmoeder wel bij hen thuis woont, maakt dat niet anders. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de GI de stelling van de vader dat de GI geen zorgen heeft over [minderjarige 2] , gemotiveerd heeft betwist.
3.11.3.
Het hof is verder van oordeel dat nu nog steeds aan de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing van [minderjarige 1] als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW wordt voldaan. Een eventuele (terug)plaatsing van [minderjarige 1] kan, vanwege de onder rechtsoverweging 3.11.2. genoemde feiten en omstandigheden, alleen langs de weg van de geleidelijkheid worden gerealiseerd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat het O & O-traject op korte termijn zal worden gestart. Of dit traject van de grond komt en uiteindelijk zal resulteren in een (terug)plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader (en de stiefmoeder) hangt voor een belangrijk deel af van een goede samenwerking tussen de GI enerzijds en de vader (en de stiefmoeder) anderzijds.
Uit de stukken en ook zoals door het hof zelf tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep waargenomen, bestaat er veel ‘ruis’ tussen partijen. Dat heeft er onder meer toe geleid dat er tussen partijen geen constructieve samenwerking bestaat, terwijl zij wel hetzelfde doel (dienen) na te streven, te weten een (terug)plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader. Indien de communicatie tussen de GI en vader/stiefmoeder weer wordt vlot getrokken, kan er gewerkt worden aan een verdere uitbreiding van de omgang, als eerste stap naar het verder toewerken naar terugplaatsing bij de vader. Het O & O- traject is een traject waarin alle betrokkenen intensief met elkaar zullen moeten gaan samenwerken op een manier die vruchtbaar is. Het hof verwacht daarom van de vader (en de stiefmoeder) dat zij zich hiervoor ten volle zullen inzetten.
3.11.4.
Het hof overweegt tot slot dat ten aanzien van het beroep van de vader op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de internationale verdragen, dat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zoals gebleken uit de stukken en het besprokene tijdens de mondeling behandeling, voldoende is komen vast te staan dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootmoeder moederszijde noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Dit maakt dat de door de vader genoemde jurisprudentie en verdragen zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke maatregel verzetten.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 oktober 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.