3.1.1.In overweging 3.1 tot en met 3.7. van het beroepen vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten:
a. Aan de [adres] staat een woonboerderij. Deze woonboerderij is gesplitst in twee woningen: [huisnummer 1] (het voorhuis) en [huisnummer 2] (het achterhuis). [appellanten] is eigenaar en bewoner van [huisnummer 1] . [geïntimeerden] is eigenaar en bewoner van [huisnummer 2] . In de tuin van de woonboerderij staat een schuur (/garage/voormalige stal). Het voorste deel van de schuur is van [appellanten] Het achterste deel van de schuur is van [geïntimeerden]
b. [huisnummer 1] is bij het kadaster bekend als gemeente Nuland, [sectieletter] , [sectienummer 1] . [huisnummer 2] is bij het kadaster bekend als gemeente Nuland, [sectieletter] , [sectienummer 2] . Het perceel waarop het deel van de schuur van [appellanten] staat is bij het kadaster bekend als gemeente Nuland, [sectieletter] , [sectienummer 3] .
c. Op onderstaande tekening (overgelegd als productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie) zijn de perceelsgrenzen (de zwarte lijnen) schematisch zichtbaar. De arcering geeft de percelen van [appellanten] aan. De woonboerderij heeft het hof met rood aangegeven. De schuur heeft het hof met blauw aangegeven. De perceelnummers op deze tekening zijn niet actueel.
d. Deze situatie is als volgt ontstaan. Voorheen waren de zoon en schoondochter van [appellanten] eigenaar van de (gehele) woonboerderij. Zij hebben de woonboerderij verbouwd en gesplist in het voorhuis en het achterhuis. In 2004 hebben ze het voorhuis verkocht en geleverd aan hun (schoon)ouders [appellanten] Zij woonden zelf in het achterhuis. In 2013 kampten zoon en schoondochter met betalingsproblemen. Vanwege deze betalingsproblemen heeft de hypotheekhouder uiteindelijk het achterhuis executoriaal verkocht en geleverd aan Bodemgoed B.V. Bodemgoed B.V. heeft het achterhuis vervolgens verkocht en geleverd aan [geïntimeerden] [appellanten] is in het voorhuis blijven wonen.
e. Partijen hebben in 2015/2016 een rechtszaak gevoerd bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘-Hertogenbosch (zaaknummer C/01/297227 HA ZA 15-568). Voor zover van belang in deze procedure betroffen de geschilpunten:
- slaapkamer en scheidingsmuur
Op de eerste verdieping van de woonboerderij is een slaapkamer. [geïntimeerden] heeft deze slaapkamer op enig moment in gebruik genomen. [appellanten] was het daar niet mee eens. [appellanten] is van mening dat de slaapkamer bij zijn woning hoort en dus in eigendom aan hem toebehoort. [appellanten] heeft in conventie (onder andere) gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen medewerking te verlenen aan het plaatsen van een scheidingsmuur op de eerste verdieping overeenkomstig de splitsingstekening (van het kadaster van 14 november 2001) (zodat [geïntimeerden] geen gebruik meer kan maken van de slaapkamer).
- de erfgrens
In de tuin van de woonboerderij staat een hekwerk(/bouwhek). Partijen twisten over de vraag waar de erfgrens tussen hun percelen ligt en, daarmee samenhangend, op wiens grond het hekwerk staat. [appellanten] heeft in de procedure in 2016 gevorderd dat [geïntimeerden] medewerking zou verlenen aan het door het kadaster uitzetten van de erfgrens.
- de schuur en de erfdienstbaarheid van in- en uitrit[appellanten] kan zijn schuur alleen bereiken via het perceel van [geïntimeerden] (zoals zichtbaar is op de tekening hierboven, in rov. 3.1.1. onder c). Er is een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van het perceel van [appellanten] en ten laste van het perceel van [geïntimeerden] om naar de schuur te komen en gaan. Partijen twisten over de uitleg van deze erfdienstbaarheid. [appellanten] heeft in conventie gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen de erfdienstbaarheid te respecteren. [geïntimeerden] heeft in reconventie gevorderd [appellanten] te veroordelen medewerking te verlenen aan een nadere vastlegging van de erfdienstbaarheid.
Bij vonnis van 22 juni 2016 in die zaak heeft de rechtbank ten aanzien van voornoemde geschilpunten:
- ( in conventie) [geïntimeerden] veroordeeld medewerking te verlenen aan het plaatsen van een scheidingsmuur op de eerste verdieping overeenkomstig voormelde splitsingstekening (onder verbeurte van een dwangsom);
- ( in conventie) [geïntimeerden] veroordeeld medewerking te verlenen aan het door het kadaster uitzetten van de juiste grens tussen de percelen met veroordeling van [geïntimeerden] om het in strijd met de kadastrale meetgegevens geplaatste hekwerk te verwijderen.
- ( in reconventie) [appellanten] veroordeeld mee te werken aan een nadere vastlegging van de erfdienstbaarheid middels het ondertekenen van een daartoe strekkende notariële akte en bepaald dat indien [appellanten] niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis medewerking daaraan verleend, het vonnis in de plaats treedt van die medewerking;
f. [appellanten] heeft beslag doen leggen ten laste van [geïntimeerden] , omdat [appellanten] van mening is dat [geïntimeerden] dwangsommen uit het vonnis van 22 juni 2016 heeft verbeurd.
g. In/rond 2019 hebben partijen een kort geding gevoerd over de gelegde beslagen. De voorzieningenrechter heeft op 29 juli 2019 vonnis gewezen in die zaak.