ECLI:NL:GHSHE:2023:113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
20-000553-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkrachting met hogere straf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van verkrachting en poging tot diefstal. De feiten vonden plaats in de nacht van 26 februari 2020, toen de verdachte een studentenkamer in Maastricht binnendrong en de studente met geweld en bedreigingen meer dan een uur lang verkrachtte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf echter verhoogd naar 48 maanden, met 12 maanden voorwaardelijk en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een verbod op alcohol- en druggebruik. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 10.202,93, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal, omdat niet bewezen kon worden dat hij de intentie had om goederen te stelen. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, dat nog steeds met de gevolgen van de verkrachting kampt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000553-22
Uitspraak : 24 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 februari 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-165549-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 2000,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuw Vosseveld 2 –
het Huis van Bewaring te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, het onder feit 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als ‘verkrachting’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank – naast de algemene voorwaarden waaronder begrepen dat de verdachte zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit – bijzondere voorwaarden verbonden, in de vorm van een meldplicht, een ambulante en eventueel klinische behandeling, een drugsverbod, een alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat volgens de rechtbank bij de poging tot diefstal sprake was van vrijwillige terugtred.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 37.821,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is primair geconcludeerd dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, behoudens de schadeposten die zien op de vervangingskosten van een matras en de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het volgen van coachingsessies. De verdediging heeft zich ten aanzien van die posten gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Subsidiair is verzocht het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding voor studievertraging te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 februari 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- (in de vroege ochtend) forceren en/of ontgrendelen en/of openen (van een kettinkje) van een slot van een raam van de woning van een persoon genaamd [slachtoffer] en/of (vervolgens) (via dat geopende raam) binnendringen en/of binnenklimmen, althans zich de toegang verschaffen tot de woning van die [slachtoffer] (terwijl zijn, verdachtes, gezicht gedeeltelijk bedekt was met een sjaal/doek) en/of
- toen die [slachtoffer] aan hem, verdachte, vroeg of hij weg wilde gaan omdat zij angst had, tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij rustig moest blijven en/of dat hij wel weg zou gaan en/of dat zij niet de politie moest bellen en/of dat hij een wapen had en/of dat hij haar af zou maken als zij de politie zou bellen en/of
- toen die [slachtoffer] haar telefoon wilde pakken, (weg)pakken van de telefoon van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) brengen en/of houden van die telefoon buiten het bereik van die [slachtoffer] en/of
- sluiten en/of dicht doen van een raam van de woning van die [slachtoffer] en/of
- bij die [slachtoffer] op het bed gaan en/of blijven zitten en/of
- (stevig) vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij hem, verdachte, moest kussen en dat hij daarna weg zou gaan en/of
- op die [slachtoffer] gaan en/of blijven liggen en/of
- (telkens als die [slachtoffer] niet meedeed en/of niet meewerkte en/of zich verweerde) trekken aan de haren van die [slachtoffer] en/of (met kracht en/of stevig) vastpakken en/of vasthouden van/bij de nek/hals van die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij hem een blowjob moest geven en dat hij, verdachte, dan zou gaan en haar met rust zou laten en/of
- (telkens als die [slachtoffer] het niet goed deed) (met zijn, verdachtes, vingers en/of hand) vastpakken en/of vasthouden van/bij en/of duwen en/of drukken op de hals/keel van die [slachtoffer] en/of
- doen en/of brengen van een condoom om zijn, verdachtes, penis en/of
- tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij zich daarover niet druk hoefde te maken, want hij had immers een condoom en/of
- naar beneden en/of uittrekken van de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] en/of
- (telkens) als die [slachtoffer] haar broek en/of onderbroek weer omhoog probeerde te trekken en/of zich verweerde, (met zijn, verdachtes, vingers en/of hand) duwen en/of drukken op de hals/keel van die [slachtoffer] en/of
- uit elkaar trekken van de benen van die [slachtoffer] en/of (schuin) op/naar de bedrand trekken van die [slachtoffer] en/of
- op/over die [slachtoffer] gaan en/of blijven liggen en/of
- (toen die [slachtoffer] luider werd en/of geluid maakte en/of begon te huilen) brengen en/of duwen en/of drukken en/of houden van zijn, verdachtes, vingers en/of hand, op de hals/keel en/of op/over de mond van die [slachtoffer] ,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2020 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning, gelegen aan de [adres] te Maastricht, (een) goed(eren) en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking, of inklimming,
- (een kettinkje van) een slot van een raam van de woning van die [slachtoffer] heeft geforceerd en/of ontgrendeld en/of geopend en/of (vervolgens)
- dat raam (verder) heeft geopend en/of
- (via het geopende raam) de woning van die [slachtoffer] binnen is geklommen en/of binnen is gegaan en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij geld wilde stelen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van een poging tot gekwalificeerde diefstal van goederen en/of geld uit de studentenkamer van het slachtoffer [slachtoffer] aan de [adres] te Maastricht.
