In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken is van meerdere tenlastegelegde feiten, maar wel is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen en een taakstraf van 200 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep voor wat betreft de vrijspraken en om de opgelegde straf te verhogen naar 46 dagen gevangenisstraf en een taakstraf van 200 uren. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 februari 2020 in zijn woning in Rotterdam 699,2 gram heroïne aanwezig had. De verdachte was de enige ingeschreven bewoner van het adres en het hof oordeelde dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken en het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De teruggave van een in beslag genomen Nokia is gelast.