ECLI:NL:GHSHE:2023:1161

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.315.670_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 1] en toekenning van eenhoofdig gezag aan haar. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.W. de Gruijl, verzocht om de erkenning van de minderjarige [minderjarige 2] door de vader te vernietigen en om het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] te beëindigen. De vader heeft geen verweer gevoerd en is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de vader niet in staat is om in het belang van [minderjarige 1] te handelen. De moeder heeft aangegeven dat er een reëel risico bestaat dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen en heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2022 vernietigd voor zover deze het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag afwees. Het hof heeft bepaald dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] voortaan alleen aan de moeder toekomt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 april 2023
Zaaknummer: 200.315.670/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/375995 / FA RK 21-4931
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
voor wie zich geen advocaat heeft gesteld.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
mr. [bijzondere curator],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] , in hoedanigheid van bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: de bijzondere curator.
[pleegvader] en [pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk pleegmoeder en tezamen de pleegouders.
Het hof merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ;
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder over de minderjarige:
-
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012;
en over de vernietiging van de (toestemming tot) erkenning van de minderjarige:
-
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 september 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en als navolgt te beschikken:
1. het verzoek van de moeder de erkenning van [minderjarige 2] door de vader te vernietigen, toe te wijzen;
2. het verzoek van de moeder het gezamenlijk ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1] te beëindigen toe te wijzen en te bepalen dat aan de moeder alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] toekomt.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, waarnemend voor mr. De Gruijl, namens de moeder;
- de bijzondere curator;
- de pleegvader;
-[vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Ook de GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De moeder is evenmin verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 mei 2022;
- het F9-formulier met bijlage (verslag) van de bijzondere curator d.d. 21 april 2022 gericht aan de rechtbank, ingekomen ter griffie van het hof op 20 september 2022;
- het V6-formulier met bijlage (brief) van de bijzondere curator d.d. 7 november 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige 1] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 1] .
De moeder is eenhoofdig belast met het gezag over [minderjarige 2] .
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
De moeder heeft uit een latere relatie nog een thans nog minderjarige dochter ( [minderjarige 3] ).
3.2.
Bij beschikking van 19 januari 2018 van de rechtbank Oost-Brabant zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze maatregel is ten aanzien van [minderjarige 1] daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 12 januari 2023 tot 19 januari 2024.
3.3.
Na de beschikking van 19 januari 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] op 19 januari 2019 geëindigd; deze is niet verlengd. Bij beschikking van 23 februari 2021 is [minderjarige 2] opnieuw onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 12 januari 2023 tot 19 januari 2024.
3.4.
Bij beschikking van 13 april 2021 heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het netwerkpleeggezin van de grootouders moederszijde. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is daarna telkens verlengd. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] verblijven met hun halfzusje [minderjarige 3] bij de pleegouders.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank afgewezen de verzoeken van de moeder strekkende tot:
- vernietiging van de erkenning door de vader van [minderjarige 2] , en
- beëindiging gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en toekenning eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] aan de moeder.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Vernietiging erkenning
De standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat namens de moeder - samengevat - het volgende aan. De moeder is ervan op de hoogte dat zij door tijdsverloop niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning. Zij vindt het onbegrijpelijk dat de bijzondere curator geen verzoek tot vernietiging van de erkenning door de vader van [minderjarige 2] heeft gedaan aangezien dat in het belang van [minderjarige 2] is. Om die reden verzoekt zij het hof een andere bijzondere curator te benoemen, die wellicht een andere kijk heeft op deze casus. [minderjarige 2] weet dat de vader niet haar echte vader is en er vindt ook in het geheel geen omgang tussen hen plaats. [minderjarige 2] heeft het recht om in juridische verhouding te staan met haar biologische vader.
3.8.
De vader heeft geen verweer gevoerd.
3.9.
De bijzondere curator handhaaft zijn standpunt en adviseert het hof om de moeder nietontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige 2] door de vader. Dit niet op grond van tijdsverloop maar omdat de toestemming tot erkenning niet door bedreiging, dwaling of bedrog tot is stand gekomen.
Ook blijft de bijzondere curator bij zijn besluit om geen zelfstandig verzoek tot vernietiging van de erkenning namens [minderjarige 2] in te dienen. Er staat op dit moment niet vast dat dit in het belang van [minderjarige 2] is.
De bijzonder curator heeft niet met de vader kunnen spreken. Er is geen bewijs dat de vader niet de biologische vader is van [minderjarige 2] . Van belang is ook dat [minderjarige 1] , met wie [minderjarige 2] in een gezin leeft, eveneens de vader als erkenner heeft. Verder is het de bijzondere curator niet bekend dat de biologische vader de intentie heeft om [minderjarige 2] te erkennen.