Het hof stelt dienaangaande vast dat het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte op 26 februari 2020 op de vensterbank nabij het raam van haar studentenkamer stond en zei dat hij geld kwam stelen. Eenmaal binnengekomen in de studentenkamer heeft de verdachte echter op geen enkele wijze getracht om goederen of geld weg te nemen. De verdachte heeft daarentegen de telefoon van het slachtoffer afgepakt, die telefoon weggelegd en het slachtoffer vervolgens verkracht. Daarna is de verdachte vertrokken, zonder dat hij enig geld of goed heeft meegenomen.
Ofschoon uit de mededeling van de verdachte dat hij geld kwam stelen, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, zou kunnen worden afgeleid dat het de vermoedelijke eerste intentie van de verdachte was om een diefstal te plegen, is het hof van oordeel dat daarmee nog niet het bewijs is geleverd voor het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, hetgeen vereist is om tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde te kunnen komen. Die veronderstelde intentie wordt immers niet ondersteund door enige objectieve handeling.
De gedragingen van de verdachte, kort nadat hij de studentenkamer was binnengedrongen, duiden er naar hun uiterlijke verschijningsvorm juist niet op dat het oogmerk van de verdachte was gericht op een poging om geld of goederen te stelen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte vrijwel direct na binnenkomst in de studentenkamer is overgegaan tot de verkrachting van het slachtoffer.
Het hof is mitsdien van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, reden waarom de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 februari 2020 in de gemeente Maastricht door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- in de vroege ochtend ontgrendelen of openen (van een kettinkje) van een slot van een raam van de woning van een persoon genaamd [slachtoffer] en vervolgens via dat geopende raam binnendringen of binnenklimmen van de woning van die [slachtoffer] (terwijl zijn, verdachtes, gezicht gedeeltelijk bedekt was met een sjaal/doek) en
- toen die [slachtoffer] aan hem, verdachte, vroeg of hij weg wilde gaan omdat zij angst had, tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij rustig moest blijven en dat hij wel weg zou gaan en dat zij niet de politie moest bellen en dat hij een wapen had en dat hij haar af zou maken als zij de politie zou bellen en
- toen die [slachtoffer] haar telefoon wilde pakken, wegpakken van de telefoon van die [slachtoffer] en vervolgens brengen van die telefoon buiten het bereik van die [slachtoffer] en
- sluiten van een raam van de woning van die [slachtoffer] en
- bij die [slachtoffer] op het bed gaan en blijven zitten en
- (stevig) vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer] en
- tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij hem, verdachte, moest kussen en dat hij daarna weg zou gaan en
- op die [slachtoffer] gaan en blijven liggen en
- (telkens als die [slachtoffer] niet meedeed en/of niet meewerkte en/of zich verweerde) trekken aan de haren van die [slachtoffer] en (met kracht en/of stevig) vastpakken van/bij de nek/hals van die [slachtoffer] en
- tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij hem een blowjob moest geven en dat hij, verdachte, dan zou gaan en haar met rust zou laten en
- telkens als die [slachtoffer] het niet goed deed met zijn, verdachtes, hand vastpakken en/of vasthouden van/bij en/of duwen op de hals/keel van die [slachtoffer] en
- naar beneden en uittrekken van de broek en de onderbroek van die [slachtoffer] en
- telkens als die [slachtoffer] haar broek en/of onderbroek weer omhoog probeerde te trekken en/of zich verweerde, met zijn, verdachtes, hand drukken op de hals/keel van die [slachtoffer] en
- uit elkaar trekken van de benen van die [slachtoffer] en naar de bedrand trekken van die [slachtoffer] en
