Uitspraak
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in (tussentijds) hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- de akte depot zijdens Ervé;
- de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.Kern van het geschil en beslissing van het hof
4.De beoordeling
Conditie Niet beschadigd, Structuur Licht verweerd (…) Analyse resultaat chrysotiel 10-15% Hechtgebonden (Ja/Nee) JA, Risicoklasse 2”.
“De werkzaamheden zullen op deze voet verder vervolgd worden. De folie blijft liggen tot aan de vrijgave, waarna het onafhankelijk laboratorium een visuele inspectie zal verrichten. Hierbij wordt extra aandacht geschonken aan de stukken die open liggen (desnoods wordt er een toplaagje vanaf gehaald)
”
mos in rijbak” en op het monster M6 “
restant op zolder” Asbest Cement is aangetroffen van de soort chrysotiel met massa percentage 10-15%, hechtgebonden. Ook op verschillende stofmonsters en kleefmonsters afgenomen in de kantine is chrysotiel aangetroffen.
locatie
€ 1.770,--;
zeer veel asbestdelen van de zeilen af in de rijbak”vielen. De getuige heeft tijdens het getuigenverhoor verduidelijkt daarmee bedoeld te hebben dat hij toen zag dat “
zeer veel stukjes golfplaat en mos van het zijl[hof: zeil]
afgleden” en hij daarbij “
met
zeggen dat het stukjes asbestplaat betrof, omdat de dakdekking bestond uit asbestplaten”. Ook heeft getuige Menschaar verklaard dat hij op 8 september 2018, daags na de vrijgave van de rijbak door Sanitas, is gaan controleren of “
alle verontreiniging uit de rijbak was verdwenen, zoals beloofd door Ervé” en hij daarbij “
diverse verontreinigingen (…) waarvan ik het zware vermoeden [van] had dat dit asbesthoudende materialen was” aantrof. Dat op dat moment zwarte deeltjes in de rijbak aanwezig waren, wordt ondersteund door de door Menschaar gemaakte en door SRI in het geding gebrachte foto’s.
mos in rijbak”), de zolder en de jurykamer. Getuige Vogels (destijds medewerker KIWA) heeft bevestigd tijdens de door hem uitgevoerde inspectie in de rijbak deeltjes afkomstig van het dak (“
mos” en “
ook schilfertjes dakplaat”) te hebben aangetroffen. Dat de ter plaatse van de rijbak en de kantine door KIWA aangetroffen deeltjes asbesthoudend zijn, is als gevolg van de meetresultaten van KIWA (hiervoor geciteerd in 4.1.1. onder l.) komen vast te staan.
handpickingzijn verwijderd zoals Ervé stelt, is evenmin gebleken, nu SRI onweersproken heeft gesteld dat Ervé geen voorwerpen voorhanden had (zoals een schep of vuilniszak) om deze deeltjes in weg te gooien, hetgeen ook door de deskundigen is opgemerkt. Door Ervé is geen verklaring gegeven voor het ontbreken van zulke voorwerpen dan wel anderszins aannemelijk gemaakt dat de door haar medewerkers aangetroffen (vermoedelijk asbesthoudende) deeltjes anderszins op zorgvuldige wijze zouden (kunnen) zijn opgeruimd.
vele malen waarschijnlijker is” en “
in de lijn der verwachtingen ligt” dat het asbest is vrijgekomen als gevolg van de werkzaamheden die SRI direct na de vrijgave heeft uitgevoerd, zonder dit gemotiveerd te onderbouwen of een duidelijke verklaring te geven voor de in de kantine (op zolder, op de brandslang en in de jurykamer) aangetroffen asbestdeeltjes. Hetgeen door Ervé naar voren is gebracht ter staving van de theoretisch door haar geschetste scenario’s, is onvoldoende om vast te stellen dat de door KIWA aangetroffen asbestdeeltjes uitsluitend als gevolg van de door of namens SRI uitgevoerde dakwerkzaamheden na de vrijgave door Sanitas in de rijbak en de kantine terecht zijn gekomen. Hetgeen door Ervé naar voren is gebracht biedt dan ook onvoldoende aanknopingspunten om hetgeen door SRI in het kader van haar bewijslevering naar voren is gebracht te ontkrachten.
