ECLI:NL:GHSHE:2023:1158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.307.700_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar dochter, geboren in 2018. De moeder heeft niet meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek en heeft positieve ontwikkelingen niet kunnen vasthouden. Het hof oordeelt dat de moeder momenteel niet in staat is om invulling te geven aan het gezag, wat noodzakelijk is voor de verdere (emotionele) ontwikkeling van de dochter in een gezinshuis, waar zij hechtingsondersteunende therapie kan ontvangen. De moeder heeft sinds augustus 2022 geen vaste woon- of verblijfplaats en is moeilijk bereikbaar voor de jeugdbescherming. De GI heeft geen persoonlijkheidsonderzoek kunnen uitvoeren, waardoor de mogelijkheden van de moeder niet duidelijk zijn. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen. Daarom bekrachtigt het hof de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die het gezag van de moeder heeft beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 april 2023 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.307.700/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/375954 / FA RK 21-4907
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.G.C.P. Smits,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende merkt het hof aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

5.De beschikking d.d. 9 juni 2022

Bij die beschikking heeft het hof overwogen dat voordat een beslissing kan worden genomen op het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder, het van belang is dat de resultaten van de (voorgenomen) onderzoeken van zowel de moeder als van [minderjarige] alsook de ontwikkelingen van [minderjarige] in het gezinshuis worden afgewacht. In afwachting van schriftelijke verslaglegging hierover van de GI en de moeder heeft het hof de zaak pro forma aangehouden tot 1 februari 2023.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft partijen per brief van 10 januari 2023 bericht dat twee van de drie raadsheren ten overstaan van wie de mondelinge behandeling is gehouden, niet meer werkzaam zijn bij het hof en dat er daarom twee nieuwe raadsheren aan deze zaak worden verbonden. Het hof heeft partijen verzocht om kenbaar te maken of zij ermee kunnen instemmen dat de zaak in de gewijzigde samenstelling schriftelijk wordt afgedaan dan wel dat zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen. De advocaat van de moeder heeft per brief d.d. 16 januari 2023 laten weten dat er geen bezwaar bestaat tegen de vervanging van de raadsheren en dat er niet om een nieuwe mondelinge behandeling wordt verzocht. De raad en de GI hebben niet gereageerd op de brief van het hof.
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de GI d.d. 15 december 2022 met bijlagen, ontvangen ter griffie op 29 december 2022;
- het V6-formulier d.d. 29 december 2022 van de advocaat van de moeder;
- de brief d.d. 16 januari 2023 van de advocaat van de moeder, ontvangen ter griffie op 17 januari 2023.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De GI heeft het hof in de brief d.d. 15 december 2022 als volgt geïnformeerd. De GI heeft geprobeerd de moeder mee te laten werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. De wachttijd voor dit onderzoek was kort en het enige dat de moeder hoefde te doen was een verwijzing vragen bij de huisarts. De moeder heeft dit echter niet gedaan waardoor het persoonlijkheidsonderzoek niet tot stand is gekomen. Doordat dit persoonlijkheidsonderzoek niet tot stand is gekomen zijn de (on)mogelijkheden van de moeder niet duidelijk geworden. Gelet hierop kan de GI alleen uitgaan van wat de moeder in het verleden heeft laten zien, namelijk een onrustige en onstabiele persoonlijkheid die warrig en onbetrouwbaar gedrag laat zien.
De GI heeft het vermoeden dat de moeder na de mondelinge behandeling bij het hof is ingetrokken bij de vader. Sinds 4 augustus 2022 staat de moeder volgens de BRP in ieder geval niet langer ingeschreven in de gemeente [gemeente]. De moeder heeft zich nergens anders ingeschreven en heeft daardoor geen bekende vaste woon- of verblijfplaats meer. Sinds medio september 2022 heeft de moeder geen bij de GI bekend telefoonnummer meer in gebruik. De moeder reageert niet op e-mailberichten die de jeugdbeschermer stuurt noch op vragen die de jeugdbeschermer stelt via het telefoonnummer van de vader.
[minderjarige] verblijft ondertussen een jaar in het gezinshuis en lijkt hier haar plekje te hebben gevonden. De rustige en veilige omgeving evenals een betrouwbare, rustige en consequente volwassene, lijken [minderjarige] goed te doen. De onderzoeken van [minderjarige] zijn inmiddels afgerond. Concluderend kan worden gesteld dat [minderjarige] in de basis een introvert meisje is, dat teruggetrokken kan zijn, zich wil voegen in situatie en ook bepalend kan zijn. [minderjarige] functioneert op veel gebieden leeftijdsadequaat, behalve voor wat betreft haar IQ. Daarnaast is er mogelijk sprake van verstoorde hechting. Het inzetten van de hechtingsondersteunende therapie kan echter pas als [minderjarige] duidelijkheid heeft over waar zij mag blijven wonen.
Het is van belang dat [minderjarige] zich veilig kan gaan hechten aan de voor haar belangrijke volwassenen om zo de schade te beperken en toe te komen aan ontwikkelen. Voor [minderjarige] is de aanvaardbare termijn verstreken en de GI is van mening dat het beëindigen van het gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] is.
7.2.