- op die [slachtoffer] gaan en blijven liggen en
- toen die [slachtoffer] luider werd en geluid maakte en begon te huilen brengen of duwen of drukken of houden van zijn, verdachtes, hand op de hals/keel en over de mond van die [slachtoffer] ,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. De verdachte heeft in de nacht van 26 februari 2020 het raam van een studentenkamer in het centrum van Maastricht geforceerd en is de kamer van de studente binnengedrongen, terwijl zij lag te slapen. De verdachte heeft de jonge studente gedurende meer dan een uur, met geweld, bedreigingen en andere feitelijkheden, verkracht. Het slachtoffer is daarbij op verschillende wijzen gepenetreerd. Het was de eerste seksuele ervaring van het slachtoffer. Op het moment dat zij zich verzette, heeft de verdachte haar hardhandig vastgepakt aan haar nek, haren en ook aan haar keel, waardoor zij moeilijk kon ademen. Als zij geluid maakte en begon te huilen legde de verdachte zijn hand op haar mond. Ook heeft hij haar bedreigd. Het slachtoffer heeft aldus zeer vernederende, respectloze en pijnlijke handelingen moeten ondergaan in haar eigen kamer, waarin zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Na het verlaten van de studentenkamer heeft de verdachte zich op geen enkele wijze bekommerd om het slachtoffer. Pas nadat camerabeelden openbaar waren gemaakt heeft de verdachte zich bij de politie gemeld, waarbij hij zich aanvankelijk slechts voordeed als getuige.
De verdachte heeft door het bewezenverklaarde handelen, kennelijk puur uit het oogpunt van eigen seksuele behoeftebevrediging, op grove wijze de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk gedrag langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Daarnaast bestaat daardoor bij haar de gerede kans op een scheefgroei in de psychoseksuele ontwikkeling en kan het vertrouwen in de medemens ernstig verstoord raken. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt naar voren dat de gevolgen voor het slachtoffer tot op de dag van vandaag immens zijn. Zij heeft nog steeds te kampen met angsten, herbelevingen en slaap- en concentratieproblemen. Het slachtoffer heeft zich uitgeschreven als studente aan de universiteit van Maastricht en is noodgedwongen bij haar ouders gaan wonen, omdat zij niet meer alleen durfde te zijn. Uiteindelijk is zij in een andere stad aan een studie begonnen.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat een delict als het onderhavige in de samenleving grote gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengt, in het bijzonder bij de vrouwelijke studentenpopulatie in Maastricht.
Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In dat kader heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de brief van psycholoog drs. [psycholoog] d.d. 20 augustus 2021, naar aanleiding van een trajectconsult. Het consult liet volgens de psycholoog geen aanwijzingen zien voor een ontwikkelingsstoornis of een psychiatrische stoornis bij de verdachte. Evenmin werden aanwijzingen gezien voor een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 1 februari 2022. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de woonomstandigheden, financiën en dagbesteding van de verdachte stabiel zijn, dat hij een steunend familiair en sociaal netwerk heeft en dat hij zich schuldbewust zou tonen. Er zijn enige zorgen omtrent middelengebruik, in het bijzonder alcohol, welk gebruik ook een rol heeft gespeeld bij het tenlastegelegde. Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag ingeschat. Behandelingen of andere interventies, op te leggen in de vorm van bijzondere voorwaarden, zijn in de visie van de reclassering evenwel geïndiceerd. De reclassering adviseert oplegging van een meldplicht, een ambulante behandeling voor de alcoholproblematiek van de verdachte, een drugsverbod, een alcoholverbod en een contactverbod met het slachtoffer.