e-mailcorrespondentie blijkt dat [persoon A] (Ervé) [persoon F] (SRI) eerst bij e-mailbericht van 5 september 2018 heeft bericht dat de “
visuele inspectie van het onafhankelijke laboratorium” op “
vrijdag a.s.[hof: 7 september 2018]
zal plaatsvinden om 10:00 uur”, waarna [persoon A] (Ervé) bij e-mailbericht van 6 september 2018 aan [persoon F] (SRI) heeft bericht dat de “
vrijgave wordt verplaatst naar Zaterdag[hof: 8 september 2018]” wegens “
het mindere weer”. Hierna heeft de eindinspectie toch plaatsgevonden op 7 september 2018. Door Ervé is niet gemotiveerd onderbouwd en door SRI betwist dat na het e-mailbericht van 6 september 2018 SRI op de hoogte is gesteld van de gewijzigde voorziene opleveringsdatum. Niet is dan ook komen vast te staan dat Ervé SRI tijdig heeft bericht dat het werk gereed was voor oplevering. Het hof volgt Ervé evenmin in haar betoog dat Menschaar namens SRI het werk heeft aanvaard en dat dat zou blijken uit het opleveringsdocument van 11 september 2018. SRI heeft de echtheid van de handtekening op het document betwist, zodat het opleveringsdocument op grond van artikel 159 lid 2 Rv geen bewijs oplevert zolang niet is bewezen van wie de ondertekening afkomstig is. Daarnaast is door Ervé niet onderbouwd dat Menschaar namens SRI bevoegd was het werk te aanvaarden dan wel het opleveringsdocument te ondertekenen, zodat zonder nadere uitleg die ontbreekt, niet is komen vast te staan dat het werk door ondertekening van het opleverformulier van 11 september 2018 is opgeleverd.
nu er ook maar het kleinste risico bestaat van vervuiling en alle potentiele consequenties van dien”. Ervé heeft als reactie op voornoemd bericht, bij e-mailbericht van eveneens 4 september 2018 (van [persoon A] aan [persoon F] ) aangegeven niet tot het aanbrengen van nieuw zand over te zullen gaan, maar SRI uitgenodigd voor de eindinspectie zodat zij de wijze van aanpak van de “
open stukken in de rijbak” kan zien waarbij “
extra aandacht geschonken” wordt aan de “
stukken die open liggen (desnoods word er een toplaagje vanaf gehaald)” en die “
grondig schoongemaakt” zullen worden. Zoals het hof reeds heeft overwogen heeft de eindinspectie buiten aanwezigheid van SRI plaatsgevonden zonder dat SRI op adequate wijze tijdig is bericht over de oplevering. Onder die omstandigheden kon en mocht Ervé er niet vanuit gaan dat SRI akkoord was met de door haar voorgenomen wijze van herstel of dat dat tot genoegen van SRI zou zijn gebeurd, dan wel dat de door SRI gemaakte bezwaren en voorbehouden ten aanzien van de uitvoering van de saneringswerkzaamheden zouden zijn komen te vervallen. Gelet op het voorgaande is van een stilzwijgende aanvaarding van het werk zonder gemaakte voorbehouden of vermelding van gebreken geen sprake. De consequenties die de wet in lid 2 en 3 van artikel 7:758 BW verbindt aan oplevering (na stilzwijgende aanvaarding) dienen in dit geval dan ook buiten toepassing te blijven.
grond” of “
bodem” in de zin van dat artikel faalt. Door SRI is voldoende gemotiveerd onderbouwd en door Ervé onvoldoende gemotiveerd weersproken dat het rijzand in de rijbak niet als zodanig kwalificeert en de rijbak evenals de rest van de manege daarmee niet onder de uitzondering van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 valt en in deze zaak dat besluit dus wél van toepassing is. Door het Productenbesluit Asbest en niet het Asbestverwijderingsbesluit 2005 als uitgangspunt te nemen voor de berekening van de schade van SRI heeft de rechtbank dan ook niet de juiste maatstaf toegepast. Grief 2 in incidenteel appel slaagt daarmee. Het hof zal hierna onderbouwen op welke gronden zij tot deze conclusie is gekomen.
bouwwerk” is in artikel 1 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 gedefinieerd:
gebouw” in de zin van artikel 1 lid 1 van de Woningwet dient te worden aangemerkt:
grond” en “
bodem” als bedoeld in artikel 2 onder a. zijn niet in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 gedefinieerd.
Stb.2005, 704) is voor zover van belang opgenomen:
In het besluit worden regels gesteld met betrekking tot het geheel of gedeeltelijk afbreken en uit elkaar nemen van een bouwwerk of object, het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit een bouwwerk of object en het opruimen van asbest of asbesthoudende producten na incidenten, zoals brand of storm. (…) Handelingen met betrekking tot puin, puingranulaat, bodem, grond, slib, baggerspecie en grondwater, vallen niet onder de reikwijdte van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, aangezien hieromtrent regels zullen worden gesteld in het kader van de uitwerking van het in de kabinetsnotitie Bodembeheer op goede gronden neergelegde beleid. (…)
Bodembeheer op goede gronden(Brief aan de Tweede Kamer van 7 oktober 2003 (
Kamerstukken II,2003/2004, 28 199)) zijn beleidsmaatregelen gepubliceerd ten aanzien van de borging van de kwaliteit van werkzaamheden en de integriteit van de bij bodembeheer betrokken partijen (de bodemintermediairs). Voorzien is in de certificatie en accreditatie van de bodemintermediairs, waaronder ook partijen betrokken bij bodemsanering en grondverzet. Met het geïntroduceerde kwaliteitsbeleid ten aanzien van intermediairs is beoogd aan te sluiten bij het bestaande productenbeleid in het kader van bodembeheer, waaronder de erkende kwaliteitsverklaringen van grond en andere bouwstoffen in het kader van het Bouwstoffenbesluit.
