ECLI:NL:GHSHE:2023:1146

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.318.388_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake griffierecht en incident ex artikel 223 juncto 351 Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De appellant heeft het griffierecht te laat betaald, maar het hof oordeelt dat ontslag van instantie niet aan de orde is. Dit is gebaseerd op artikel 2.6 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken, omdat de appellant een incident heeft opgeworpen ex artikel 223 juncto 351 Rv. De hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv is van toepassing, waardoor de late betaling niet leidt tot ontslag van instantie.

De zaak betreft een huurovereenkomst die door de kantonrechter is ontbonden, waarbij de appellant is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en betaling van een bedrag aan de geïntimeerde. De appellant heeft in het hoger beroep aangevoerd dat hij door omstandigheden, waaronder gezondheidsklachten en de zorg voor zijn mindervalide vader, niet in staat was om het griffierecht tijdig te voldoen. Het hof heeft de argumenten van de appellant overwogen, maar concludeert dat de ontruiming van het gehuurde heeft plaatsgevonden en dat de appellant geen belang meer heeft bij zijn vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming.

Het hof wijst de incidentele vordering van de appellant af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol van 25 april 2023 voor herstel van verzuim, waarbij de appellant in de gelegenheid wordt gesteld om de originele memorie van grieven in te dienen. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.318.388/01
arrest van 11 april 2023
gewezen in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 juncto 351 Rv
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. Ö. Arslan te Den Haag,
tegen
[Beheer B.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 september 2022, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9860431 / CV EXPL 22-2102)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met incidentele vordering ex artikel 223 Rv juncto artikel 351 Rv;
  • de memorie van antwoord in het incident ex artikel 223 juncto 351 Rv;
  • de memorie van grieven (onder voorbehoud geaccepteerd);
  • het H16-formulier van [appellant] van 7 februari 2023 waarbij hij zich heeft uitgelaten ex artikel 127a lid 2 Rv;
  • de akte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest.

3.De beoordeling

In de hoofdzaak
3.1.
[appellant] heeft bij voormeld exploot [geïntimeerde] opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 november 2022. Nadat geconstateerd was dat van tijdige betaling van het griffierecht geen sprake was, is [appellant] op de rol van 7 februari 2023 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de toepassing van artikel 127a lid 2 Rv.
[appellant] heeft in het H16-formulier aangevoerd dat zijn woning aan het begin van de appelprocedure door [geïntimeerde] is ontruimd, dat hij daardoor zijn financiën anders moest besteden dan verwacht en vervolgens niet in staat bleek om de griffierechten te voldoen. [appellant] heeft het hof verzocht de hardheidsclausule toe te passen.
3.2.
[geïntimeerde] is op dezelfde roldatum in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het instellen van incidenteel appel. Bij akte heeft zij laten weten geen zelfstandig incidenteel appel te willen instellen.
3.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) diende [appellant] het griffierecht binnen vier weken na de eerste roldatum te voldoen, dus uiterlijk op 20 december 2022. Op grond van artikel 2.5 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) is die betalingstermijn met twee weken verlengd. Dat betekent dat het griffierecht van [appellant] uiterlijk op 3 januari 2023 had moeten zijn voldaan.
Volgens opgave van de financiële administratie heeft [appellant] het griffierecht in deze zaak op 8 februari 2023 betaald. Hoewel dat te laat is, is op grond van artikel 2.6 LPR ontslag van instantie niet aan de orde omdat [appellant] een incident ex artikel 223 juncto 351 Rv heeft opgeworpen en daarvoor de generieke toepassing geldt van de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv.
In het incident
3.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen te [postcode] [plaats] aan het [adres] , ontbonden en [appellant] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen. Verder is [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 3.864,91, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot betaling van een vergoeding gelijk aan de huurprijs van € 625,-- voor iedere maand met ingang van 1 mei 2022 totdat [appellant] het gehuurde heeft ontruimd. Tot slot is [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
Bij exploot van 5 oktober 2022 heeft [geïntimeerde] het vonnis aan [appellant] laten betekenen en is de ontruiming door de deurwaarder aangezegd tegen 2 november 2022.
3.6.
In het incident vordert [appellant] schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat onherroepelijk op de vordering van [appellant] is beslist.
Kort gezegd stelt [appellant] daartoe dat bij een afweging van de belangen van partijen zijn belangen zwaarder wegen dan de belangen van [geïntimeerde] omdat hij gezondheidsklachten heeft die verergeren door de schimmelvorming in het gehuurde, hij zijn (inwonende) mindervalide vader verzorgt, zijn woongenot is verminderd door de nalatigheid van [geïntimeerde] en hij niet in staat is om binnen korte tijd een nieuwe woning te vinden.
[appellant] voert daarnaast aan op grond waarvan de kantonrechter tot een onjuiste beslissing is gekomen.
3.7.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer. Onder meer stelt zij dat de ontruiming van het gehuurde op 1 november 2022 heeft plaatsgevonden, dat [appellant] op die datum een afstandsverklaring heeft getekend die zij als productie 1 in het geding brengt en dat [appellant] haar heeft laten weten dat hij op korte termijn nieuw onderdak zou hebben. Volgens [geïntimeerde] blijkt uit het GBA-uittreksel dat zij als productie 2 in het geding brengt dat [appellant] sinds 15 november 2022 op een ander adres staat ingeschreven en dat daarom niet anders kan worden geconcludeerd dan dat [appellant] elders woonruimte heeft.
3.8.
Voor zover door [appellant] is aangevoerd dat de kantonrechter een onjuiste beslissing heeft genomen, overweegt het hof dat niet is gebleken van een kennelijke misslag van de kantonrechter. De kans van slagen van het hoger beroep dient bij de beoordeling van het incident buiten beschouwing te blijven.
Het hof is voorts van oordeel dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken blijkt dat de ontruiming op 1 november 2022 heeft plaatsgevonden en dat [appellant] sinds 15 november 2022 op een ander adres staat ingeschreven en dus andere woonruimte heeft. [appellant] heeft in zijn H16-formulier van 7 februari 2023 ook bevestigd dat de woning ontruimd is. Dat betekent dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordeling om het gehuurde te ontruimen. Omdat [appellant] voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van het bedrag van € 3.864,91, de gebruiksvergoeding en de proceskosten geen grondslag heeft aangevoerd, leidt een en ander tot de conclusie dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
3.9.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.10.
Op de rol van 17 januari 2023 heeft [appellant] via Veilig Mailen (ZIVVER) de memorie van grieven ingediend, die onder voorbehoud is geaccepteerd. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen alsnog de originele memorie van grieven in te dienen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 25 april 2023 voor herstel verzuim dg (indienen originele memorie van grieven), ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2023.
griffier rolraadsheer