Uit de inhoud van het reclasseringsadvies in detentie van GGZ ERW Novadic Kentron van 16 november 2022 volgt dat de verdachte zich schaamt voor hetgeen hij heeft gedaan en bereid is mee te werken aan eventueel op te leggen behandelingen of overige interventies in de vorm van bijzondere voorwaarden.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hoewel de rechtbank zulks ook heeft onderkend, is het hof – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – met het Openbaar Ministerie van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van deze zaak. Het hof zal mitsdien overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
De omstandigheid dat de verdachte een blanco strafblad had toen hij het onderhavige delict pleegde, het feit dat hij jeugdig is en hetgeen overigens door de raadsvrouw bij pleidooi naar voren is gebracht, legt naar ’s hofs oordeel, met name tegenover de ernst van het bewezenverklaarde, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andersluidend oordeel met betrekking tot de op te leggen straf te kunnen komen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Met oplegging van het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, gelet op de persoon van de verdachte, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht – bijzondere voorwaarden verbinden, in de vorm van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij forensisch-psychiatrische polikliniek De Horst of een soortgelijke zorginstelling, een alcohol- en drugsverbod met een meewerkverplichting aan controles en een contactverbod met het slachtoffer. Met oplegging van deze bijzondere voorwaarden wordt de verdachte de kans geboden om met begeleiding en behandeling de positieve wending die hij aan zijn leven wenst te geven te bestendigen.
Het hof ziet in de persoon van de verdachte geen aanleiding om tevens een klinische behandeling te bevelen. Gezien de omstandigheid dat het bewezenverklaarde is gepleegd onder invloed van alcohol en softdrugs, alsmede gelet op het feit dat de verdachte heeft erkend dat zijn middelengebruik problematisch kan zijn, zal het hof – anders dan door de verdediging bij pleidooi is verzocht – wel overgaan tot oplegging van een verbod op het gebruik van dergelijke middelen. Daarenboven heeft de verdachte zich ten overstaan van het hof bereid verklaard daaraan mee te zullen werken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 60.296,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 15.000,00 aan smartengeld;
een bedrag van € 44.950,00 aan schadevergoeding als gevolg van opgelopen studievertraging;
een totaalbedrag van € 246,50 aan reiskosten, meer bepaald een bedrag van
€ 143,57 aan reiskosten naar het politiebureau te Maastricht en Roermond, een bedrag van € 28,34 aan reiskosten voor onderzoeken in het ziekenhuis in Heerlen en een bedrag van € 74,59 aan reiskosten voor deelname aan coachingsessies bij het Centrum tegen Seksueel Geweld in Duitsland;
een bedrag van € 100,00 aan kosten voor het vervangen van een matras.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot het bedrag van € 37.821,50 (posten i., iii. en iv. geheel en post ii. gedeeltelijk), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is te kennen gegeven dat de gehele vordering in hoger beroep wordt gehandhaafd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Dat geldt evenwel niet voor de schadeposten die zien op vervangingskosten van een matras (post iv.) en de reiskosten die zijn gemaakt in het kader van coachingsessies (post iii. gedeeltelijk). Met betrekking tot die schadeposten heeft de verdediging zich in zoverre gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Subsidiair is verzocht het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding voor de gestelde opgelopen studievertraging (post ii.) te matigen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op vervangingskosten voor een matras waarop de benadeelde partij is verkracht (post iv.) en reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van de deelname aan coachingsessies (post iii. gedeeltelijk), is door de verdediging niet inhoudelijk betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd, zodat het hof van oordeel is dat de daarmee samenhangende gestelde bedragen van respectievelijk € 100,00 en € 74,59 voor toewijzing gereed liggen.
