ECLI:NL:GHSHE:2023:1139

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.302.840_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over splitsing en erfgrens met betrekking tot een woonboerderij

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een burengeschil over de splitsing en erfgrens van een woonboerderij. De appellanten, bewoners van het voorhuis, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin hun vorderingen deels zijn afgewezen. De zaak draait om verschillende geschilpunten, waaronder de eigendom van een slaapkamer, de erfgrens, en de toegang tot een schuur. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geïntimeerden, bewoners van het achterhuis, medewerking moesten verlenen aan het plaatsen van een scheidingsmuur en het uitzetten van de erfgrens. De appellanten vorderden in hoger beroep onder andere een dwangsom voor het niet naleven van het eerdere vonnis, een gebruiksvergoeding wegens gederfd woongenot, en toegang tot de schuur. Het hof heeft de grieven van de appellanten afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de geïntimeerden voldoende hadden voldaan aan de eerdere veroordelingen. De proceskosten in hoger beroep zijn voor rekening van de appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.302.840/01
arrest van 11 april 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] , ’s-Hertogenbosch,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] , ’s-Hertogenbosch,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. P.A. Bonaparte te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 november 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 augustus 2021, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, verweerders in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/361528 / HA ZA 20-519)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van [geïntimeerden] ;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte houdende overlegging producties 31 tot en met 36 van [geïntimeerden]
  • de mondelinge behandeling d.d. 2 december 2022.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De feiten
3.1.1.
In overweging 3.1 tot en met 3.7. van het beroepen vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten:
a. Aan de [adres] staat een woonboerderij. Deze woonboerderij is gesplitst in twee woningen: [huisnummer 1] (het voorhuis) en [huisnummer 2] (het achterhuis). [appellanten] is eigenaar en bewoner van [huisnummer 1] . [geïntimeerden] is eigenaar en bewoner van [huisnummer 2] . In de tuin van de woonboerderij staat een schuur (/garage/voormalige stal). Het voorste deel van de schuur is van [appellanten] Het achterste deel van de schuur is van [geïntimeerden]
b. [huisnummer 1] is bij het kadaster bekend als gemeente Nuland, [sectieletter] , [sectienummer 1] . [huisnummer 2] is bij het kadaster bekend als gemeente Nuland, [sectieletter] , [sectienummer 2] . Het perceel waarop het deel van de schuur van [appellanten] staat is bij het kadaster bekend als gemeente Nuland, [sectieletter] , [sectienummer 3] .
c. Op onderstaande tekening (overgelegd als productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie) zijn de perceelsgrenzen (de zwarte lijnen) schematisch zichtbaar. De arcering geeft de percelen van [appellanten] aan. De woonboerderij heeft het hof met rood aangegeven. De schuur heeft het hof met blauw aangegeven. De perceelnummers op deze tekening zijn niet actueel.
d. Deze situatie is als volgt ontstaan. Voorheen waren de zoon en schoondochter van [appellanten] eigenaar van de (gehele) woonboerderij. Zij hebben de woonboerderij verbouwd en gesplist in het voorhuis en het achterhuis. In 2004 hebben ze het voorhuis verkocht en geleverd aan hun (schoon)ouders [appellanten] Zij woonden zelf in het achterhuis. In 2013 kampten zoon en schoondochter met betalingsproblemen. Vanwege deze betalingsproblemen heeft de hypotheekhouder uiteindelijk het achterhuis executoriaal verkocht en geleverd aan Bodemgoed B.V. Bodemgoed B.V. heeft het achterhuis vervolgens verkocht en geleverd aan [geïntimeerden] [appellanten] is in het voorhuis blijven wonen.
e. Partijen hebben in 2015/2016 een rechtszaak gevoerd bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘-Hertogenbosch (zaaknummer C/01/297227 HA ZA 15-568). Voor zover van belang in deze procedure betroffen de geschilpunten:
- slaapkamer en scheidingsmuur
Op de eerste verdieping van de woonboerderij is een slaapkamer. [geïntimeerden] heeft deze slaapkamer op enig moment in gebruik genomen. [appellanten] was het daar niet mee eens. [appellanten] is van mening dat de slaapkamer bij zijn woning hoort en dus in eigendom aan hem toebehoort. [appellanten] heeft in conventie (onder andere) gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen medewerking te verlenen aan het plaatsen van een scheidingsmuur op de eerste verdieping overeenkomstig de splitsingstekening (van het kadaster van 14 november 2001) (zodat [geïntimeerden] geen gebruik meer kan maken van de slaapkamer).
