6.2.De voorzieningenrechter heeft onder 2 in het bestreden vonnis vastgesteld van welke feiten in dit geschil moet worden uitgegaan. Deze feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna weergeven.
i. [geïntimeerde] als consument en [appellante] hebben op 11 februari 2021 een overeenkomst gesloten (hierna: de sloopovereenkomst) inhoudende dat [appellante] zal slopen het woonhuis waarvan [geïntimeerde] mede-eigenaar is, [adres] te [plaats] , voor € 11.000,- excl btw. Het te slopen woonhuis van [geïntimeerde] staat gedeeltelijk tegen de buitenmuur van een deel van een ongeveer 110-jaar oude carréboerderij van [persoon A] . Blijkens het van toepassing zijnde sloopplan is de sloopduur 1,5 week. Par. 8.5 Veiligheid objecten, van dit sloopplan houdt in: “
De sloopwerken worden zodanig uitgevoerd dat geen gevaar zal ontstaan voor instorting van delen van gebouwen of voor stabiliteitsverlies van constructies. Dit geldt tevens voor het sloopwerk in de nabijheid van de aan dit werk grenzende gebouwen van derden. (…)”.
[appellante] is op 8 maart 2021 met de sloopwerkzaamheden begonnen.
[appellante] is tijdens haar werkzaamheden met haar sloopmateriaal over de oprit van [geïntimeerde] gereden zonder dat die oprit door [appellante] was bedekt met rijplaten. De bestrating van de oprit en drainagegoot is daardoor beschadigd.
Omstreeks 26 maart 2021 is het sloopwerk stilgelegd omdat volgens [geïntimeerde] een achtermuur van zijn pand onstabiel is geworden omdat [appellante] ten onrechte onvoldoende stabilisatiemaatregelen heeft getroffen. Enkele dagen later heeft [geïntimeerde] schade geconstateerd aan een tussenwand (kopgevel) met het woonhuis van [persoon A] . De sloopwerkzaamheden zijn omstreeks 28 april 2021 hervat. Op 5 mei 2021 zijn de sloopwerkzaamheden weer stil gelegd.
Na overleg tussen partijen heeft [geïntimeerde] voor eigen rekening Bouwtechnisch Adviesburo [---] B.V. (hierna: [---] ) ingeschakeld. Deze heeft in zijn rapport van 11 mei 2021 de volgende werkzaamheden geadviseerd:
“
1. Ten gevolge van de sloopwerkzaamheden; het gedeelte van de bestaande gevel dat gescheurd is slopen en opnieuw met de nieuwe gevel op trekken in verband.
2. Bestaande gevel handhaven en stabiliseren/verankeren aan nieuwe metselwerkwand. 120 mm met 4 ankers per m2.
3. Nieuwe metselwerkwand op vloerverzwaring te plaatsen conform detail. Zo min mogelijk grondwerk in diepte uit te voeren.
4. Bestaande schansmuur laten staan, stabiliseren als eerder aangegeven en verankeren gelijk aan ‘foto 3’.
5. Gescheurd metselwerk slopen en opnieuw in verband herstellen.
6. Dwarswanden / stabiliteitswanden onderling verankeren aan andere metselwerken.”.
In het e-mailbericht van 15 mei 2021 aan [appellante] schrijft [geïntimeerde] “
Ik heb inderdaad van mij bouwbegeleider ( [persoon B] ) gehoord dat jullie aan hem gevraagd hebben om een offerte uit te brengen voor het herstel van de door jullie ontstane schade aan de belendingen van de buurman (…)”.
Het e-mailbericht van 7 juni 2021 van [appellante] aan [geïntimeerde] houdt in, voor zover relevant:
“
De herstelwerkzaamheden conform punt 1 en punt 5 (hof: de punten 1 en 5 zoals genoemd onder v
) worden op kosten van [appellante] hersteld door [persoon B] .”.
Het bericht van [persoon B] aan [persoon C] van [appellante] van 29 september 2019:
“(…)
29-9-2021 12:38
Aan: [persoon C] (…)
Aan [XX] t.a.v. [persoon C] ,
Beste [persoon C] ,
Om onnodig debacle te voorkomen lijkt het ons beter om de herstelkosten in mindering te brengen op de aanneemsom sloopwerken [adres] te [plaats] .
Dit kan eenvoudig met een creditnota groot 45x euro 40,00 excl BTW
Met vermelding van herstelkosten als finale kwijting.
Verder zou de kapot gereden bestrating en goten door U hersteld worden op korte termijn en uw kosten.
(…)
[persoon B]
Fam. [geïntimeerde]”.