grond” was ten tijde van de publicatie van voornoemde kabinetsnotitie in artikel 1 lid 1 onder g van het Bouwstoffenbesluit gedefinieerd als:
niet-vormgegeven bouwstof met een vaste structuur, die van natuurlijke oorsprong is, niet door de mens is geproduceerd en onderdeel van de Nederlandse bodem kan uitmaken.”
WBb”) van toepassing.
bodem”:
het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.”
bodem”) was reeds bij de inwerkingtreding van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 van toepassing.
grond” is in artikel 1 van het besluit Bodemkwaliteit gedefinieerd als:
vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie.”
bodem” als bedoeld in artikel 1 WBb, zodat dit niet op die grond onder het bereik van de uitzondering van artikel 2 onder a. van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 valt. Partijen twisten over de vraag of het rijzand dient te worden aangemerkt als “
grond” als bedoeld in voornoemde uitzonderingsbepaling.
Bodembeheer op goede grondenwaarnaar in de toelichting bij artikel 2 Asbestverwijderingsbesluit 2005 wordt verwezen. Ook betreft het rijzand geen voor hergebruik bij bouwkundige toepassing bestemde grond als bedoeld in het Productenbesluit Asbest. Naar zijn aard verschilt het rijzand van de bulkmaterialen als bedoeld in artikel 2 Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Productenbesluit Asbest. Het rijzand is niet vrijgekomen na grondverzet of asbestsanering. Het rijzand is juist specifiek voor de toepassing als drainagezand in een manege door een bedrijf geprepareerd.
voor de hand ligt dat de concentratie (…) zand op een andere manier moet worden gemeten dan asbest in vaste onderdelen van een gebouw” en ter onderbouwing van die stelling verwezen naar de Nota van Toelichting bij het Productenbesluit Asbest. Het hof gaat daaraan dan ook als onvoldoende weersproken voorbij.
grond” in artikel 1 van het besluit Bodemkwaliteit de herkomst van het materiaal in tegenstelling tot de oude definitie van “
grond” vervat in artikel 1 van het Bouwstoffenbesluit is losgelaten en geen rol meer speelt dat het materiaal door de mens is geproduceerd, zoals Ervé onder verwijzing naar het rapport van deskundigen betoogt, brengt het hof gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is dat de samenstelling van de materialen in het rijzand zodanig is dat sprake is van grond “
in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen”als bedoeld in de definitie van “
grond” in het besluit Bodemkwaliteit. Voorts is in casu niet aan de orde of het rijzand in aanmerking komt voor hergebruik bij een nuttige toepassing in de bodem, oppervlaktewater of een werk als bedoeld in het besluit Bodemkwaliteit. De vraag die beantwoording behoeft is of het rijzand gelet op de aldaar aangetroffen asbestrestanten geschikt is voor het voorziene gebruik daarvan, te weten als toplaag in de open rijbak van een overdekte manege waarbij sprake is van directe blootstelling daaraan door gebruikers van de manege. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is naar het oordeel van het hof de uitzondering vervat in artikel 2 Asbestverwijderingsbesluit 2005 bij de beantwoording daarvan niet van toepassing.
grond” als bedoeld in artikel 2 Asbestverwijderingsbesluit 2005 bevinden. Vaststaat daarmee dat deze locaties (onderdelen van) een bouwwerk als bedoeld in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 betreffen, zodat ten aanzien daarvan de uitzondering vervat in artikel 2 Asbestverwijderingsbesluit 2005 toepassing mist. De normen voortvloeiend uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn daarmee daarop onverkort van toepassing. Namens SRI mocht KIWA dan ook conform de normen vervat in dat besluit onderzoek verrichten naar de aangetroffen asbestrestanten. Niet in geschil is dan ook dat in elk geval ter plaatse van de wanden van de rijbak en de kantine SRI saneringsmaatregelen als voorzien in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (en niet het Productenbesluit Asbest) mocht treffen en aanspraak kan maken op vergoeding van de uit dien hoofde gemaakte kosten.