- de erfgrens
In de tuin van de woonboerderij staat een hekwerk(/bouwhek). Partijen twisten over de vraag waar de erfgrens tussen hun percelen ligt en, daarmee samenhangend, op wiens grond het hekwerk staat. [appellanten] heeft in de procedure in 2016 gevorderd dat [geïntimeerden] medewerking zou verlenen aan het door het kadaster uitzetten van de erfgrens.
- de schuur en de erfdienstbaarheid van in- en uitrit[appellanten] kan zijn schuur alleen bereiken via het perceel van [geïntimeerden] (zoals zichtbaar is op de tekening hierboven, in rov. 3.1.1. onder c). Er is een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van het perceel van [appellanten] en ten laste van het perceel van [geïntimeerden] om naar de schuur te komen en gaan. Partijen twisten over de uitleg van deze erfdienstbaarheid. [appellanten] heeft in conventie gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen de erfdienstbaarheid te respecteren. [geïntimeerden] heeft in reconventie gevorderd [appellanten] te veroordelen medewerking te verlenen aan een nadere vastlegging van de erfdienstbaarheid.
Bij vonnis van 22 juni 2016 in die zaak heeft de rechtbank ten aanzien van voornoemde geschilpunten:
- ( in conventie) [geïntimeerden] veroordeeld medewerking te verlenen aan het plaatsen van een scheidingsmuur op de eerste verdieping overeenkomstig voormelde splitsingstekening (onder verbeurte van een dwangsom);
- ( in conventie) [geïntimeerden] veroordeeld medewerking te verlenen aan het door het kadaster uitzetten van de juiste grens tussen de percelen met veroordeling van [geïntimeerden] om het in strijd met de kadastrale meetgegevens geplaatste hekwerk te verwijderen.
- ( in reconventie) [appellanten] veroordeeld mee te werken aan een nadere vastlegging van de erfdienstbaarheid middels het ondertekenen van een daartoe strekkende notariële akte en bepaald dat indien [appellanten] niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis medewerking daaraan verleend, het vonnis in de plaats treedt van die medewerking;
f. [appellanten] heeft beslag doen leggen ten laste van [geïntimeerden] , omdat [appellanten] van mening is dat [geïntimeerden] dwangsommen uit het vonnis van 22 juni 2016 heeft verbeurd.
g. In/rond 2019 hebben partijen een kort geding gevoerd over de gelegde beslagen. De voorzieningenrechter heeft op 29 juli 2019 vonnis gewezen in die zaak.
3.2.
Het geschil in eerste aanleg
in conventie
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellanten] in eerste aanleg in conventie, zakelijk weergegeven:
de slaapkamer eerste verdieping en de scheidingsmuur
I [geïntimeerden] te veroordelen tot een dwangsom voor ieder(e) dag(deel) dat [geïntimeerden] niet voldoet aan het vonnis van 22 juni 2016,
II een verklaring voor recht dat de dwangsommen die de rechter heeft opgelegd in het vonnis van 22 juni 2016 daadwerkelijk zijn verschuldigd,
III. primair [geïntimeerden] te veroordelen tot het afbreken van de scheidingsmuur en [geïntimeerden] ertoe te verplichten de scheidingsmuur te plaatsen conform het vonnis van 22 juni 2016, op straffe van een dwangsom,
subsidiair te bepalen dat de afbraak en herstel van de muur op kosten van [geïntimeerden] geschiedt, waarbij [geïntimeerden] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten,
IV. [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van de door [appellanten] voorgeschoten kosten van de uitgebrachte exploten tot op heden begroot op een bedrag van € 1.259,79,
V. [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding wegens gederfd woongenot ten bedrage van € 19.332,
VI. [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van de kosten van de rapportages van de ingeschakelde deskundigen, totaal ten bedrage van € 500,
VII. [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 200 ter zake immateriële schadevergoeding,
de zolderkamer
VIII. [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding wegens gederfd woongenot van € 16.335,00,
de schuur
IX. [geïntimeerden] te veroordelen tot het toegang verlenen aan [appellanten] tot de schuur en de materialen naast die schuur, zonder enige hindernissen op te werpen,
op straffe van een dwangsom,
het hekwerk
X. [geïntimeerden] te veroordelen tot verplaatsing van het hekwerk, op straffe van een dwangsom,
XI. een verklaring voor recht dat het hekwerk op de grond van [appellanten] staat,
de notenboom
XII. een verklaring voor recht dat de notenboom op de grond van [appellanten] staat,
de waterleiding
XIII. [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 500,
XIV. een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] (in de dagvaarding staat ‘eisers’, maar het hof begrijpt dat dit een verschrijving is) onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van de waterleiding van [appellanten] ,
proceskosten
XV. [geïntimeerden] te veroordelen in de volledige proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellanten] kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
slaapkamer en scheidingsmuur
[geïntimeerden] heeft naar aanleiding van het vonnis van 22 juni 2016 het deurkozijn in de bestaande scheidingsmuur naast de slaapkamer verwijderd en de bestaande scheidingsmuur dichtgemetseld. [geïntimeerden] heeft verder in de bewuste slaapkamer vóór de bestaande scheidingsmuur een voorwand geplaatst.
Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerden] hiermee niet voldaan aan het vonnis van 22 juni 2016. De geplaatste voorwand is volgens [appellanten] niet geplaatst overeenkomstig de splitsingstekening van 14 november 2001. De splitsingslijn volgens de splitsingstekening van 14 november 2001 loopt volgens [appellanten] door de (dichtgemetselde) bestaande scheidingsmuur. De voorwand is door [geïntimeerden] dus geplaatst in de slaapkamer die eigendom is van [appellanten] stelt dat [geïntimeerden] de “scheidingsmuur” moet afbreken en een scheidingsmuur moet plaatsen conform het vonnis van 22 juni 2016. [appellanten] vordert afbraak van de voorwand (en niet van de bestaande scheidingsmuur). Ook maakt [appellanten] aanspraak op dwangsommen, kosten voor het uitbrengen van exploten, kosten voor de inschakeling van deskundigen, een vergoeding in verband met gederfd woongenot en gederfde levensvreugde.
zolderkamer
In de woonboerderij is op de tweede verdieping een zolderkamer aanwezig. Partijen twisten over de vraag wie eigenaar is van deze zolderkamer. [appellanten] stelt dat de zolderkamer zijn eigendom is. Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerden] de zolderkamer jarenlang wederrechtelijk in gebruik gehad. [appellanten] vordert een gebruiksvergoeding wegens gederfd woongenot van € 16.335,00.
de schuur en de erfdienstbaarheid van in- en uitrit
[appellanten] vordert veroordeling van [geïntimeerden] tot het verlenen van toegang aan [appellanten] tot de schuur en de materialen naast die schuur. [appellanten] stelt dat [geïntimeerden] het hem feitelijk onmogelijk maakt om in de schuur te komen. Er staat een schutting, aan de rechterzijgevel van de schuur bevindt zich bouwafval en betonnen tegels, er staat een haag en er bevindt zich hedera, aldus [appellanten] Daarnaast stelt [appellanten] dat [geïntimeerden] hem weg stuurt en hij een grotere deur in de schuur nodig heeft.
de erfgrens, het hekwerk en de notenboom
[appellanten] heeft naar aanleiding van het vonnis van 22 juni 2016 het kadaster niet ingeschakeld. Volgens [appellanten] volgt de erfgrens uit een kadastrale meting uit 2004. (productie 17 bij dagvaarding in eerste aanleg). [appellanten] vordert veroordeling van [geïntimeerden] tot verplaatsing van het hekwerk en een verklaring voor recht dat het hekwerk op zijn grond staat. [appellanten] vordert een verklaring voor recht dat de notenboom op zijn grond staat.
de waterleiding
Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerden] water van hem gestolen. [appellanten] stelt dat [geïntimeerden] een waterleiding heeft doorgeknipt en er een kraantje op heeft bevestigd. [appellanten] stelt hier foto’s van te hebben gemaakt. [appellanten] heeft aangifte bij de politie gedaan van diefstal van water. Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerden] zijn tuin gesproeid met het water. [appellanten] onderbouwt zijn stelling met een schriftelijke verklaring van [de buurman] , de gedane aangifte en correspondentie met Brabant Water.