In een zaak als de onderhavige dient steeds een beoordeling te worden gemaakt of de belangen van [minderjarige 2] zijn gediend bij vernietiging van de erkenning. Nu de bijzondere curator alleen met de moeder heeft gesproken, kan hij daarover geen uitsluitsel geven. De bijzondere curator heeft op dit moment geen volledig zicht op de situatie en meent dat de raad eventueel een onderzoek zou kunnen verrichten en zou kunnen adviseren of de belangen van [minderjarige 2] zich verzetten tegen de vernietiging van de erkenning door de vader. Voor zover uit dat advies zou volgen dat de belangen van [minderjarige 2] met de vernietiging van de erkenning zijn gediend, overweegt de bijzondere curator zelfstandig een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen.
3.10.
De pleegvader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij niet weet wie de biologische vader van [minderjarige 2] is maar dat er wel een sterk vermoeden is dat de vader het in ieder geval niet is. De pleegvader geeft verder nog aan dat het hem niet eerder duidelijk was hoe belangrijk de statusvoorlichting voor [minderjarige 2] is en dat hij het prettig zou vinden om hier met de GI over te praten.
3.11.
De raad adviseert de erkenning in stand te laten. Er zijn te weinig aanknopingspunten voor een verwantschapsonderzoek en zowel de vader en de vermeende biologische vader zullen hier waarschijnlijk niet aan gaan meewerken. Los van de erkenning is het wel belangrijk dat er aan statusvoorlichting wordt gedaan.
De motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden is bewogen toestemming tot erkenning te geven.
3.12.2.
In het derde lid van artikel 1:205 BW wordt een termijn gesteld waarbinnen het verzoek tot vernietiging van de erkenning dient te worden ingediend.
3.12.3.
Het is het hof niet gebleken dat sprake is van een situatie zoals in artikel 1:205 lid 1 onder c BW bedoeld. De moeder wist dat de vader, volgens haar, niet de biologische vader van [minderjarige 2] was toen zij hem toestemming tot erkenning gaf. Dat daarbij sprake was van een situatie waarin de moeder door bedreiging, dwaling of bedrog is bewogen om die toestemming te geven, is het hof niet gebleken.
3.12.4.
Het hof komt dan ook niet toe aan een beantwoording van de vraag of de moeder haar verzoek tijdig, dat wil zeggen binnen de in het derde lid genoemde termijn, heeft ingediend.
3.12.5.
Nu er geen zelfstandig verzoek van de bijzondere curator voorligt tot vernietiging van de erkenning namens [minderjarige 2] , komt het hof evenmin toe aan een inhoudelijk oordeel over de afstamming van [minderjarige 2] .
3.12.6.
Het hof ziet verder geen aanleiding om een andere bijzondere curator te benoemen.
Namens de moeder is in hoger beroep verzocht de bijzondere curator te ontslaan en een andere bijzondere curator te benoemen. Dit verzoek is volgens de moeder bedoeld om als ware een ‘second opinion’ te krijgen. De moeder heeft de inhoudelijke werkzaamheden van de huidige bijzondere curator echter niet ter discussie gesteld. Uit de verslagen van de bijzondere curator blijkt overigens, naar het oordeel van het hof ook, dat hij een voldoende grondig onderzoek heeft verricht, en het hof ziet op grond daarvan geen aanleiding om een andere bijzondere curator te benoemen.
Naar het oordeel van het hof is de omstandigheid dat de moeder het niet eens is met de conclusie van de bijzondere curator eveneens geen reden om een andere het onderzoek overnieuw te laten doen.
3.12.7.
De raad heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geadviseerd om de erkenning in stand te laten. Met de raad, ziet het hof op dit moment te weinig aanknopingspunten voor een (verwantschaps-)onderzoek. De verwachting is voorts dat zowel de vader en de vermeende biologische vader hier waarschijnlijk niet aan zullen gaan meewerken. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Een nader onderzoek door de raad acht het hof nu niet noodzakelijk.
3.12.8.
Gelet op het voorgaande, zal het hof het verzoek van de moeder op dit punt afwijzen.
Gezag
De standpunten
3.13.