Het e-mailbericht van 11 oktober 2021 van [geïntimeerde] aan [persoon C] van [appellante] en aan [persoon B] houdt in, voor zover relevant:
“
Voor ons is het ook akkoord als dit voor jullie het beste is.
Wel op voorwaarde dat de totale som (sloop- en herstelkosten) niet meer dan € 11.000,- ex BTW bedraagt.“.
De procedure bij de voorzieningenrechter en het executiegeschil
6.3.1.In deze procedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] veroordeelt:
1. tot deugdelijk en volledig herstel van alle schade aan oprit en drainagegoot op het perceel van [geïntimeerde] , zulks volgens de maatstaven van goed en deugdelijk werk,
2. tot het voor eigen rekening deugdelijk (doen) herstellen van de schade aan de fundering, opstallen en belendingen zoals vermeld in het rapport van [---] onder de punten 1 t/m 6,
3. tot het voor eigen rekening deugdelijk (doen) herstellen van de schade aan de belendingen van [persoon A] , door aan Aannemersbedrijf [ZZ] opdracht te geven voor de uitvoering van de werkzaamheden omschreven in diens offerte aan [persoon A] d.d. 17 december 2021,
4. aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 per dag, met een maximum van € 350.000,00, voor elke dag of gedeelte van een dag dat de correcte en volledige oplevering van de onder 1, 2 en 3 bedoelde herstelwerkzaamheden uitblijft na 15 maart 2022,
5. aan [geïntimeerde] een voorschot op een schadevergoeding te betalen van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening,
6. aan [geïntimeerde] een proceskostenvergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 2e dag na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening.
6.3.2.[appellante] heeft verweer gevoerd en in reconventie, samengevat, gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag van € 11.132,-, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Tegen deze vordering heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd.
6.3.3.De voorzieningenrechter heeft [appellante] in conventie veroordeeld tot
deugdelijk en volledig herstel van alle schade aan oprit en drainagegoot op het perceel van [geïntimeerde] , zulks volgens de maatstaven van goed en deugdelijk werk (rov. 7.1. van het bestreden vonnis),
het voor eigen rekening deugdelijk (doen) herstellen van de schade aan de opstallen zoals vermeld in de rapportage van [---] onder de punten 1 en 5 (rov. 7.2. van het bestreden vonnis),
het verrichten van deze werkzaamheden binnen vier weken na betekening van het vonnis aan [appellante] , op straffe van verbeurte van een aan [geïntimeerde] te betalen dwangsom van € 150,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 1 of 2 heeft voldaan, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt (rov. 7.3. van het bestreden vonnis).
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen en de kosten van de procedure in conventie tussen partijen gecompenseerd.
6.3.4.De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
6.3.5.Lopende dit hoger beroep is er een executiegeschil geweest. Daarin heeft [appellante] gevorderd dat door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, primair de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst, subsidiair de tenuitvoerlegging van de dwangsom wordt opgeheven, en meer subsidiair dat de looptijd van de dwangsom wordt opgeschort dan wel de dwangsom wordt verminderd tot nihil. [geïntimeerde] heeft in dit geding in reconventie verhoging van de dwangsom gevorderd. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 20 juli 2022 de vorderingen van [appellante] afgewezen en de dwangsom verhoogd tot € 500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00. In het door [appellante] ingestelde hoger beroep, heeft dit hof bij arrest van 4 oktober 2022 dit vonnis vernietigd. Het hof heeft
I. de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot herstel van de oprit en de drainagegoot en de daarmee samenhangende dwangsom geschorst totdat in de onderhavige zaak einduitspraak is gedaan,
II. het verbeuren van de dwangsom in verband met het herstel van de schade aan de opstallen zoals vermeld in de rapportage van [---] onder de punten 1 en 5 opgeschort tot 1 februari 2023, indien [persoon A] vóór 1 november 2022 toestemming heeft gegeven voor dit herstel, dan wel voor onbepaalde tijd, indien [persoon A] deze toestemming niet vóór 1 november 2022 heeft gegeven, en
III. de vordering van [geïntimeerde] tot verhoging van de dwangsom alsnog afgewezen.
Op 19 oktober 2022 heeft [persoon A] toestemming verleend voor de onder de punten 1 en 5 van het rapport van [---] genoemde herstelwerkzaamheden. Dit betekent dat het verbeuren van de dwangsom in verband met het herstel van de schade aan de opstallen zoals vermeld in de rapportage van [---] onder de punten 1 en 5, is opgeschort tot 1 februari 2023.
De procedure in hoger beroep