De advocaat van de moeder heeft bij voornoemd V6-formulier kenbaar gemaakt dat zij kennis heeft genomen van de brief van de GI en moet bevestigen dat zij er in 2022 niet in is geslaagd om enig contact te krijgen met de moeder, noch via een bekend e-mailadres, noch via het netwerk van de moeder. Er heeft, blijkens de brief van de GI, geen persoonlijkheidsonderzoek plaatsgevonden.
7.3.
De raad heeft niet gereageerd op de brief van de GI en de reactie van de moeder.
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
7.4.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
7.4.2.
[minderjarige] verblijft inmiddels ruim een jaar in het gezinshuis. Uit het onderzoek dat door een GZ-psycholoog/orthopedagoog in de periode tussen september en december 2022 is verricht, blijkt dat er aanwijzingen bij [minderjarige] zijn gevonden voor verstoord gehechtheidsgedrag. Daarnaast past het gedrag dat [minderjarige] laat zien bij een kind met weinig basisveiligheid. Om verder te kunnen groeien in haar (emotionele) ontwikkeling blijven stabiliteit, continuïteit, sensitiviteit van belang. Het advies is om voor [minderjarige] hechtingsondersteunende therapie in de zetten. Deze therapie kan echter pas worden ingezet als er sprake is van een stabiele, perspectiefbiedende plek. Dit maakt dat het voor [minderjarige] noodzakelijk is dat er duidelijkheid komt over haar perspectief. Naar het oordeel van het hof is de moeder niet in staat om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding dragen. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
7.4.2.
Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof in april 2022 bleek dat de situatie van de moeder (en [minderjarige]) was gewijzigd sinds de bestreden beschikking. Zo leek er bij de moeder sprake te zijn van prille positieve ontwikkelingen, zoals het verbreken van de relatie met de vader van [minderjarige] en het voorzien in huisvesting. Daarnaast zou de moeder zich hebben aangemeld voor een persoonlijkheidsonderzoek. Gelet op deze ontwikkelingen wilde het hof meer informatie alvorens een eindbeslissing te kunnen geven over de gezagsbeëindiging van de moeder. Het hof hoopte door middel van de uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek zicht te krijgen op de (on)mogelijkheden van de moeder in relatie tot de uitoefening van het gezag over [minderjarige].
7.4.3.
Uit de brief van de GI d.d. 15 december 2022 blijkt dat de GI na de tussenbeschikking van het hof voortvarend aan de slag is gegaan met het initiëren van het persoonlijkheidsonderzoek voor de moeder. De GI heeft bij [instantie] geïnformeerd naar de wachttijd en benodigdheden voor het starten van een persoonlijkheidsonderzoek. De wachttijd was kort en het enige dat de moeder hiervoor diende te doen was een verwijzing van haar huisarts te regelen. De GI heeft de moeder op 27 juni 2022 een brief gestuurd, nadat zij in de periode van 13 juni 2022 tot 17 juni 2022 niet bereikbaar was, met daarin een uitnodiging voor een gesprek op 14 juli 2022 met onder andere als doel om de moeder te motiveren mee te werken aan het persoonlijkheidsonderzoek. De moeder is op dit gesprek verschenen. Tijdens dit gesprek maakte de moeder volgens de GI een verwarde indruk en rook zij naar alcohol. De GI heeft de moeder tijdens dit gesprek kenbaar gemaakt, en per brief van 20 juli 2022 bevestigd, dat zij verwachtte dat de moeder uiterlijk 31 augustus 2022 contact met haar huisarts zou hebben opgenomen om de verwijzing voor het persoonlijkheidsonderzoek te regelen. Ondanks dat de moeder later aan de GI kenbaar maakte dat zij zich had aangemeld bij [instantie], is deze aanmelding daar niet bekend en is het persoonlijkheidsonderzoek tot op heden niet verricht.
Niet alleen kan het hof doordat er geen persoonlijkheidsonderzoek is verricht geen zicht krijgen op de (on)mogelijkheden van de moeder, ook de prille positieve ontwikkelingen zoals die er waren ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder niet vast kunnen houden. Zo blijkt uit de BRP dat de moeder sinds 2 augustus 2022 een registratie ‘niet ingezetene’ heeft en het is onbekend waar de moeder op dit moment woont of verblijft. Daarnaast is de moeder in de periode tussen juni en december 2022 regelmatig de omgangafspraken met [minderjarige] niet nagekomen, is de moeder maar sporadisch bereikbaar voor de GI en lijkt zij zich in ieder geval in de periode van juli 2022 t/m oktober 2022 weer met de vader van [minderjarige] te hebben ingelaten. Het hof moet dan ook concluderen dat de moeder onder deze omstandigheden niet in staat is om invulling te geven aan het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] kan, gelet op wat uiteen is gezet onder 7.4.2. van deze beschikking, niet langer wachten op het moment dat de moeder mogelijk wel weer in staat is om invulling te geven aan het gezag. Gelet hierop is de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk om de stabiliteit en continuïteit in opvoedingssituatie van [minderjarige] te waarborgen en ervoor te zorgen dat zij toe kan komen aan verdere (emotionele) ontwikkeling in het gezinshuis met waar nodig de inzet van hechtingsondersteunende therapie.
7.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023 in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.