De moeder voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling (door de advocaat namens de moeder) – samengevat – het volgende aan. Er is een dermate communicatieprobleem tussen de ouders dat er een reëel en onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige 1] klem of verloren zal raken tussen de ouders wanneer deze het gezamenlijk ouderlijk gezag over haar blijven uitoefenen en met elkaar in overleg zullen moeten treden of tot overeenstemming zullen moeten komen over zaken die de opvoeding en verzorging betreffen. De vader lijkt ieder contact met betrokkenen, zoals de GI en de bijzondere curator, uit de weg te gaan en dat is niet in het belang van [minderjarige 1] . Er vindt al geruime tijd geen contact meer plaats tussen de vader en [minderjarige 1] . De vader is onvoldoende in staat in het belang van [minderjarige 1] te handelen. Hij kan niet bij haar behoeften aansluiten. Door het belasten van de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] zal de nodige rust gecreëerd worden. Op dit moment brengt iedere vorm van contact tussen de ouders conflicten teweeg. Dat zorgt voor onrust en onduidelijkheid voor [minderjarige 1] . De klemgevoelens bij [minderjarige 1] zijn daar het gevolg van en niet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, van het contact tussen [minderjarige 1] en de vader. De moeder en de pleegvader hebben wel contact onderling en zijn prima in staat afspraken rondom [minderjarige 1] te maken. Het is dan ook in het belang van [minderjarige 1] dat de moeder alleen met het gezag belast wordt.
3.14.
De vader heeft geen verweer gevoerd.
3.15.
De pleegvader geeft te kennen dat hij de juridische status van de vader eigenlijk niet zo belangrijk vindt. Hij wil alleen niet tegen problemen aanlopen als hij de vader niet kan bereiken. Bijvoorbeeld voor de aanvraag van een identiteitskaart of een reis naar het buitenland. De pleegvader ervaart dat er geen tot weinig initiatief vanuit de vader komt.
3.16.
De raad geeft te kennen niet goed in staat te zijn advies te geven op dit punt vanwege gebrek aan informatie. Daarin speelt ook mee dat de GI niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen. Op het eerste oog meent de raad dat er niet voldaan wordt aan het klem en verloren criterium om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Of een wijziging in het gezag het anderszins in het belang van [minderjarige 1] is, kan de raad moeilijk beoordelen.
De motivering van de beslissing
3.17.
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.17.1.
Het hof stelt allereerst vast dat de moeder en de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uitoefenen en dat inmiddels de omstandigheden dermate zijn gewijzigd dat de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek.
3.17.2.
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang is van het kind. Voor gezamenlijk gezag is in het algemeen vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Het ontbreken van een dergelijke basis voor onderling overleg tussen de ouders kan onder omstandigheden tot de conclusie leiden dat het belang van het kind vereist dat het gezag slechts aan één van de ouders toekomt.
3.17.3.
Op grond van de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof het volgende gebleken.
De verstandhouding en de communicatie tussen de vader en de moeder is langdurig en ernstig verstoord. Ondanks dat het hof geen nadere informatie van de GI heeft ontvangen, is wel duidelijk geworden dat de vader zich niet inzet om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] tot stand te brengen en dat de vader erg moeilijk bereikbaar is. De pleegvader heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat er de afgelopen tweeëneenhalf jaar slechts drie keer contact tussen hem en de vader is geweest over [minderjarige 1] . Eén van die keren was er contact omdat de vader zijn handtekening niet wilde zetten in het kader van een paspoort voor [minderjarige 1] .
De vader informeert verder niet naar hoe het met [minderjarige 1] gaat en naar wat er allemaal speelt in haar leven. Hij heeft geen tot nauwelijks contact met de moeder, de pleegvader, de GI en verdere betrokkenen. De vader is dan ook niet op de hoogte van de ontwikkelingen en de behoeften van [minderjarige 1] . Daardoor is hij, naar het oordeel van het hof, niet in staat om noodzakelijke gezagsbeslissingen in het belang van [minderjarige 1] te maken.
Niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vader in de afgelopen jaren geen enkele invulling heeft gegeven aan het ouderlijk gezag. Daar komt bij dat de vader zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen verweer heeft gevoerd en beide keren (evenals in andere procedures) niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen.
3.17.4.
Anders dan de rechtbank is het hof, gelet op al het voorgaande van oordeel dat wijziging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van het [minderjarige 1] noodzakelijk is. Daarom zal het hof het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigen en bepalen dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
Conclusie
3.18.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, doch uitsluitend voor zover het betreft het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en het verzoek van de moeder om met het eenhoofdig gezag te worden belast alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2022 doch uitsluitend voor zover de rechtbank het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en het verzoek van de moeder haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te belasten, heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012 aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en H.J. Witkamp, bijgestaan door mr. E.G.A. Gubbels-Janssen als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.