Als getuige heeft [appellant] onder meer verklaard:
“(…) Ik antwoord: Ik kan er weinig over zeggen. Hij heeft geen 40000 euro contant aan mij
gegeven.
De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat er drie getuigen hebben verklaart dat [geïntimeerde]
tegen hen heeft gezegd dat hij 40000 euro aan mij contant heeft gegeven in 2008 of 2009.
Ik antwoord: Ze gaan uit van wat hij gezegd heeft, maar dat betekent niet dat het waar is.
De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat [persoon C] heeft verklaard dat hij er ook met mij
over gesproken heeft.
Ik antwoord: nee dat klopt niet. Heb ooit met [persoon C] aan de telefoon gesproken over een
verzekering maar dat was nooit over geld ofzo. Ik ben nooit bij hem op kantoor geweest, en
voor zover hij dat verklaard heeft, is dat ook niet waar.
Mr. Griffioen vraagt mij of ik over de afwikkeling van de nalatenschap van mijn moeder met
de heer [persoon C] heb gesproken.
Ik antwoord: ja. [persoon C] had gebeld. Mijn ouders hadden schuld bij cz. Ik zei: dan doe je de
verdeling van de nalatenschap anders en maak je er 80/20 van. Dan heeft [geïntimeerde] meer en
kan de schuld van cz worden afgelost. Met de 80/20 van de nalatenschap bedoel ik 80/20 van
mijn legitieme portie. Ook hiervoor ben ik nooit op het kantoor bij [persoon C] geweest.
De raadsheer-commissaris vraagt mij over de mail van [persoon C] aan mij, van 4 februari 2016.
Ik antwoord: klopt, dat is niet zo. Ik ben niet op kantoor geweest. Ik heb wel een gesprek
gehad over die 80/20 waarover ik eerder verklaarde maar dat was aan de telefoon.
De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat [persoon C] beweerde dat er gesproken was over
de geldlening.
Ik antwoord: dat heb ik gelezen ja. Ik heb het ontkent na de dagvaarding. Ik werk niet zo met
meteen antwoorden. Bovendien ben ik niet zo handig met computers. In de stukken heb ik al
verklaard waarom ik niet eerder heb gereageerd. Ik heb ook niet op het concept
geldleningsovereenkomst gereageerd dat [persoon C] had gevraagd om te ondertekenen.
Mr. Griffioen vraagt mij hoe mijn verstandhouding was met mijn broer in 2008/2009 was.
Ik antwoord: Toen ik klein was, was de verstandhouding goed. Daarna is dat minder
geworden. Rond 2000 was de verstandhouding verstoord. Kwam puur omdat hij mijn ouders
lastig viel. Hij schold ze uit. Hij schold mijn moeder uit voor van alles en nog wat.
De raadsheer-commissaris vraagt mij of ik belastingschulden heb gehad of andere financiële
problemen.
Ik antwoord: Ik had problemen met de belastingdienst, klopt. Ik had twee bedrijven, mijn
boekhouder overleed en toen ging het mis. Met de andere boekhouder ging het mis. Ik ben
niet zo van dat zoals ik zei. Ik geef die papieren af en vertrouw dat het goed was. Dat was
rond 2011/2012. Ik heb toen geen geldleningen hoeven aangaan om het af te lossen. Belastingdienst is toen boos geworden, ik had een snackbar en de inventaris ervan is geveild door de belastingdienst. Toen was de belastingschuld voldaan. Ik heb niet van derden hoeven lenen.
Mr. Griffioen vraagt mij hoe de relatie was tussen [geïntimeerde] en zijn zoon [persoon B] . Wat weet je
van de reden dat zij elkaar lange tijd niet zagen?
Ik antwoord: Ik weet niet waarom. Ik weet wel dat hij 15 jaar niet thuis is geweest. Hij kwam
wel bij opa en oma, bij mijn ouders. Maar 15 jaar lang is hij niet bij [geïntimeerde] thuis geweest.
Mr. Griffioen vraagt hoe het zat met [persoon A] .
Ik antwoord: [persoon A] is altijd thuis blijven wonen. Hij woont nu nog steeds in dat huis.
Mr. Griffioen vraagt of ik contact had met mijn broer of zijn zoons in 2008/2009.
Ik antwoord: Contact dat had ik wel maar we gingen niet uiteten ofzo. Met [geïntimeerde] had ik contact over mijn moeder en vader. We belden dan meestal alleen. Ik ging niet naar hem toe. Ik had contact met mijn broer dus, met [persoon B] had ik helemaal geen contact en met [persoon A] alleen
als hij zijn vader wilde verdedigen.
Mr. Griffioen vraagt mij of [geïntimeerde] handelde in auto’s. De raadsheer-commissaris vraagt mij of hij veel contant geld had.
Ik antwoord: Van vroeger uit had hij altijd veel geld. Ik denk contant. Ik weet niet hoe hij aan zijn geld kwam. Ik weet niet of hij op het laatste nog veel geld had. Hij stond vanaf een
bepaald moment wel altijd bij mijn ouders aan de deur om geld te vragen. Dus ik weet niet
hoe het toen zat, maar vroeger had hij veel geld. Vanaf 2000 ongeveer heeft hij steeds minder gehad, denk ik. Maar ik weet het niet. Vanaf die tijd vroeg hij namelijk wel steeds
geld aan mijn ouders.
De raadsheer-commissaris vraagt mij vanaf welk moment hij geld vroeg bij mijn ouders.
Ik antwoord: Dat was na de scheiding, dat was rond 2000.
Mr. Griffioen vraagt mij of ik van de heer [persoon C] een email heb gekregen over de wijze van
afbetaling van die vermeende geldlening door middel van verrekening met mijn legitieme
portie.
Ik antwoord: Nee. Ik heb geen email gekregen van [persoon C] . Dat weet ik zeker.
De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat ik op een email van 11 mei 2016 wel geantwoord heb op 11 mei 2016, productie 19 bij akte van 18 juli 2018. Die e-mails worden
mij nu op papier getoond.
Ik antwoord: Dit gaat niet over de lening.
Mr. Goumans vraagt hoe mijn contact was met [persoon B] .
Ik antwoord: nee, ik had alleen contact via Facebook. Maar ik praatte niet met hem.
Mr. Goumans houdt mij voor dat [persoon B] als getuige heeft verklaard dat hij een keer bij een
gesprek tussen [geïntimeerde] en mij aanwezig is geweest, waarbij [geïntimeerde] een opmerking zou
hebben gemaakt over de aan mij verstrekte lening en waarbij ik bevestigend geknikt zou
hebben.
Ik antwoord: ik ben nooit samen ergens met [persoon B] geweest. Dat is nooit gebeurd. Ik weet ook
niet of ik bevestigend geknikt hebt. Maar ik snap de vraag ook niet. Ik zal wel geknikt hebben want als [geïntimeerde] een euro wilde hebben dan ging hij het ook halen. Maar ik heb
[persoon B] pas voor de eerste keer hier weer gezien.
(…)”.