3.2.3.
[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
in reconventie
3.2.4.
In reconventie in eerste aanleg vorderde [geïntimeerden] , samengevat, als volgt:
de beslagen
A. [appellanten] te veroordelen om alle ten laste van [geïntimeerden] gelegde beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom,
de schuur
B. [appellanten] te veroordelen om conform het vonnis van 22 juni 2016 mee te werken aan het vastleggen van een recht van overpad via de nieuwe in- en/of uitrit, op straffe van een dwangsom,
de erfgrens
C. [appellanten] te veroordelen om conform het vonnis van 22 juni 2016 mee te werken aan het door het kadaster uitzetten van de juiste grens tussen de percelen van partijen aan de linker/westelijke zijde van de woningen, op straffe van een dwangsom,
de riolering
D. [appellanten] te verbieden de riolering waar partijen samen gebruik van maken af te koppelen en/of zodanige handelingen te verrichten, waardoor [geïntimeerden] geen gebruik meer kan maken van de riolering, op straffe van een dwangsom,
het hekwerk
E. [appellanten] te veroordelen om het hekwerk, voor zover deze op de grond van [geïntimeerden] staat, te verplaatsten zodat deze niet meer op grond van [geïntimeerden] staat, op straffe van een dwangsom,
de glasvezelkabel
F. een verklaring voor recht dat de glasvezelkabel onder de grond van [geïntimeerden] loopt,
proceskosten
G. [appellanten] te veroordelen in de volledige proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.5.
Daaraan heeft [geïntimeerden] – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.
de beslagen
[appellanten] heeft executoriaal beslag laten leggen op de woning van [geïntimeerden] ter inning van de dwangsommen die zijn opgelegd bij het vonnis van 22 juni 2016. Volgens [geïntimeerden] heeft hij door de scheidingsmuur dicht te metselen en de voorwand te plaatsen, medewerking verleend aan het vonnis van 22 juni 2016 en zijn de dwangsommen niet verbeurd. [geïntimeerden] stelt dat het beslag dan ook onrechtmatig is gelegd.
de schuur
Naar aanleiding van het vonnis van 22 juni 2016 is de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid niet notarieel vastgelegd door partijen.
[geïntimeerden] wil dit alsnog laten vastleggen met medewerking van [appellanten] Volgens [geïntimeerden] staat een fout in het dictum van het vonnis van 22 juni 2016. Er staat in rechtsoverweging 5.6 “sub 5.4” in plaats van “sub 5.5”.
de erfgrens en het hekwerk
De ligging van de erfgrens en het/een hekwerk is onderwerp van geschil tussen partijen.
de riolering
Partijen maken gebruik van dezelfde rioolaansluiting. [appellanten] wil de riolering afkoppelen, zodat deze alleen dienst blijft doen ten behoeve van zijn afvoer. Volgens [geïntimeerden] heeft [appellanten] toestemming van [geïntimeerden] nodig om de riolering af te mogen koppelen. Het afkoppelen van de riolering leidt ertoe dat [geïntimeerden] geen afvoer meer heeft en geen gebruik meer kan maken van sanitaire voorzieningen. [geïntimeerden] zou in dat geval genoodzaakt zijn om een nieuwe riolering aan te leggen. [geïntimeerden] vordert daarom een verbod voor [appellanten] om de riolering af te koppelen.
de glasvezelkabelOnder de grond loopt een glasvezelkabel. [appellanten] heeft bij brief van 28 oktober 2019 aan [geïntimeerden] aangegeven dat de glasvezelkabel via het grondgebied van [appellanten] naar de woning van [geïntimeerden] wordt gebracht en dat hij deze van zijn grondgebied zal verwijderen. Volgens [geïntimeerden] loopt de glasvezelkabel onder zijn perceel door. Volgens [geïntimeerden] is de glasvezelkabel door natrekking zijn eigendom. [geïntimeerden] vreest dat [appellanten] de glasvezelkabel zal verwijderen.
3.2.6.
In het tussenvonnis van 14 oktober 2020 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.7.
