In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De appellant heeft het griffierecht te laat betaald, maar het hof oordeelt dat ontslag van instantie niet aan de orde is. Dit is gebaseerd op artikel 2.6 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken, omdat de appellant een incident heeft opgeworpen ex artikel 223 juncto 351 Rv. De hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv is van toepassing, waardoor de late betaling niet leidt tot ontslag van instantie.
De zaak betreft een huurovereenkomst die door de kantonrechter is ontbonden, waarbij de appellant is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en betaling van een bedrag aan de geïntimeerde. De appellant heeft in het hoger beroep aangevoerd dat hij door omstandigheden, waaronder gezondheidsklachten en de zorg voor zijn mindervalide vader, niet in staat was om het griffierecht tijdig te voldoen. Het hof heeft de argumenten van de appellant overwogen, maar concludeert dat de ontruiming van het gehuurde heeft plaatsgevonden en dat de appellant geen belang meer heeft bij zijn vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming.
Het hof wijst de incidentele vordering van de appellant af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol van 25 april 2023 voor herstel van verzuim, waarbij de appellant in de gelegenheid wordt gesteld om de originele memorie van grieven in te dienen. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2023.