Het hof is op grond van de toelichting in de vordering van de benadeelde partij voorts van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde verkrachting voor medisch onderzoek naar het ziekenhuis in Heerlen is moeten gaan en dat die reiskosten – anders dan de na te noemen reiskosten gemaakt voor bezoeken aan het politiebureau – er niet toe strekken strafrechtelijke opsporing en vervolging te bewerkstelligen, doch om de gezondheidstoestand van de benadeelde partij te controleren. Het hof zal derhalve tevens de reiskosten voor onderzoeken in het ziekenhuis toewijzen.
Anders de rechtbank, maar met de verdediging, is het hof van oordeel dat de gevorderde reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om naar het politiebureau te Maastricht en Roermond te gaan (post iii. gedeeltelijk) niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij dient in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof is voorts van oordeel dat thans, in het kader van deze strafrechtelijke procedure, onvoldoende kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de gestelde studievertraging (post ii.) het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. Daarbij komt dat de vordering op inhoudelijke gronden gemotiveerd is betwist. Een nader onderzoek naar de causaliteit zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze schadepost slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, die in een civiele procedure beter dan de strafrechter is geëquipeerd om te beoordelen of de vordering tot schadevergoeding als gevolg van gestelde studievertraging voor toewijzing in aanmerking komt.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post i.) overweegt het hof als volgt. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij, althans haar advocaat, heeft in dit verband immers gesteld dat zij door de gebeurtenis ernstig is beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt onder meer angstklachten, slaap- en concentratieproblemen, herbelevingen en lusteloosheid te ervaren na hetgeen haar is overkomen. Zij heeft vele coachingsessies gevolgd ter verbetering van haar psychische gesteldheid en een psychotherapeut bezocht die het in het kader van het psychologische herstel van de benadeelde partij noodzakelijk acht dat zij in de toekomst psychotherapeutische behandelingen zal ondergaan. Een en ander is door de benadeelde partij onderbouwd met producties.
Uit de in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt onder meer naar voren dat de benadeelde partij thans nog steeds geregeld terugdenkt aan het bewezenverklaarde voorval, zij voortaan wantrouwig is jegens mannen en dat haar gevoel van veiligheid weg is. Zij kampt aldus nog steeds met de nadelige gevolgen van de verkrachting.
Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat daardoor is opgetreden (post i.) valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit de overgelegde bescheiden is gebleken, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden op grond van deze strafrechtelijke procedure naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 10.000,00. Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in de vordering worden ontvangen. Zij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het totaalbedrag van € 10.202,93 (post iv. geheel en posten i. en iii. gedeeltelijk) zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen data, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Meer bepaald zal de wettelijke rente worden toegewezen over een bedrag van € 10.100,00 (posten i. en iv.) vanaf 26 februari 2020 – zijnde de datum van het delict – en over een bedrag van € 102,93 (post iii.) vanaf 10 augustus 2021 – zijnde de dag waarop de laatste coachingsessie is gevolgd.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 10.202,93. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij GGZ Reclassering Limburg Mondriaan op het adres Meezenbroekerweg 1, 6412 VK te Heerlen, voor het eerst binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd, en daarna zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van forensisch-psychiatrische polikliniek De Horst of een soortgelijke zorginstelling te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn alcoholgebruik, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft in het kader van de behandeling;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd drugs en alcohol te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ;
geeft opdracht aan de reclassering voornoemd tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.202,93 (zegge: tienduizend tweehonderdtwee euro en drieënnegentig cent)bestaande uit € 202,93 (zegge: tweehonderdtwee euro en drieënnegentig cent) aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.100,00 vanaf 26 februari 2020 en over een bedrag van € 102,93 vanaf 10 augustus 2021, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.202,93 (zegge: tienduizend tweehonderdtwee euro en drieënnegentig cent)bestaande uit € 202,93 (zegge: tweehonderdtwee euro en drieënnegentig cent) aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.100,00 vanaf 26 februari 2020 en over een bedrag van € 102,93 vanaf 10 augustus 2021, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 24 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.