In het eindvonnis van 11 augustus 2021 heeft de rechtbank in conventie [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van (i) de kosten van afbraak en herstel van de voorwand (met een maximum van € 2.500,00) en (ii) een gebruiksvergoeding wegens gederfd woongenot van de slaapkamer van € 1.575,00. De rechtbank heeft de proceskosten in conventie gecompenseerd.
In reconventie heeft de rechtbank [appellanten] veroordeeld tot (i) opheffing van de ten laste van [geïntimeerden] gelegde beslagen, (ii) medewerking aan het door het kadaster uitzetten van de erfgrens tussen de percelen van partijen, en (iii) verwijdering van het hekwerk voor zover deze op grond van Van Santvoort is. De rechtbank heeft [appellanten] verboden de riolering af te koppelen. De rechtbank heeft (onder voorwaarden) dwangsommen opgelegd en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten in reconventie (vermeerderd met rente en kosten).
3.3.
Het geschil in hoger beroep
3.3.1.
[appellanten] heeft in hoger beroep 10 grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. [appellanten] heeft in hoger beroep zijn eis verminderd. Bij memorie van grieven heeft [appellanten] zijn vorderingen, als weergegeven in de dagvaarding in hoger beroep, met betrekking tot immateriële schade, de zolderkamer, het bouwhek, de notenboom en de voorgevel ingetrokken. Na eiswijziging vordert [appellanten] in dit hoger beroep:
Terzake de scheidingsmuur eerste verdieping
a. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen, in de zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis een dwangsom op te leggen van € 500,00 voor iedere dag dat [geïntimeerden] niet voldoet aan de sub 5 punt 1 vermelde veroordeling, zoals vermeld in het vonnis van 22 juni 2016 (zie hiervoor rov. 3.1.1, vierde gedachtestreepje) met een maximum van € 30.000,00;
b. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] de dwangsommen die de rechter heeft opgelegd in het vonnis d.d. 22 juni 2016 daadwerkelijk zijn verschuldigd;
c.
primair[geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot het afbreken van de scheidingsmuur in de slaapkamer eerste verdieping en [geïntimeerden] ertoe te verplichten de scheidingsmuur te plaatsen, conform het gewezen vonnis d.d. 22 juni 2016 een en ander onder oplegging van een dwangsom van 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat [geïntimeerden] niet voldoet aan de sub 5 punt 1. vermelde veroordeling, zoals vermeld in het vonnis d.d. 22 juni 2016 met een maximum van € 30.000,00;
subsidiairte bepalen dat de afbraak en herstel van de muur op kosten van [geïntimeerden] geschiedt, waarbij [geïntimeerden] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de kosten;
d. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door [appellanten] voorgeschoten kosten van de uitgebrachte exploten (begroot op € 1.259,79 tot datum dagvaarding in hoger beroep);
e. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding wegens gederfd woongenot in verband met de slaapkamer eerste verdieping ten bedrage van € 19.332,00, althans van een zodanig in goede justitie te bepalen bedrag;
f. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van de rapportages van de ingeschakelde deskundigen, en bedrage van € 500,00;
Ter zake de schuur
i. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot het toegang verlenen aan [appellanten] tot de schuur/stal alsmede de materialen naast de schuur/stal, zonder enige hindernissen op te werpen, van welke aard dan ook,
ii. een en ander hoofdelijk onder oplegging van een dwangsom van 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat [geïntimeerden] niet voldoet aan dit gebod met een maximum van € 30.000,00.
Ten aanzien van de (reconventionele) vorderingen van [geïntimeerden]
[appellanten] heeft in zijn dagvaarding in hoger beroep tevens geconcludeerd tot ontzegging van de reconventionele vorderingen van [geïntimeerden] strekkende tot – zakelijk weergegeven – opheffing van het beslag van [appellanten] en veroordeling van [appellanten] tot medewerking aan het uitzetten van de erfgrens door het Kadaster en tot verwijdering/verplaatsing van het hekwerk voor zover op grond van [geïntimeerden] door [appellanten] (onder oplegging van dwangsommen).
Proceskosten
Een en ander met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties (vermeerderd met rente en kosten) en tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan (vermeerderd met rente).
3.3.2.
[geïntimeerden] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellanten] in het hoger beroep en bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in beide instanties (vermeerderd met rente en (na)kosten).
3.3.4.
De grieven van [appellanten] strekken in de kern tot toewijzing van zijn (na eisvermindering overgebleven) vorderingen. Het hof zal hierna de grieven van [appellanten] voor zover aan de orde in dit hoger beroep (zie hierna 3.3.6) per geschilpunt behandelen.
geen nadere schriftelijke ronde
3.3.5.
Relatief kort voordat de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden, heeft mr. Laatsman zich teruggetrokken en mr. Rademakers zich gesteld als advocaat van [appellanten] In verband met deze advocatenwisseling heeft [appellanten] verzocht om een nadere schriftelijke ronde. Het hof wijst dat verzoek van [appellanten] af. Naar het oordeel van het hof is [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende gelegenheid geboden zijn stellingen en weren toe te lichten, van welke gelegenheid hij ook gebruikt heeft gemaakt. [appellanten] heeft ook niet concreet aangegeven op welk(e) punt(en) een nadere schriftelijke ronde nodig is.
omvang van het hoger beroep
3.3.6.
[geïntimeerden] heeft berust in het vonnis. [appellanten] heeft bij memorie van grieven zijn eis verminderd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellanten] voorts berust in de maximering door de rechtbank van de door [geïntimeerden] te betalen herstelkosten (met betrekking tot de slaapkamer) tot € 2.500,00 en in de afwijzing van de rechtbank van de vordering omtrent het (vermeend) onrechtmatig watergebruik door [geïntimeerden] , waarmee de grieven 5 en 9 van [appellanten] geen onderdeel meer uitmaken van dit hoger beroep. Door [appellanten] zijn verder geen grieven gericht tegen de overwegingen of de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de vorderingen van [geïntimeerden] (in eerste aanleg in reconventie), zodat in dit hoger beroep nog uitsluitend aan de orde zijn de vorderingen van [appellanten] met betrekking tot (i) de scheidingsmuur (grieven 1 t/m 4: zie hierna 3.4.) (ii) de gebruiksvergoeding (grieven 6 tot en met 8: zie hierna 3.5.) en (iii) de toegang tot de schuur (grief 10: zie hierna 3.6.).
3.4.
De scheidingsmuur
3.4.1.
Door [appellanten] is niet voldoende duidelijk onderbouwd dat de scheidingsmuur zich niet op de splitsingslijn bevindt en [geïntimeerden] om die reden het vonnis van de rechtbank van 22 juni 2016 niet, niet tijdig, dan wel niet deugdelijk zou hebben uitgevoerd. In het vonnis van 22 juni 2016 heeft de rechtbank overwogen dat de scheidingsmuur zich bevindt op de splitsingslijn. Zulks was tussen partijen ten tijde van het wijzen van het beroepen vonnis niet meer in geschil.
3.4.2.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [geïntimeerden] niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het vonnis van 22 juni 2016, betoogt [appellanten] dat [geïntimeerden] met de verwijdering van het deurkozijn uit de bestaande scheidingsmuur met het dichtmetselen van die opening, niet een scheidingsmuur heeft ‘geplaatst’. Het plaatsen van een scheidingsmuur betekent volgens [appellanten] dat de bestaande scheidingsmuur had moeten worden afgebroken en een nieuwe muur had moeten worden gerealiseerd. Volgens [appellanten] is dat van belang omdat de bestaande scheidingsmuur niet op de splitsingsgrens staat, maar vijf cm staat in de kamer dus op het perceel van [appellanten] Dat de scheidingsmuur niet zou zijn gesitueerd ter plaatse van de splitsingslijn, is voor het eerst door [appellanten] in hoger beroep betoogd. [appellanten] heeft niet toegelicht of met stukken onderbouwd dat de scheidingsmuur niet conform de splitsingstekening is geplaatst op de splitsingslijn. Dit standpunt wijkt af van hetgeen hij in eerste aanleg ten aanzien van de muur en de splitsingslijn heeft betoogd. Hij heeft geen uitleg gegeven voor dit ten opzichte van het debat in eerste aanleg afwijkende standpunt. Door [geïntimeerden] is betwist dat de muur zich niet op de splitsingslijn zou bevinden. [appellanten] heeft zijn stelling als reactie op de betwisting van [geïntimeerden] niet nader toegelicht, zodat niet kan worden vastgesteld dat de scheidingsmuur zich niet op de splitsingslijn bevindt, maar 5 cm op het perceel van [appellanten]
3.4.3.
Daar komt bij dat [geïntimeerden] gemotiveerd heeft betwist dat hij niet dan wel ondeugdelijk uitvoering zou hebben gegeven aan hetgeen waartoe hij ten aanzien van de scheidingsmuur ter plaatse van de slaapkamer op de eerste verdieping bij vonnis van 22 juni 2016 is veroordeeld. [geïntimeerden] stelt bij brief van 6 juli 2016 en 26 juli 2016 door [appellanten] te zijn gesommeerd tot uitvoering van voornoemde veroordeling, waarbij [appellanten] heeft verzocht het deurkozijn in de bestaande scheidingsmuur te verwijderen en de opening in die scheidingsmuur dicht te metselen, aan welke sommaties [geïntimeerden] heeft voldaan conform de instructies van [appellanten] Dat [appellanten] voornoemd verzoek heeft ingewilligd en [geïntimeerden] daaraan in augustus 2016 gevolg heeft gegeven, blijkt uit de tussen partijen gevoerde en overgelegde correspondentie. Gelet op het voorgaande heeft [appellanten] onvoldoende onderbouwd waarom ter uitvoering van het vonnis van 22 juni 2016 van [geïntimeerden] een andere uitvoering dan het dichtmetselen van de opening na verwijdering van het kozijn in de scheidingsmuur – zoals door hem bij monde van zijn advocaat aan [geïntimeerden] bij brief van 6 juli 2016 is verzocht – mocht worden verlangd.
3.4.4.
Voor zover [appellanten] betoogt dat [geïntimeerden] voornoemde werkzaamheden te laat zou hebben uitgevoerd, volgt het hof hem hierin evenmin. [appellanten] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep zich beroepen op een brief zijnerzijds aan [geïntimeerden] van 24 oktober 2016, waarin hij [geïntimeerden] (opnieuw) heeft gesommeerd de opening in de bestaande scheidingsmuur dicht te metselen, waaruit volgens hem zou blijken dat op dat moment de opening nog niet was dichtgemetseld. Volgens [appellanten] kan [geïntimeerden] dwangsommen verbeuren, nu het vonnis van 22 juni 2016 vrijwel direct na het wijzen daarvan aan [geïntimeerden] is betekend.
3.4.5.
Het hof volgt [geïntimeerden] in zijn bezwaar tegen voornoemd beroep gelet op het tijdstip van indiening daarvan (na memorie van grieven in hoger beroep). Voornoemd beroep behelst immers een ten opzichte van zijn memorie van grieven nieuwe grondslag ter onderbouwing van de vordering van [appellanten] dat hij dwangsommen heeft verbeurd. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het nemen van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
Nu geen sprake is van toestemming van [geïntimeerden] tot het toelaten van de nieuwe grief en evenmin is gesteld of gebleken dat een uitzondering op de twee-conclusie-regel aan de orde is, passeert het hof het beroep van [appellanten] op de niet tijdige uitvoering van de metselwerkzaamheden aan de bestaande scheidingsmuur.
3.4.6.
Daar komt bij dat [geïntimeerden] , met een verwijzing naar de tussen partijen gevoerde correspondentie en overgelegd foto’s, gemotiveerd heeft betwist dat van een niet tijdige uitvoering sprake is nu hij reeds in de zomer van 2016 (tegelijk met de plaatsing van de voorwand en conform de instructies van [appellanten] ) het deurkozijn heeft verwijderd en de opening in de bestaande scheidingsmuur heeft dichtgemetseld. Als reactie op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerden] heeft [appellanten] zijn stellingen op dat punt niet nader onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerden] niet tijdig uitvoering heeft gegeven aan de veroordeling in het vonnis van 22 juni 2016 met betrekking tot de scheidingsmuur ter plaatse van de slaapkamer. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
3.4.7.
Het voorgaande brengt met zich dat [geïntimeerden] niet de gelegenheid zal worden geboden tot indiening van een nadere akte zoals verzocht tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, wegens gebrek aan belang.
De overige vorderingen van [appellanten] waaraan de niet tijdige of ondeugdelijke uitvoering van de metselwerkzaamheden ter plaatse van de bestaande scheidingsmuur ten grondslag liggen (onder meer ter zake verbeurde dwangsommen en explootkosten), behoeven gelet op het voorgaande geen afzonderlijke behandeling en worden afgewezen. De grieven 1 tot en met 4 van [appellanten] falen dus.
3.5.
De gebruiksvergoeding
3.5.1.
Het hof volgt [geïntimeerden] niet in zijn betoog dat de onderbouwing van [appellanten] van zijn stuitingshandeling met de verwijzing naar zijn brief van 2 augustus 2014 (met als bijlage de brief van [de makelaar] van 26 juli 2014, overgelegd als productie 32 bij memorie van grieven) een nieuwe grief behelst. Uit grief 7 en de toelichting daarbij blijkt dat deze is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de verjaring, zodat de toelichting van [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van voornoemde stuitingshandeling dient te worden gezien als een (toelaatbare) nadere uitwerking van de memorie van grieven.
3.5.2.
Het hof overweegt dat voornoemde brief kwalificeert als stuitingshandeling van [appellanten] jegens [geïntimeerden] Uit die brief blijkt immers duidelijk dat [appellanten] [geïntimeerden] “
financieel aansprakelijk” zal stellen indien hij gebruik maakt van de slaapkamer op de eerste verdieping. Uit de als bijlage bij voornoemde brief gevoegde brief van de bij de veiling betrokken makelaar van 26 juli 2014 blijkt verder dat de slaapkamer “
juridisch gezien niet bij het Registergoed dat destijds op de veiling is gekocht en daarna is doorverkocht” aan [geïntimeerden] behoort, zodat het voor [geïntimeerden] kenbaar was dat de slaapkamer niet behoorde tot het aan hem geleverde.
3.5.3.
Met inachtneming van de verjaringstermijn van 5 jaren voor de vordering tot een gebruiksvergoeding voortvloeiend uit artikel 3:310 BW had [appellanten] op grond van voornoemde stuitingshandeling laatstelijk op 2 augustus 2019 [geïntimeerden] dienen te dagvaarden voor het onrechtmatig gebruik van de slaapkamer van 18 oktober 2013 (datum levering pand) tot 2 augustus 2014 (datum laatste stuitingsbrief). De dagvaarding in eerste aanleg in deze procedure dateert van 3 augustus 2020 en is daarmee te laat ingesteld. De stuitingshandeling sorteert als gevolg daarvan niet het door [appellanten] gewenste effect. Het voorgaande heeft als gevolg dat de grief niet slaagt en de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het tijdvak waarover [appellanten] aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding in stand blijft.
3.5.4.
[appellanten] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht te berusten in de door de rechtbank toegepaste grondslag voor de berekening van de gebruiksvergoeding voor de slaapkamer, zodat ook de berekening door de rechtbank van de verschuldigde gebruiksvergoeding zal worden bekrachtigd. De grieven 6 tot en met 8 van [appellanten] falen.
3.6.
De schuur
3.6.1.
Niet voldoende onderbouwd is door [appellanten] dat sprake is van door [geïntimeerden] veroorzaakte verhinderingen ten aanzien van de toegang tot de schuur. [geïntimeerden] heeft toegelicht dat de toegang tot de schuur werd belemmerd door een door [appellanten] zelf aangebracht slot op het hek ter plaatse van de schuur. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is aan bod gekomen dat het slot eerst kort voor de zitting is verwijderd. Dat de heg en de schuur zijn overwoekerd omdat tot voor kort ter plaatse niet gesnoeid kon worden, is dan ook geen omstandigheid die aan [geïntimeerden] kan worden toegerekend.
3.6.2.
Grief 10 faalt dan ook.
3.7.
Slotsom
3.7.1.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven van [appellanten] falen en het beroepen vonnis zal worden bekrachtigd. Bijgevolg is ook de vordering van [appellanten] om [geïntimeerden] te veroordelen om al wat [appellanten] ter uitvoering van dit vonnis aan [geïntimeerden] hebben voldaan terug te betalen, niet toewijsbaar. Voorts is bewijslevering niet aan de orde.
3.7.2.
[appellanten] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2021;
- veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] op € 772,-- aan griffierecht en op € 3.062,-- aan salaris advocaat;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2023.
griffier rolraadsheer